Robrecht de Duyvel
(1980)–Anoniem Robrecht de Duyvel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
4.1 De hertogen van NormandiëMeer dan één van de hertogen van Normandië luisterde naar de naam Robert. In het aan Robert le diable toegeschreven kasteel bij Moulineau hangt de onderstaande stamboom aan de muur (zie p. 34): alle Normandische hertogen tot aan Richard Leeuwenhart staan keurig gerangschikt, Rollo, de Noormannenheld opent de rij, waarin als zesde en achtste een Robert wordt genoemd. Van geen van beiden is echter de bijnaam ‘le diable’ bekend. Ze hebben wel andere kwalifikaties: Robert I († 1035) werd ook ‘le Magnifique’ en ‘le Libéral’ genoemd, terwijl zijn latere opvolger, de oudste zoon van Willem de Veroveraar, Robert II ook wel ‘Court-Heuse’ als aanduiding kreeg. Toch geen van alle bijnamen die een betiteling ‘le diable’ verdragen. Ook de geschiedschrijvers uit hun tijd vermelden juist veel goeds over beiden. Niettemin heeft een aantal onderzoekers gemeend één van hen als ‘model’ voor onze Robrecht te moeten beschouwen. Weer anderen, evenmin twijfelend aan de relatie met een historische persoon, proberen het probleem van het niet voor handen zijn van een slechte hertog ‘op te lossen’ door een andere interpretatie aan het oudfranse woord duc uit de Chronique de Normandie te geven. Dit zou niet als hertog maar, zoals het Latijnse dux, als leider, gouverneur opgevat moeten worden. Robert is in deze Chronique de zoon van een zeker Aubert, die rond 750 de baas was in Normandië, dat in die tijd nog Neustrië heette, maar door de kroniekschrijver al anticiperend Normandië wordt genoemd. Deze Aubert is niet terug te vinden in enige historische bron. Ook heeft men Robert le diable wel geïdentificeerd met Rollo de Noorman, die na zijn bekering tot het christendom zijn naam veranderde in Robert. Deze gelijkschakeling van Rollo met Robert wordt door velen geaccepteerd. Ook in contemporaine bronnen krijgt de Noormannenleider deze naam, zoals bijvoorbeeld in de bekende wereldkroniek van Rolevinck, Fasciculus Temporum, die na een handschriftelijke traditie nog herhaaldelijk gedrukt wordt. | |
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
Hoe die hertoghen van Normandien eerst quamen ende hoe si coninghe van Enghelant worden. De verandering van Rollo in Robrecht is een voorbeeld van een van de middeleeuwse naamgevingsprincipes. Ging iemand over van het ene geloof naar een ander, wat in de middeleeuwse literatuur vaak een overgang van een heidense godsdienst naar het Christendom betekende, of zwoer men juist zijn christelijke geloof af, dan mocht je een of meer letters van je oude naam behouden. Net als Mariken (van Nieumeghen) één letter van haar naam weet te handhaven, die zelfs haar nieuwe naam wordt (Emmeken), mag Rollo een stukje van zijn oorspronkelijke naam houden.
