| |
| |
| |
Christus' voorbeeld tegen de eigen wil, het lichaam en de wereld
Nu moeten wij vervolgens bezien hoe de koning de tweede vijand bestreden heeft - dat wil zeggen: de eigen wil. Tegen deze vijand vocht Hij op de Olijfberg, waar Hij met Zijn discipelen heen getrokken was om Zijn vader te aanbidden. Daar leed Zijn menselijke natuur zo zwaar dat Hij water en bloed zweette. Zijn dienstmaagd begon zich te bekreunen samen met de koningin eigen wil, zoals bleek uit Zijn woorden: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan.’ Maar direct weerstond Hij de geneigdheid van Zijn wil en zei: ‘Vader, niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.’
O hoogmoedige koningin, tot die tijd had je geregeerd, maar je werd bedwongen toen Christus jou en je zelfzucht afwees en aan Zijn vader overgaf met de woorden: ‘Vader niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.’
wil is goed en liefde is goed
indien zelfzucht daar geen deel aan heeft,
want anders kan men de duivel niet ontgaan.
Hij leerde Zijn discipelen ook hoe zij zich van deze koningin moesten afwenden: ‘Ik ben niet gekomen om mijn wil te doen maar de wil van mijn vader, die mij heeft gezonden.’ En dit hebben de discipelen vervolgens bekend gemaakt aan alle ridders die de koning willen dienen. En opdat zij zo veel mogelijk de koning kunnen navolgen en deze aanhoudende vijand zullen overwinnen, hebben de getrouwe dienaars van God - dat zijn
| |
| |
de geestelijken - hun eigen wil geheel en al in de handen van hun overste gelegd, zoals Christus zich aan Zijn vaders wil overgaf.
Maar voorwaar, al doen de geestelijken dit om voornoemde redenen, iedere christen behoort zijn eigen wil te laten varen als die hem aanzet tot ongehoorzaamheid aan Gods wil en gebod! Want eigen wil is Gods vijand en een obstakel voor het menselijk zieleheil. Nu dan, als wij God liefhebben, moeten wij liefhebben wat Hem toebehoort en mijden wat zich tegen Hem keert, want anders is onze liefde vals. Als wij onze eigen wil niet doorbreken en onze geneigdheid niet kunnen weerstaan, zijn wij geen ridders van de koning maar behoren wij tot de gelederen van de prins, zoals Christus zelf zegt: ‘Wie niet met mij is, is tegen mij.’
Maar nu zegt u misschien: ‘Dacht je dat ik monnik wilde worden, dat ik een pij wil aantrekken?’ Daarop zeg ik dat helaas niet iedereen monnik wordt voor wie het heilzaam zou zijn. Maar omdat het een staande uitdrukking is onder de dienaars van de wereld, heb ik nog een antwoord: niemand kan zeggen dat alleen wie een pij draagt of monnik wordt, behouden blijft. Dat zou veel verdriet geven, denk ik. Maar wie horen wil, die hore! De eeuwige waarheid en alle meesters van de Heilige Schrift zeggen het volgende: niemand die uit eigen wil doodzonden begaat of tegen de geboden van God handelt, kan behouden blijven. Let wel, ik spreek niet alleen over degenen die doodzonde bedrijven, maar ook over degenen die de wil tot zonde hebben, ook al zijn zij niet in staat die daadwerkelijk uit te voeren.
Voorwaar, wie met een zondige wil sterft, zal naar de eeuwige verdoemenis gaan. En daarom zegt Hiëronymus: ‘God, die alle dingen weet voordat ze gebeurd zijn, stelt de wil boven de daad.’ Zie dan, mijn goede vriend, wie is er zo heilig dat hij niet vaak geneigd is tot zonde of wil handelen tegen de geboden van God? Zou hij toegeven aan zijn wil, dan viel hij terstond in
| |
| |
handen van de prins. Hieruit blijkt voldoende, dat elke christen zich moet afkeren van zijn eigen wil.
