worden en bij Christus zijn.’ Deze vreugde zag de heilige vader Augustinus toen hij sprak: ‘O schone stad van Jeruzalem, wat heb je een schone bouwer. In jou leeft men zonder armoede. In jou is altijd leven zonder sterven. In jou is geen ziekte, geen ouderdom, geen arbeid maar eeuwige gezondheid, geen hitte, geen kou, geen droefenis maar eeuwig leven in Degene die al in al is.’ Vol verlangen naar dit land waren de trouwe ridders, de lieve martelaars die onder het banier van de koning getrouw hebben gestreden tot de dood. Bereidvaardig vanwege de liefde voor de koning en Zijn eeuwig rijk hebben zij dapper gestreden en al het vergankelijke versmaad. Door de kracht van de grote liefde en de hoop op het eeuwig leven vreesden zij geen pijn of dood.
De prins van Babylon is Lucifer, de duivel, koning van de hoogmoed en oorsprong van al het kwaad. Hij is lelijker en afschuwelijker dan alle voorstellingen: een vals verrader, prins der eeuwige duisternis, voedsel van zonden en de natuurlijke vijand van de mens. De woning van deze prins is de afgrond van de hel, een plaats van onvrede en eeuwige pijn. Hier zijn padden en adders, vurige draken, allerlei wormen en giftige slangen. Er heerst eeuwige duisternis, hitte en kou, honger en dorst, haat en nijd. Er klinkt jammerlijk gekrijs en tandengeknars. Men lijdt daar onder eeuwig sterven zonder sterven, onder ellendige rampzaligheid, vreselijke martelingen, snijdende zwaarden. Alles wat pijn en verdriet kan brengen, is daar in grote hoeveelheden zonder maat.
De dienaars van de prins zijn ongure, lelijke, zwarte duivels, vreeswekkend en vervaarlijk brullend als briesende leeuwen, onmenselijk, vol van kwaad en wreedheid. Uit hun ogen slaan vurige vlammen, uit hun neuzen komen stinkende dampen, uit hun kelen stijgen gloeiende pek, brandende zwavel en een smerige stank.
De burgers van deze stad zijn vervloekte menselijke creatu-