| |
4.2 De NoormannenDe eerste invallen van de Noormannen (volkeren uit Denemarken, en later ook uit Noorwegen en Zweden) vinden al plaats tijdens het bewind van Karel de Grote (771-814). Ten gevolge van dynastieke wisselingen en van de vijandschap tegen het Frankische rijk dat de Deense grenzen naderde, maar zeker ook uit handelsambities en roofzucht trokken ze er per schip op uit. Ze voeren de Noordzee op, om af en toe onverwacht riviermondingen en andere inhammen binnen te dringen. | |
[pagina 36]
| |
Zo zijn vanaf 810 aanvallen op de Friese kust (toen een groter gebied dan onze tegenwoordige provincie) bekend, en plunderden ze in 837, voor het vierde jaar in successie Dorestad (Wijk bij Duurstede). Maar ook veel verder zuidwaarts drongen ze door, ook landinwaarts via de Seine en de Loire. Na ca. 830 beperken ze zich hoofdzakelijk tot het gebied tussen Friesland en de Seine. In 841 krijgt de Vikingenleider Rorik Walcheren en het omliggende gebied als leengoed van keizer Lotharius, de baas van het karolingische middenrijk na het verdrag van Verdun (843). Dit in de hoop dat hij op deze wijze een einde kan maken aan de plundertochten, hetgeen een misrekening blijkt te zijn. Na een grote, drie jaar durende Noormanneninval in de Nederlanden wordt deze overeenkomst door de koning van Oost-Frankenland, Karel III, de Dikke, hernieuwd met Godfried de Zeekoning, teneinde deze gasten uit het Rijnland weg te houden. De moord op deze Godfried in 885 verhindert de stichting van een Noormannenrijk in Friesland. In Noord-Frankrijk blijven de Noormannen nog aktief en in 885 wordt ook Parijs door hen belegerd. In 911 krijgen ze dan van Karel de Eenvoudige, de koning van West-Frankenland, de streek tussen de Seine en de Epte als leengoed, en daarvan wordt hun leider Rollo de eerste hertog. Bovendien kreeg deze de dochter van Karel als vrouw. De stichting van Normandië betekende eindelijk tevens het einde van de gevreesde invallen, die bij elkaar ongeveer een eeuw hebben geduurd.
| |
4.3 Het verdrag van Saint-Clair-sûr-EpteHet uitvoerigste relaas over dit verdrag tussen Karel de Eenvoudige en Rollo is afkomstig uit de pen van Dudon de Saint-Quentin, een klerk in dienst van hertog Richard II, en is bijna een eeuw na het verdrag opgeschreven. In zijn ‘De moribus et actis primorum Normanniae ducum’ (Over de daden en zeden van de eerste Normandische hertogen) beschrijft hij de vredesonderhandelingen. De twee partijen liggen aan weerszijden van de rivier de Epte, en de aartsbisschop van Rouen, die als afgezant naar Rollo is geweest brengt de koning van zijn onderhandelingen op de hoogte: Rollo kan geen vrede met u sluiten omdat het stuk land dat u hem geven wilt niet goed genoeg is; hij zou er zich slechts door diefstal en plundering in leven kunnen houden. Hij wil een gebied waar hij, met zijn mensen, ook van leven kan. Indien u hem, en zijn nakomelingen, het land tussen de Epte en de zee als eeuwig leen | |
[pagina 37]
| |
geeft, zal hij u niet meer lastig vallen. Daarop zeiden alle hertogen, graven en bisschoppen tegen de koning: ‘U zult geen hertog van een dergelijke waarde krijgen als u niet doet wat hij wenst. Indien u hem niet geeft wegens verdienste wat hij van u vraagt, geef het hem dan ter wille van het christelijk geloof, opdat een zo'n talrijk volk tot Christus wordt bekeerd - terwijl hij nu in het net van een duivelse dwaling zit -, en opdat uw koninkrijk en de Kerk niet door zijn leger vernietigd worden: u moet een koning en verdediger van de Kerk zijn, op krachtige wijze.’ Toen wilde de koning hem Vlaanderen geven, opdat hij er van zou kunnen leven, maar dat wilde hij niet aanvaarden wegens de moerassen. De koning beloofde hem dan ook Bretagne te geven, dat grensde aan dat van het beloofde land. Dadelijk berichtten hertog Robert en aartsbisschop Faucon dat aan Rollo, en brachten hem voor koning Karel, na uitwisseling van gijzelaars. De Franken zeiden tot elkaar toen ze Rollo zagen, de overmeesteraar van heel Frankrijk,: ‘Deze aanvoerder heeft een grote macht, grote moed, veel wijsheid en voorzichtigheid, en nog meer wilskracht, om een dergelijke oorlog tegen de graven van dit koninkrijk gevoerd te hebben’. Dadelijk, geraakt door de woorden van de Franken, legde hij zijn handen tussen de handen van de