achting: ‘Als je mantel niet goed is, wil je een nieuwe hebben. Zijn je kousen niet goed, dan wil je goede kousen hebben. Ik bid je: heb je leven meer lief dan je kousen. Als je je schaamt slechte kousen te dragen, schaam je dan meer als je een slecht leven leidt.’ Helaas, hier maalt men tegenwoordig niet om! Op de duizend die zich schamen voor hun kousen is er nauwelijks een beschaamd voor zijn zondig leven. Als men zich toch eens naar de kerk haastte om de zonden af te wassen, zoals men zich naar zijn kamer spoedt wanneer men vuile kousen heeft! Helaas, dat dit niet gebeurt, is een teken van grote redeloosheid.
Maar er komt nog zoveel ter sprake dat ik het kort moet houden. Want het gif van de hebzucht vult de mensen met slechtheid. Zij willen grote heren zijn: rijk, wijs, edel en machtig. Maar zij zijn knechten: arm, blind, ziek, dwaas, onedel, hardvochtig en onrechtvaardig. Het zou hun moeten bedroeven dat dit hun gezegd wordt, want zij hebben alle verstand verloren.
Ik zal u, mijn goede vriend, met de Heilige Schrift, met argumenten en bewijzen alle voornoemde punten te kennen geven. In de eerste plaats zei ik dat de hebzuchtige gierigaard een onvrije knecht is, want hij dient een genadeloze dame, die nauwelijks toestaat dat haar knechten zich ooit verzadigen. Hoe schamel is deze dienst die uiteindelijk slechts een doodskleed oplevert. Och, wat een onedele dame is hebzucht! En hoe arm zijn haar knechten! David voorzag hun armoede toen hij in een Psalm zei: ‘Vrees niet als een mens rijk is geworden en hij zijn goed vermenigvuldigd heeft, want als hij sterft zal hij niets kunnen meenemen.’
Nu zult u vragen: wat gebeurt er dan met zijn bezittingen? Helaas, dat zal hem zelf onbekend blijven. Menigeen meent dat hij zijn bezit nalaat aan zijn vrienden, maar tot zijn spijt ontfermen vijanden zich over zijn eigendommen. Daarom zegt dezelfde David over de rijke man: ‘Hij verzamelt zijn schatten maar hij weet niet aan wie hij ze zal nalaten.’