Om u enigszins de dwaasheid te laten zien van degenen die zeggen dat men God alleen maar in het klooster kan dienen, zal ik u tonen dat zij wartaal uitslaan. Het loopt vaak slecht met hen af; wee degenen die dit nu ondervinden. Om twee redenen zijn zij dwaas.
Ten eerste treden zij vrijwillig in dienst van de koning en ontvangen van hem het leengoed van het heilig geloof. Maar als de koning hen wil bevorderen of tot zijn naaste vrienden wil rekenen, dan weigeren zij zijn goede gunsten en zeggen: ‘Nee Heer, het is voldoende dat ik een marktridder of schotelwasser in Uw hof mag zijn.’ Oordeel zelf of dit geen grote dwaasheid en onedelheid is. Zeiden zij dit uit nederigheid, dan moest men het hun niet aanrekenen. Maar zij weigeren eerder uit hoogmoed, omdat zij vrezen te veel voor God te doen als zij zich geheel in Zijn dienst zouden stellen - ook al belijden zij met de mond aan Zijn kant te staan. Voorwaar, deze mensen kunnen God niet bedriegen. Maar zij bedriegen wel zichzelf. Tegen hen spreekt Hij door Zijn profeet: ‘Dit volk aanbidt mij met de mond, maar hun hart is ver van mij.’
Helaas mijn goede vriend, daarom worden tegenwoordig de goede en gezonde kinderen aan God onttrokken, want men zegt: ‘Het zou een verlies zijn als wij hen monnik maakten.’ Maar de nietsnutten en minderwaardige kinderen staat men af om God te dienen, alsof Hij de minste is. Deze mensen laten duidelijk zien dat zij de zijde van de prins hebben gekozen want men schenkt het beste aan wie men liefheeft.
Velen zijn niet alleen tegen God, de koning, maar trachten daarenboven de mensen die wel van goede wil zijn aan hun kant te krijgen. Zij zeggen: ‘Het verwondert mij dat u uw zoon priester of monnik wilt maken. Het is een aantrekkelijk kind; u kunt hem nog een aardige erfenis nalaten en een echte heer van hem maken.’
| |
| |
O valse raad vol venijn! Zij zijn degenen waar de dichter van zegt: ‘Waar de duivel niet kan komen, zendt hij zijn knechten.’ Want de duivel kan dit niet bewerkstelligen, maar zijn boosaardige knechten wel. Hoe onzalig zijn de mensen die geloof hechten aan de woorden van dit gespuis! Hiervoor waarschuwt de eeuwige waarheid zelf: ‘Hoed u voor deze valse profeten.’ Hoe kunnen zij valser zijn dan zich christen noemen en Gods naam dragen terwijl zij alles verdraaien en het tegendeel verkondigen van wat God en Zijn heiligen onderwijzen? Dit zijn de ware predikers en meesters van de duivel. Zij hebben niet voldoende aan hun eigen slechtheid maar zij moeten die met anderen delen, zoals Gods wijzen hun deugden met anderen delen.
Hieruit ontstaat nog een zorgwekkend gif dat tegenwoordig schering en inslag is. Als ouders hun kind aan God willen toevertrouwen, vragen zij eerst of men in het klooster de dienstmaagd wel dient, of er goed gegeten en gedronken wordt en of men veel geld bezit. Pas daarna vragen de ouders of God wel gediend wordt in het betreffende klooster en of men aandacht schenkt aan de bruid - dat wil zeggen: aan de ziel. Dit komt zoveel voor dat het zinloos is erover te schrijven want daarmee kan men het niet ten goede keren. Van deze mensen zegt David: ‘Zij hebben hun kinderen aan de duivel geofferd.’