koning, wat zijn vader, grootvader en overgrootvader nooit bij iemand hadden gedaan. De koning gaf daarop zijn dochter, Gisela, aan deze hertog, en het land dat was overeengekomen in leen, het land van de Epte tot aan de zee, en heel Bretagne, opdat hij ervan zou kunnen leven. Een opvallend gematigde toon dus ten aanzien van deze Noormannen, ongetwijfeld samenhangend met het feit dat deze chroniqueur kan terugblikken, en al weet hoe alles zich zal ontwikkelen. Vooral ook het beroep op de koning als beschermer van het christelijke geloof is veelzeggend. Terwille van het Christendom is het noodzakelijk dit Noormannenvolk, zo groot in aantal, te helpen, dat wil zeggen ze te bekeren om ze de juiste weg te leren kennen. Door een akelig toeval zijn ze immers verstrikt geraakt in de door de duivel uitgezette netten! De meeste bronnen betreffende de oorsprong van het hertogdom gaan direkt of indirekt terug op dit relaas van Dudon. We kennen er echter nog een paar uit het einde van de elfde eeuw die van een zekere onafhankelijkheid getuigen, en die meer de nadruk leggen op de sociale en economische aspekten. De eerste, het Libellus de revelatione, aedificatione et auctoritate Fiscannensis monasterii (Boekje over de openbaring, de bouw en de inwijding van het klooster van Fécamp) werd omstreeks 1190 opgesteld in Fécamp, met het doel de | |
[pagina 38]
| |
mirakelen samen te brengen die de heiligheid van deze plaats aantoonden en de macht van de er bewaarde relikwieën, terwijl het tevens beoogde bepaalde privileges van deze abdij te documenteren. Zonder direkte relatie tot deze doelen komt er ook een stukje over de invallen van de Noormannen in voor. Vooral de heilzame werking van de miraculeuze bekering door de gratie Gods krijgt hierbij de nadruk. De rondzwervende heidenen worden getroffen door de grote goddelijke genade, en de woeste geesten van de barbaren worden bekeerd. Zij volgen met buitengewone vroomheid de waarheid van het christelijke geloof en aanbidden dit, hetwelk zij tevoren voortdurend vervolgden en verfoeiden met een redeloze woestheid. Daarom gebeurde het dat zij, door de gift van koning Karel, zeven provincies kregen aan de grens van het koninkrijk, aan de zeekust, om ze produktief te maken door de vestiging van bewoners uit den vreemde en om deze streken te verdedigen tegen de invallen van de barbaren. Vinden we hier nauwelijks iets over Rollo zelf, in de volgende kroniek des te meer. Deze, eveneens hagiografische bron, maakt een onderscheid tussen de jarenlange (hier: 18) aanvallen en gruweldaden van verder niet met name genoemde Noormannen en het gedrag van hun laatste leider Rollo. De eersten maakten van het gebied een ‘tabula rasa’, een kaalgeschoren vlakte, terwijl Rollo beschreven wordt als een politiek genie. Deze kroniek, de Inventio et miracula sancti Vulfranni (De vondst van de relikwieën en de daarmee verbonden wonderen van de Heilige Vulfrannus) dateert van ca. 1080 en werd geschreven in de abdij te Saint-Wandrille. Het woeste leger van de barbaren kwam aan land, en kwam naar deze plaats (Saint-Wandrille), die zij ontvolkt vonden en ontdaan | |
[pagina 39]
| |
van alles, en men stak alle gebouwen in brand, 280 jaar nadat ze voor het eerst gebouwd waren, en men verbrandde zelfs de heilige gebouwen, sloeg ze in elkaar, en daarna trok men zich terug. Vervolgens bezetten zij de streek en, rondzwervend in alle richtingen, verwoestten zij alles door plunderingen en door brand. De steden werden afgebroken, de versterkingen geslecht, de kerken en adellijke kloosters - waarvan er in deze streek heel veel waren, als vroeger in Egypte - werden met de grond gelijk gemaakt. Intussen worden de mensen zonder onderscheid vermoord, en de dieren sterven op verschillende manieren. Uitgekozen jonge lieden worden overgeleverd aan de vermaken, de maagden en meisjes worden door de wellustige heidenen geprostitueerd, en de van hun wapens beroofde rest van de bevolking wordt meegevoerd naar vreemde streken, om er gevangene te zijn van de vreemde heidenen. Daar deze ramp bijna zonder onderbreking 18 jaar voortduurde, en, hoewel de aanvoerders wisselden, niet ophield, werd het | |
[pagina 40]
| |
westen van Gallië, gelegen aan de Golf van de Brittannische Zee, tenslotte tot een woestenij herschapen.
