deze vier te kort komt, moet vrezen dat hij buiten Gods genade staat.
Degenen die de wil hebben zich van zonden te vrijwaren, ontvangen van de Heilige Geest een genade waarmee zij weerstand kunnen bieden aan de zonden en een leven vol deugden kunnen leiden. Want zoals zij de wil hadden uit de slaap van zonden te ontwaken, hebben zij nu de wil voort te gaan in deugden. Maar dit geldt niet voor iedereen in gelijke mate; dit zal ik u uitleggen aan de hand van een vergelijking.
Een koning die ten strijde trekt, heeft in zijn leger graag drie rangen van krijgslieden. In de eerste plaats eenvoudige mensen die de heer voorzien van proviand en de zorg dragen voor de bevoorrading. Zij bewaken de pakwagens en voeren allerlei karweitjes uit in opdracht van hun leiders. Vanwege hun onedelheid zijn zij ver van de koning gelegerd, hoewel zij onder zijn vaandel strijden en bij hem horen. Zij kunnen niet paardrijden en zijn doorgaans slecht bewapend.
Meestal bevinden zij zich het dichtst bij de vijand en worden daarom dikwijls bestookt, hoewel de vijand eerder uit is op de bevelhebbers dan op het gewone volk. In hun rangen vallen de meeste slachtoffers maar zij worden het minst beklaagd.
In het openbaar gedragen deze soldaten zich alsof zij binnenshuis zijn en vaak gebeurt het dat zij te veel drinken. Door eigen toedoen verkeren zij vaak in groot gevaar. Zelden streven deze lieden naar eer; als zij de gewone bevelen en de wapenkreet kennen, vinden zij dat voldoende. Zij eten en drinken te pas en te onpas, zoals het hun uitkomt.
Edeler dan de soldaten zijn de schildknechten en jonkers, die de heren - ridders, graven en hertogen - dienen en hun op gezette tijden hun proviand brengen. Zij onderscheiden zich graag van het gewone volk en zijn liever in het gezelschap van de hoge heren. Zij kunnen paardrijden en weten hoe zij hun zwaard moeten hanteren. Ook anderszins hebben zij zich voorbereid op de strijd. Toch zijn zij niet zo edel en sober als de