De tweede reden om deze mensen met recht dwaas te noemen is deze. Zij zeggen dat zij met de koning willen strijden maar zij weten niet hoe snel zij de koning en zijn dienaars moeten ontvluchten om zich naar de knechten van de prins te spoeden. Dat wil zeggen: zij keren zich tot hun lichamelijke natuur en tot de wereld en haar loze geneugten. Ik kan niet inzien waarom zij de koning voor gek verslijten, alsof hij hun praktijken niet doorziet. Ooit zal de koning een ieder belonen naar zijn verdienste. Dan zullen ook zij hun beloning ontvangen maar ik benijd hen niet.
| |
| |
Nu zal ik u uiteenzetten hoe Christus de derde vijand, de dienstmaagd, verslagen heeft. Tegen haar heeft Hij vanaf Zijn geboorte gevochten, want toen men Hem in een kribbe voor de beesten legde, werden Zijn heilige tere armpjes en beentjes van de kou doordrongen. Na acht dagen werd Hij besneden volgens de gebruiken van de oude wet; ter wille van ons want voor Christus diende dit geen enkel doel, zoals Paulus zegt. Zo werd voor het eerst Zijn bloed vergoten.
Daarna leed Hij bittere honger en dorst. Hij verrichtte veel werk met prediken. Hij werd verjaagd. Hij ging blootsvoets. Hij waakte. Hij vastte. Hij putte zich uit. Hij zweette water en bloed. Hij werd gevangen, met touwen gebonden als een dief. Hij werd met vuisten geslagen. Als een zot werd Hij op laaghartige wijze van de ene naar de andere prins en weer naar een volgende gestuurd. Hij werd gegeseld en met stokken geslagen. Hij werd gekroond met een doornenkroon. Hij werd bespuwd met onrein speeksel, bespot en gekweld. Hij werd als een vervloekte moordenaar vol schande tussen twee misdadigers buiten Jeruzalem geleid. Daar werd Hij gedwongen Zijn eigen kruis te dragen en Hij droeg het met bloedige voetstappen. Hij werd ontkleed op de Calvarieberg, waar men de dieven terechtstelde. Zijn kleren werden verloot. Zijn gezegende rug werd tegen het dorre wrede hout van het kruis geplet. Zoals Hij zelf zegt, zagen Zijn vijanden Hem aan met angstwekkende ogen. Zijn heilige armen en benen werden met touwen uitgerekt aan het kruis. Zijn gezegende ledematen werden ontwricht door de grote druk. Zijn zenuwen scheurden. Zijn aderen barstten open. Zijn handen en voeten werden met stompe spijkers vastgenageld. Zo werd Zijn heilige lichaam met groot geweld opgeheven. Zijn heilige lichaam hing voorover; de handen en voeten moesten het gehele gewicht dragen. Zijn gezegend hoofd hing op Zijn schouder en kon geen steun vinden. Zijn oren hoorden hoe Hij werd bespot. Zijn haar werd met rood bloed besprenkeld. Zijn gezicht was bleek. Zijn ogen waren
| |
| |
gevuld met tranen en bloed, Zijn lippen bekleed met de dood, Zijn keel gekweld met gal. Zijn zijde en Zijn gezegend hart werden doorstoken en er stroomde water en bloed uit. Hangend aan het kruis met verschrompelende huid en botten offerde Hij Zijn dienstmaagd met al haar vijf zintuigen aan Zijn vader.
Och mijn goede vriend, overdenk dit. Hoe had Hij de dienstmaagd meer smaad kunnen toebrengen, zoals Hij zelf klaagde: ‘Ziet, is er enige droefheid als de mijne?’ Dit heeft Hij gedaan om ons te leren hoe wij de derde vijand moeten overmeesteren als wij aan Zijn zijde willen strijden. Hij zegt zelf: ‘Wie mij wil dienen, moet mij volgen.’ Hierom zegt Bernardus: ‘Christus die de keuze had, koos met grote wijsheid wat zwaar was voor het lichaam.’ En daarom zegt hij: ‘Wie u andere raad geeft, is een bedrieger die u moet mijden.’
Helaas lieve God, de wereld kent heel andere gewoontes. Uw knechten zoeken hun gemak; zij gaan een andere weg dan U ging. Voorwaar, zij bedriegen zichzelf! Zij willen U niet volgen, ook al bent U de weg waarop niemand kan verdwalen, de waarheid die niet kan liegen, en het leven dat niet kan sterven.