| |
4.4 Robrecht de duivel en RolloHeeft Rollo nu model gestaan voor Robrecht? In engere zin natuurlijk niet. Veel gegevens uit het verhaal kloppen niet met de geschiedenis van de Noormannenleider. Zo heeft een hertog Aubert nooit bestaan en wordt Robrecht als duivelskind met die naam geboren. Toch valt er in ruimere zin wel meer mee te doen. Het is waarschijnlijk dat de Robrecht ontstaan is uit sprookjes. Dit soort verhalen nu heeft als een kenmerk dat ze nooit bepaald zijn in tijd en naar plaats: ‘Er was eens een koning...’. Ook de vroegst bekende versie van de Robrecht, die van het exempel bij Etienne de Bourbon moet het nog zonder nadere preciseringen stellen. Slechts de naam van de hoofd-persoon wordt vastgelegd: Robertus. Daarbij moet ik echter opmerken dat dit proces in de praktijk wel verder gegaan zal zijn. In de mond van de predikers zal het ongetwijfeld ingevuld zijn naar plaats of streek. Dat ook bij de eerste (ons nu bekende althans) schriftelijke notatie van het verhaal als literair werk bij de aankleding gebruik is gemaakt | |
[pagina 41]
| |
van toen levende ideeën - bij auteur zowel als bij zijn publiek - ligt voor de hand. Aangenomen nu dat, evenals bij het exempel de naam Robrecht het eerst is toegevoegd, dan ligt de keuze voor de situering in Normandië om tweeërlei redenen voor de hand. In de eerste plaats moeten we bedenken dat de herinnering aan de verschillende hertogen van dit gebied met die naam, met Robrecht/Rollo als eerste, erg levend zal zijn geweest. Aangezien de latere Robrechten over het algemeen een onverdeeld goede naam hebben (uitgezonderd de in Zuid-Italië opererende Robert Guiscard) komen we vanzelf terecht bij Rollo/Robert. Belangrijker lijkt me echter nog het volgende. Gezien het feit dat het verhaal ging over iemand die zich eerst een tijdlang als een duivel gedraagt, daarna tot inkeer komt en zelfs een ‘man Gods’ wordt, is de parallellie met de Noormannen-geschiedenis, welke nog vers in het geheugen lag, onmiskenbaar. Dat geldt vooral wanneer we daarbij de hiervoor weergegeven bronnen uit de kloosters betrekken. Daarin werden de Noormannen immers ook als ‘in de netten van de duivel verstrikte, nog niet van God wetende mensen’ beschreven, die door de genade van God tot inkeer zijn gekomen. De door hen gepleegde en beschreven wandaden, vooral zoals vermeld in de kroniek van Saint-Wandrille, vormden daarbij een uitstekend model voor het te duiden gedrag van Robrecht. De levende herinnering aan deze ‘barbaren’ mondde in de volksoverlevering uit in de plaatsbepaling Normandië, het gebied waar zij uiteindelijk zijn gebleven. Dat in de overlevering mogelijk onrecht aangedaan werd aan de historische figuur van Rollo, die in de bronnen juist opvallend positief wordt afgeschilderd, is niet zo vreemd. Juist bij historische (volks-)overleveringen hebben we vaak te maken met varianten op de ‘officiële’ geschiedenis, waarbij tevens vastgesteld kan worden dat die meestal een veel grotere verspreiding en invloed hebben gehad dan de ‘ware’ historie. Dat een tot het Christendom bekeerde Noormannen-hoofdman in de volksoverlevering een zwart begin in zijn biografie krijgt, moet ons, gezien de jarenlange ellende die zijn voorgangers hebben aangericht, eigenlijk niet bevreemden. Op grond van de dan verkregen parallellie kunnen we niet anders dan konkluderen dat de levende herinnering aan de Noormannen in hoge mate heeft bijgedragen tot de invulling van het verhaal over Robrecht de duivel, waarbij de geestelijkheid een belangrijke rol heeft gespeeld. |
|