Ridderboek
(1991)–Henricus Pomerius, Anoniem Ridderboec– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
en de liefde van de Heilige Geest een ander schepsel om deze stad te bewonen. Daarbij spraken zij onderling: ‘Laten wij de mens naar onze gelijkenis een redelijk schepsel maken, zodat hij de stad van de prins kan bewonen.’ En direct was de mens gevormd want Gods woord is Zijn scheppen - zoals de Schrift bevestigt: met het woord heeft Hij alle dingen geschapen. De eeuwige wijsheid schiep deze ridder niet slechts met een geestelijke natuur zoals de prins en engelen, opdat hij niet ook zijn vrije wil in zelfbehagen zou doen verkeren en tot ongehoorzaamheid zou vervallen door het venijn van de hoogmoed. Maar God gaf deze ridder een tweevoudige natuur: enerzijds edel en geestelijk en anderzijds lichamelijk en onedel. Het onedele lichaam moest de edele ziel dienen als een dienstmaagd haar dame. Ook voorzag de wijze koning dat de prins afgunstig zou worden als de ridder zijn stad ging bewonen, en vervolgens zou hij de ridder met valse listen trachten te bedriegen. Opdat de ridder niet hoogmoedig zou worden, schiep God daarom de lichamelijke natuur van de mens uit aardse klei. Bovendien was het mogelijk dat de ridder door de listigheid van de prins bedrogen zou worden en daarmee de toorn van de koning over zich zou afroepen. In dat geval zou de ridder niet geheel vervloekt worden zoals de prins, maar hij zou enige tijd de toorn van de koning kunnen ontvluchten totdat diens gemoed bedaard was. In de tussentijd kon hij verblijven op de plaats die de dienstmaagd - dat wil zeggen: het lichaam - toebehoorde. De koning was vol zorg voor de ridder, omdat diens geestelijke natuur naar zijn gelijkenis was geschapen. Daarom had de koning haar terstond gekozen als bruid voor zijn zoon, die haar beminde tot aan de dood, zoals u hierna zult horen. En de koning liet de ridder niet direct in de stad van de prins wonen en de bruid niet in zijn eigen rijk hoewel hij haar daartoe verkozen had. Eerst moesten zij wonen in een ander lieflijk oord vol | |
[pagina 15]
| |
vreugden, dat beide naturen van de ridder welgevallig was. Zo kon God zien of de ridder Hem trouw zou blijven als een waardig bewoner van de stad van de prins, die haar door zijn ontrouw had verbeurd. Tenslotte gaf de koning de ridder nog een gebod om zijn gehoorzaamheid op de proef te stellen: alles stond tot zijn beschikking behalve de boom van het onderscheid tussen goed en kwaad. Hij verbood de ridder de vruchten van deze boom te eten; niet omdat Hij het hem misgunde, maar om hem op de proef te stellen. Want de eeuwige wijsheid wist wel dat de ridder aan hoogmoed ten prooi zou vallen en dezelfde weg zou gaan als de prins indien hij van deze vrucht at.
Het lieflijk oord waar de ridder met de bruid en haar dienstmaagd eerst verbleef, was het aards paradijs. De ridder moest de bruid beschermen tegen alle ongeval en erop toezien dat de dienstmaagd aan haar onderworpen bleef. De koning gaf de ridder een machtige koningin te hulp die de bruid altijd moest aanzetten tot liefde voor zijn zoon, haar bruidegom. En de koning beval de bruid en de dienstmaagd deze koningin altijd te gehoorzamen. De koning gaf de ridder bovendien een wijze meester, die hem met raad moest bijstaan als hij twijfelde. Deze meester beschikte over een opengeslagen boek, waarin aan de ene zijde gouden letters geschreven stonden en aan de andere zijde letters van zwarte inkt. Ook gaf de koning de ridder nog een trouwe secretaris, die hem wakker moest houden en die getrouw de handelwijze van de ridder en de koningin te boek moest stellen met deze bedoeling: als de ridder ontrouw werd, of als hij toestond dat de koningin de bruid verleidde tot een andere liefde dan voor de koningszoon, dan moest de secretaris dit bij de koning aanhangig maken en tegen de ridder getuigen. De koning schonk de bruid een helder gezichtsvermogen. Daarmee zag zij alles wat haar tot liefde voor haar minnaar kon | |
[pagina 16]
| |
bewegen. Hij schonk de dienstmaagd vijf krachten, waarmee zij ter ere van de bruid de behoeften van haar natuur kon bevredigen. Aldus was deze ridder voorzien van alles waarmee hij de prins kon weerstaan. En opdat hij nog meer op zijn hoede zou zijn, dreigde de koning de ridder met de dood, als deze hem niet getrouw zou dienen.