Goede vriend, zie of uw dienstmaagd gelijkenis heeft met de dienstmaagd van de koning, en als dat niet het geval is, moet u op verstandige wijze gelijkenis proberen te bewerkstelligen. Dit is noodzakelijk als u mee ten strijde wilt trekken, en zover zou ik u graag willen brengen.
De goede apostel Paulus begeerde hetzelfde toen hij zei: ‘Het zij verre van mij vreugde te scheppen in iets anders dan in het lijden van onze Heer.’ En Hiëronymus waarschuwt de dwaze ridders die Christus niet willen volgen: ‘De zoon van God heeft de smaad van het kruis geleden; niettemin beweert u dat de mensen die zich de weelde van de wereld laten welgevallen, zalig kunnen worden.’
Om ons dit te leren liet God gebeuren dat Zijn trouwe vol- | |
| |
gelingen gekweld werden; de een met martelingen, de ander met ziekten, de derde met vervolgingen of met andere tegenslag. Hierom heeft onze moeder, de heilige kerk, die bezorgd is voor onze zaligheid en eer, verordend dat wij moeten waken en vasten en andere boete doen om te zorgen dat de dienstmaagd, ons zwakke vlees, ondergeschikt blijft.
Mijn goede vriend, God, die ons liefheeft, weet dat deze kwellingen noodzakelijk zijn voor ons zieleheil. Laten wij daarom Hem geloven in plaats van toe te geven aan onze slechte begeerte. Al lijkt ons dit een zware opgave, laten wij denken aan wat Paulus schrijft: al het lijden en de ellende van deze wereld is niets in vergelijking met de toekomstige glorie die in ons zal worden geopenbaard. En Augustinus zegt: ‘Indien u opziet tegen de arbeid, denk dan aan de beloning.’
Zoals men dagelijks kan zien, zijn de dienaars van de prins voor een kleine vreugde in deze droeve, vergankelijke wereld bereid tot grote inspanning. Daarbij wagen zij lichaam en ziel. Wat zal een ridder van God dan bemoedigd worden door de onbeschrijfelijke eeuwige vreugde! Goede vriend, wees niet bevreesd, maar blijf trouw aan Hem die u met Zijn heilig bloed uit de hel verlost heeft; en heb Hem lief, want de liefde overwint alles.
Zoals gezegd is de vierde vijand deze ellendige wereld. Ook tegen deze vijand begon Christus te vechten zodra Hij geboren was, en Hij volhardde daarin tot het einde. Toen Zijn moeder Hem baarde had zij geen doeken om de zoon van God, vorst van de wereld, in te wikkelen, alleen een vod dat volgens sommige meesters een van Jozefs beenwikkels was. Ik heb ook gelezen dat Jozef slechts een steen had om onder het hoofd van het kindje in de kribbe te leggen. Die steen wordt nu nog bewaard in Bethlehem.
Niemand in deze wereld wordt nu nog in zulke armoede geboren. Wat een verschil is er tussen de geboorte van de Heer
| |
| |
die gediend wordt door alle engelen, en de overdaad van de mensen die in hun hoogmoed niet weten hoe zij moeten laten zien dat zij de prins dienen! Men houdt het kind ten doop, maakt het ridder van God en hult het vervolgens in het koninklijk pantser van het heilig geloof alsof men aan de kant van de koning staat. Maar de daden bewijzen helaas het tegendeel. Zij onttrekken het kind aan de ridders van God - dat wil zeggen: de armen, van wie Christus zelf zegt dat zij heilig zijn, want hunner is het rijk van God - en men offert het kind ter ere van de prins. Voorwaar mijn goede vriend, al zou iemand zeggen: ‘Het is een algemene gewoonte en het betaamt onze staat’, dat is allemaal onzin. Kwaad doen uit gewoonte is geen onschuld! Als pracht en praal passen bij adellijke of eerzame staat, waarom werd Christus dan niet zo ten doop gehouden? Niemand is zo edel als Christus; zou Hij niet weten wat eerzaamheid betaamt, of zou het Hem aan macht ontbreken terwijl Hij de eeuwige wijsheid en almachtige God zelf is?
