slechts over andermans verdriet verheugen. Omdat naastenliefde de hoogste deugd is, is afgunst de grootste ondeugd. Het is een zonde tegen de Heilige Geest.
Deze zonde is ook boosaardiger dan gramschap of hebzucht want de afgunstige benijdt vriend en vijand. Het doet hem verdriet als het iemand voor de wind gaat. Zo is het met de andere zondaars niet gesteld. Want de toornige mens wenst zijn vijanden ongeluk toe maar het zou hem spijten als zijn vriend iets overkwam. En de gierige vrek wil niets van zijn bezit afstaan maar het stoort hem niet als een ander dat wel doet. En omdat de afgunstige iedereen een kwaad hart toedraagt, heeft God bepaald dat hij met zijn gif niemand behalve zichzelf deren kan. De profeet zegt: ‘Het is rechtvaardig dat afgunst haar eigen heer kruisigt en haar hart kwelt. Haar gloeiend hart verbrandt niets dan zichzelf.’ En daarom zegt een leraar die Basilius heet: ‘Zoals het roest ijzer aanvreet, verteert afgunst haar meester.’
Deze mensen zijn met recht te haten, want zij haten alle mensen en zijn bedroefd om de vreugde van anderen. Daarom zegt Socrates de filosoof: ‘God geve dat de afgunstige overal ogen en oren heeft, zodat hij bedroefd kan zijn om het geluk van alle mensen.’ Augustinus zegt: ‘Niets lijkt meer op de duivel dan afgunst.’ Want de duivel benijdt alle mensen hun deugd en wil hen deelgenoot maken van zijn onzaligheid. Hij getroost zich grote moeite om zijn afgunst in de mensen te storten, en naarmate hij erin slaagt meer mensen hellewaarts te voeren, zal hij zijn inspanningen vergroten. Zo is het ook met de afgunstige die er niet voor terugschrikt zichzelf schade en schande te berokkenen, mits hij zijn afgunst kan botvieren op zijn medemens.
Zo leest men een exempel over twee mannen die samen voor een koning verschenen. De een was gierig en de ander afgunstig. Toen de koning dit bemerkte, zei hij dat beiden hem iets mochten vragen. Hun verzoek zou ingewilligd worden en dege-