Om deze vergelijking te begrijpen moet u weten, beminde vriend, dat met deze ridder onze eerste vader Adam of onze moeder Eva bedoeld is. Van hen stammen alle mensen die God tot het eeuwig leven verkozen heeft. De bruid die onder bescherming van de ridder moet staan, is de edele menselijke ziel. De dienstmaagd, ondergeschikt aan de bruid, is het zwakke lichaam dat niet alleen uit aarde is gemaakt maar ook uit het slijk der aarde, de meest verachte materie die men kan vinden. Dit had God niet bepaald omdat Hij ons een lichaam van edele, hemelse substantie misgunde. Hij deed dit - zoals reeds gezegd is en u hierna beter zult begrijpen - om ons te verootmoedigen en ons te behoeden voor de rampspoed die de prins getroffen heeft vanwege zijn hoogmoed. Maar helaas, het heeft niet mogen baten. De koningin die bij deze bruid werd gezet, was vrije wil. Besef goed dat ik zeg ‘vrije wil’ en niet ‘eigen wil’, want eigen wil is slecht in alle redelijke schepsels en betaamt niemand behalve God. Vrije wil is niet slecht of goed in zichzelf maar staat tussen het goede en slechte, en een ieder die over vrije wil beschikt, maakt haar goed of slecht als hij haar richt naar Gods wil of naar zijn eigen geneigdheid waardoor eigen wil ontstaat. En daarom zei ik eerder dat de ridder macht had over de koningin. De meester in dienst van de ridder is een andere kracht van de ziel, die men de rede noemt. Deze meester werd aan de ridder gegeven om de koningin het hoofd te bieden als zij met de bruid of de dienstmaagd zou willen toegeven aan verlokkin- | |
[pagina 17]
| |
gen die tegen de wil van de bruidegom waren en waardoor de bruid een ongeregelde liefde voor iemand anders zou kunnen opvatten. Hij moest ook de koningin aansporen vast te houden aan alles wat de bruid tot eer en heil strekte, zelfs als het de bruid en de dienstmaagd onaangenaam toescheen. Het overkomt ons immers dagelijks dat onze lichamelijke natuur zich aangetrokken voelt tot iets dat niet bijdraagt tot ons zieleheil; andere dingen, die wel ons zieleheil dienen, boezemen ons daarentegen soms schrik in, zoals u hierna nog zult merken. Om onderscheid te kunnen maken tussen wat wel en niet tot heil van de ziel strekte, werd deze meester aan de ridder gegeven, want de rede laat zich niet misleiden door de begeerte van onze natuur. Maar helaas, mijn goede vriend, zie toch hoe weinig aandacht men tegenwoordig aan deze meester schenkt! Bijna niemand wil naar rede luisteren. En daarom is het niet verwonderlijk dat de ridders dolen en in de strijd gewond raken, want eigen wil gaat haar gang. Het boek van de meester staat voor een volgende kracht van de ziel, die men memorie noemt - dat is: het geheugen. Deze kracht werd de ziel gegeven, zodat de ridder zowel de beloning als de straf, het zoet en het zuur, kon aanschouwen: wat hem zou overkomen als hij trouw bleef of als hij ontrouw zou worden. In gouden letters, die opwekken tot liefde, wordt de beloning geschreven; in zwarte letters het onheil dat opwekt tot vrees. De secretaris is de worm van het geweten. Hij slaapt nooit maar poogt altijd de mens wakker te houden om de koningin te verbieden als zij wil toegeven aan haar ongeregelde geneigdheid die voor de bruid oneervol en onzalig is. Deze secretaris noteert al het goede en kwade dat deze ridder en de anderen overkomt. Hij is degene die alle ontrouw bij de koning aanhangig maakt wanneer men uiteindelijk verantwoording moet afleggen. Maar hij getuigt ook van alle goede werken en trouwe dienst. Het boek waarin hij schrijft, is het menselijk geweten. | |
[pagina 18]
| |
Och, hoe zalig zijn de mensen van wie in dit boek veel deugden geschreven staan. Zij hebben waarachtige vrede want al hun werk komt voort uit goede wil, en de secretaris heeft niets om tegen hen in te brengen. Dit zijn degenen aan wie de engelen vrede boodschapten, toen God tot de eenvoudige herdertjes sprak: ‘Vrede zij de mensen van goede wil op aarde.’ En in tegenstelling tot hen zullen degenen van wie veel zonden in dit boek staan, nimmer gerust kunnen zijn. Want vrijwel niemand is zo versteend, of hij betreurt niet in zijn hart dat hij kwaad doet of heeft gedaan. Onder het gezichtsvermogen van de bruid moeten we verstaan de inwendige ogen van het verstand. Dat is een andere kracht van de ziel, waarmee zij in zich opneemt kennis, wijsheid en alles wat de geestelijke natuur behoort te kennen of te weten. Met deze ogen aanschouwt de ziel van binnen alles wat geestelijk is, zoals het lichaam van buiten met uitwendige ogen alles ziet wat stoffelijk is. De vijf krachten die God aan de dienstmaagd schonk, betekenen de vijf zintuigen: zien, horen, ruiken, smaken en voelen. Deze krachten werden de dienstmaagd niet gegeven voor haar eigen gerief of genoegen, maar tot eer en heil van de bruid: opdat de bruid - dat is de ziel - nog meer in vervoering zou raken, als zij zag dat haar bruidegom omwille van haar een dienstmaagd had bevoorrecht door zon en maan te scheppen, en ook zee, vuur, lucht, water en aarde en alles wat daarin is: dieren, vogels, vissen. De ziel is een geest; zij is niet op het stoffelijke aangewezen. Haar spijs en voedsel is alleen God. Haar gedachten zijn aan Hem gewijd, zoals Augustinus zegt: ‘Heer, mijn hart - dat is mijn ziel - is ongeduldig tot het in U rust.’ Dit alles heeft de koning met zijn eeuwige wijsheid zo bepaald omwille van de ridder - dat is de mens - opdat hij, zoals Paulus zegt, door de grootheid der dingen die hij met zijn uitwendige ogen ziet, de onuitsprekelijke en onzichtbare din- | |
[pagina 19]
| |
gen zou kunnen begrijpen met de inwendige ogen van zijn verstand. |
|