Gedurende Zijn leven had Christus niets om Zijn gezegende hoofd op te laten rusten, zoals Hij tot een farizeeër sprak: ‘De vossen hebben hun holen, de vogels van de hemel hebben hun nesten, maar de zoon des mensen heeft niets om Zijn hoofd op te laten rusten.’ Toch is het waar wat de apostel zegt: ‘Al het werk van Christus leert ons de weg naar ons zieleheil.’
Hoe slecht luistert men in de wereld tegenwoordig naar deze les; al eerder heb ik dat laten zien. Lees van begin tot eind de Heilige Schrift en u zult in Christus' leven niets dan armoede en smart vinden. Dit is de weg naar het eeuwige leven. Wie een andere weg wil gaan, doolt! En hoe verder hij gaat, zo veel verder moet hij terugkeren om weer op de weg naar het zieleheil te komen.
Hoe kan iemand meer armoede lijden dan Christus alleen al aan het eind van Zijn leven kende, toen Hij naakt tussen twee dieven werd gehangen? Noch Zijn lichaam noch Zijn hoofd raakte de aarde maar met grote kwellingen hing Hij in de lucht
| |
| |
alsof Hij niets met deze wereld gemeenschappelijk had. Hij liet geen bezittingen achter op de wereld - dus Zijn familie en vrienden hoefden geen ruzie te maken om de erfenis zoals men tegenwoordig doet. Hij leerde Zijn discipelen dat zij zich van de wereld moesten afwenden en geen tassen of andere dingen meenemen, zoals Petrus zei: ‘Heer, wij hebben alles achtergelaten en zijn Uw volgelingen geworden. Wat zal onze beloning zijn?’ En Christus antwoordde: ‘Wie mij gevolgd heeft, zal zitten op een troon en oordelen over de twaalf geslachten van Israël.’ Dit was een grote belofte maar volgens Hiëronymus sprak Hij niet alleen over degenen die toen Zijn apostelen waren, doch over alle rechtvaardigen die hier op aarde om Gods wil de wereld versmaden.
Laten wij overdenken wat een grote eer het zal zijn naast deze grote koning te staan en over de ongelukkige ridders van de prins te oordelen en hen te verdoemen, want het zal toch een van beiden moeten zijn. Laten wij overdenken, zoals de heilige Job zegt, dat wij naakt uit het lichaam van onze moeder gekomen zijn en naakt weer terugkeren in de aarde op het moment dat God het wil. Niemand is hiervan uitgezonderd! Wij zien het dagelijks bij familie en vrienden: zij gaan van ons en wij weten niet waarheen. En als zij van hier gescheiden zijn, wie zal hen dan voeden? Voorwaar, als hun daden in dit leven goed geweest zijn, worden deze mensen in de hemel voor Gods aangezicht gevoed. Als hun daden slecht geweest zijn, worden zij gevoed in de afgrond van de hel. Dit zijn ongelijke lotsbestemmingen maar hier op aarde wordt de keuze bepaald.
Na afloop van het aardse leven
wordt aan een ieder zijn loon gegeven.
Maar dit moment breekt altijd te vroeg aan,
voor wie zijn tijd voorbij laat gaan.
| |
| |
U hebt het zelf in de hand: neem een ogenblik voorspoed hier op aarde en ga vervolgens voor eeuwig naar de hel, of neem een ogenblik tegenslag ter wille van de koning om daarna voor altijd in de eeuwige vreugde te wonen. Luister naar Paulus die de hemelse zaligheid aanschouwd heeft: ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Het zwaard, vrees, een kracht of een geest?’ Alsof hij zeggen wilde: geen enkel schepsel kan dat bewerkstelligen.
