In al onze menselike werken, is hier de medewerking van onze stoffelike vermogens noodzakelik, en nu is't weerom 'n grote heerlikheid van God in de schepping, de immers gedeeltelik stoffelike schepping, dat ook et bezielde lichaam deelt in de schoonheid. Dat kan ook niet anders. Zuiver of bijna zuiver geestelike waarneming is te vermoeiend voor ons, ja zelfs onmogelik, omdat we onze lichamelike vermogens niet kunnen uitschakelen, omdat ook zij hun rust, dat is hun bevrediging eisen. Maar ook ons bezielde lichaam heeft God gemaakt tot 'n gelijkenis van Zijn oneindig wezen; ook ons levende lichaam heeft dus waarnemingsvermogens en begeervermogens, en is dus vatbaar voor schoonheid. Niet 'n afzonderlike schoonheid voor 't stoffelike deel alleen bestemd. Neen juist, omdat dit stoffelike lichaam bezield wordt door 'n geestelike ziel, dus met en door de ziel één geestelikstoffelik wezen uitmaakt, heeft et zijn aandeel in de menselike schoonheidsziening, in de menselike schoonheidsvreugde. Er is geen afzonderlike volstrekt stoffelike schoonheid mogelik voor de mens, omdat in de beseft-menselike werkingen, geen afzonderlike volstrekt stoffelike waarneming en vreugde mogelik zijn.
◽ ◽ ◽
Alles wat hier op aarde in de gewone orde, als volkomen schoonheid tot ons komt, moet om wezenlik schoonheid te zijn, volkomen bevredigen onze geestelike vermogens en tegelijk onze stoffelike vermogens, en zo aan de gehele mens door heel zijn schouwingsvermogen in heel zijn begerend vermogen vreugde geven.
Maar in welke verhouding?
Et gehele menselik wezen, evenals et gehele Goddelik wezen, moet zijn voldoening vinden in de schoonheid, zal dit wezenlik volkomen schoonheid zijn. Die volkomen schoonheidsvoldoening kan alleen volkomen zijn, als de schouwing, de algehele vervulling van de waarnemingsvermogens, en de vreugde, de algehele voldoening van de begeervermogens, geschiedt in de zuiverste overeenstemming van die vermogens, geestelike en stoffelike, zoals God ze in Zijn schepping in onderlinge verhouding bedoeld en gemaakt heeft. Dat wil dus zeggen, de zinnelike vermogens alleen als dienaars, en volkomen onderworpen aan de geestelike vermogens.
De schouwing en de vreugde moet dus zijn in de door God gewilde en geschapen harmonie, evenwichtig, volgens et wezen van God zelf. Dus de eigenlike, diepste, wezenlike schouwing, geestelik, en de zinnelike schouwing de beginnende, de aanbrengende, de geleidende schouwing. Ook de vreugde. De eigenlike, diepste, wezenlike vreugde, geestelik, en de zinnelike vreugde, de beginnende, de aanbrengende,