ren. Sommigen zijn zelfs zo stoutmoedig om geen raad van deskundigen te vragen. Al te gemakkelijk raken zij het spoor bijster, zoals men dagelijks kan zien bij de heren die van oudsher het recht hebben prebenden te vergeven en daar gebruik van maken om familie te begunstigen of dienaars te belonen. De een bedenkt zijn kinderen - zowel de bastaarden als die van adel - de ander zijn raadslieden of secretarissen die hem trouw bijgestaan hebben. Ach, arme heerschappij, die zo kort zal duren en waarvoor men zo'n grote rekening zal moeten betalen! De onderdanige en ongeleerde hovelingen worden grote heren maar degenen die hebben schoolgegaan, blijven ondanks hun vergaarde kennis met lege handen staan. Ieder mag zijn mening hebben, maar ik wil partij kiezen voor deze armen.
Dit afschuwelijk misbruik heeft zich wijd verbreid maar een tweede zonde is nog erger en komt vaker voor; namelijk de hebzucht die optreedt als men kinderen naar een klooster zendt. Het is godgeklaagd hoe vaak hebzucht dan bemiddelt! Mijn goede vriend, u in het bijzonder vraag ik hier goed kennis van te nemen, opdat u of uw vrienden bevrijd worden van deze zonde.
Omdat dit misbruik zo algemeen is, heeft paus Urbanus de Vijfde tegen deze zonde een speciale bul laten uitgaan, waarvan ik u hier begin en eind citeer als een extra waarschuwing. Dit geschrift begint in het Latijn als volgt: ‘Ne in vineam domini’. In het Nederlands is dat: ‘opdat ik in de wijngaard des Heren’. Hierna gaat de bul verder: ‘Al is het bij rechte verboden, nochtans verbieden wij alle reguliere en seculiere geestelijken nogmaals ten strengste het heimelijk of openlijk aannemen van giften, beloften, maaltijden, geld, juwelen of andere dingen van de mensen die in hun orde, kerk of klooster willen komen. Dit geldt zowel voor, op als na het moment waarop zij intreden. Het is geestelijken ook verboden van personen die in hun orde willen intreden te eisen of te laten eisen enigerhande zaken die op welke wijze dan ook tot voordeel van het klooster zijn. Deze