Net als vele dwaze mensen antwoordt u misschien: ‘Paulus had gemakkelijk praten want hij had gezien wat voor hem in het verschiet lag.’ Goede vriend, laat die gedachten niet toe in uw hart. Als u standvastig bent in het geloof, zal uw verdienste groter zijn. Overweeg wat de koning Christus zei tot de heilige Thomas: ‘Omdat je mij gezien hebt, geloof je. Zalig zijn zij die niet gezien hebben en toch geloven.’
Nu heb ik u uitgelegd hoe onze koning gestreden heeft tegen de vier vijanden van de mens. Hij heeft hen verslagen en ons laten zien hoe wij hen ook kunnen overwinnen. Van de vier vijanden zijn er twee die deel uitmaken van de menselijke natuur: de eigen wil en het vlees. Voor hen moeten wij in het bijzonder oppassen. De wereld en de prins moeten wij overwinnen door hen te mijden en van hen weg te vluchten, maar de eigen wil en het vlees moeten wij verslaan met zelfkastijding en door onszelf te dwingen. Want Bernardus zegt over deze twee vijanden en vooral over het vlees: ‘Wij moeten onze vijand voeden en mogen hem niet doden.’
Hieruit blijkt met welke grote wijsheid de heilige vaders de kloostergeloften gemaakt hebben ten behoeve van Gods ridders. Zij leggen drie geloften af tegen de drie laatste vijanden, want de duivel hebben zij, net als alle christenen, met de doop reeds van zich afgeschud. Deze drie geloften zijn gehoorzaamheid tegen de eigen wil, zuiverheid tegen het vlees en vrijwillige armoede tegen de wereld. Och, wie ooit de vrede zou proeven
| |
| |
die de ridders van God hier op aarde kennen - als zij deze geloften niet alleen met de mond afleggen maar ook met het hart menen en met daden volbrengen - die zou moeiteloos weerstand kunnen bieden aan de vijanden en alle vergankelijke weelde kunnen versmaden. Dit zijn mensen die niet alleen na dit leven vreugde zullen hebben maar ook reeds hier op aarde, zoals Christus zelf zegt: ‘U zult voor uw dienst hier op aarde reeds honderdvoudig loon ontvangen en u zult in het hiernamaals het eeuwige leven hebben.’
Maar hoe onaanlokkelijk schijnt dit de gewone ridders van deze wereld toe! Zij zeggen: ‘Hoe kan een monnik plezier in het leven hebben als hij de hele dag in zijn cel zit?’ Ach, zij weten niet beter! ‘Wie van de wereld is,’ zegt de Heer, ‘spreekt van de wereld.’ Zo is het met deze dwazen: zij oordelen naar hun eigen ervaringen, net als de ezel die de distels eet en de haver laat staan. Daarom is de haver toch niet minder? Zonder het te weten zijn deze mensen erg ziek. Immers, een zieke heeft geen lust in goede, zuivere wijn, maar niemand is zo gek om te beweren dat de wijn niet goed is. Mijn goede vriend, ik geloof: sommige mensen leven op een wijze waardoor zij hier op aarde reeds deel hebben aan gerechten uit het hof van de koning die zij niet zouden willen ruilen voor alle vergankelijke vreugde van deze wereld.
Uit hetgeen hiervoor gezegd is, kan men opmaken hoe de koning de zeven monsters van de zonde heeft verdreven, want zij komen voort uit de vier genoemde vijanden. En wie de wortels van een boom uitgraaft, voorkomt immers dat de boom vrucht zal dragen. Maar om dit niettemin in het kort te bewijzen zal ik u schrijven wat een leraar die Anselmus heet hierover zegt: ‘Christus is smadelijk gestorven tegen hoogmoed. Hij werd tussen twee moordenaars gehangen tegen afgunst. Hij zweeg tegen gramschap toen Zijn vijanden Hem bespotten en belachelijk maakten. Hij liet al Zijn heilige ledematen uitrekken tegen luiheid. Hij hing arm en naakt aan het
| |
| |
kruis tegen hebzucht en gierigheid. Hij werd gelaafd met gal tegen gulzigheid. Hij liet Zijn hart en ledematen doorsteken tegen wellust.’
Och, wat een edel voorbeeld is dit om onze zonden achterwege te laten en verlost te worden van het gif van de slangen, als wij Christus zien, hangend aan het kruis.
In het Oude Testament zien wij hiervan reeds een voorafspiegeling. Toen de kinderen van Israël met Mozes door de woestijn trokken op weg naar het beloofde land, werden zij plotseling aangevallen door slangen. Velen vonden de dood, zoals men in de bijbel kan lezen. Toen Mozes deze grote plaag zag, bad hij tot God dat Hij de kinderen van Israël moest beschermen. God gaf Mozes opdracht een metalen slang te maken en die voor iedereen zichtbaar hoog op te heffen. En degenen die gebeten waren, zouden genezen als zij hun blik richtten op deze metalen slang.
Zie goede vriend, dit verhaal uit het Oude Testament is gelijk aan de waarheid van het Nieuwe Testament dat begon met Christus. Wat betekenden de kinderen van Israël anders dan de christelijke ridders? Wat betekende de woestijn, waar zij doorheen trokken, anders dan de woeste wereld? Wat betekenden de slangen anders dan de zonden waardoor de ridders dagelijks aangevallen en gedood worden? Wat betekende de opgeheven metalen slang anders dan de gezegende Christus, hangend aan het kruis, die al het gif der zonden verdrijft als wij onze blik op Hem richten? Wat betekende het beloofde land anders dan het eeuwige leven? Wat betekende de voortdurende tocht door de woestijn op weg naar het beloofde land anders dan dat wij, die Gods ridders zijn en erfgenamen van Zijn eeuwig rijk, ons hier niet moeten vestigen maar voortdurend, van dag tot dag, verder moeten trekken en niet rusten voordat wij het erfgoed van onze vader bereikt hebben?
O, goede vriend, wij trekken dagelijks verder en wij komen steeds dichterbij, maar hoe veel zijn er niet, die het liever an- | |
| |
ders zagen. Ik vrees dat er vele dwaze ridders zijn die geen bezwaar zouden hebben eeuwig in de woestijn van deze wereld te blijven en de erfenis van hun vader daarvoor op te geven. Wat een dwaasheid! Voorwaar, zij mogen wel vrees hebben want ook al zullen zij - zoals zij zelf willen - nooit in de hemel komen, toch moeten zij ooit de woestijn verlaten. Maar dan worden zij overgeleverd aan de duivels en hun eeuwige kwellingen.
Anderen begeren wel de erfenis van hun vader maar zij willen er geen moeite voor doen. Zij lijken op het volk van Israël dat begon te morren toen Jozua en Calef hun over het beloofde land vertelden. Om te laten zien hoe vruchtbaar het land was, hadden zij druiven en andere vruchten meegebracht, maar het volk begon te morren toen zij vertelden dat het land bewoond werd door sterke reuzen. Zij prezen het land en de vruchten maar zij hadden weinig lust daarvoor strijd te leveren.
Zo is het ook met deze christenen. Als het mogelijk was met gemak en weelde in het rijk der hemelen te komen, zou het bereikbaar zijn voor velen die tot hun grote spijt nu buiten moeten blijven. Zo gemakkelijk kan het niet zijn, goede vriend, want de Schrift zegt: voor het rijk der hemelen is grote kracht vereist en alleen de sterken zullen het verkrijgen. Wie aan de zijde van Christus wil strijden, mag niet rusten of slapen - dat wil zeggen: in zonden leven. Maar laten wij hoop hebben, goede vriend, want onze koning is veel machtiger dan Mozes. En het land dat ons beloofd is, is veel edeler dan het land van de Israëlieten. Laat ons moed vatten met de profeet die de schare van vijanden niet vreesde maar zei: ‘Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’ Alsof hij wilde zeggen: wie dat ook mag zijn, hij zal het te kwaad krijgen.
|
|