Ridder metter swane
(1931)–Anoniem Ridder metter swane– Auteursrecht onbekendHoe Marcus de seven kinderen in een bosch droegh ende lietse daer ligghen op sijnen mantel, ende [hoese] de heremijt Hellas vondt.NAe dat de valsche vrouwe haer verraedtschap hadde volbracht alsoodt voor-seydt is, soo riepse haren dienaer Marcus ende seyde: Mijn vrint gy moet my eenen dienst doen, ende oock moet gyt heymelijck houden op u lijfGa naar voetnoot2), | |
[pagina 15]
| |
want de koninginne hevet gebaert ses sonen ende een dochter, ende die hebben aen haren hals elck een silveren keten ter werelt bracht, 'twelck my dunct groot wonder namaels te worden, ende in een teecken, dat sy in toecomende tijden mochten worden dieven oft moordenaers, daerom sal ickse doen sterven in haer jonckheydt, op datter geen meerder schande af en kome int eynde. Hierom heb ick haer doen verstaen datse heeft gebaert seven honden die hebbe ick doen dooden: Dus neemt dese seven kinderen op mijnen last en gaetse dooden, soo datmen daer niet meer af en verneme. Doen seyde Marcus: Vrouwe ick sal u begheerte doen ende van dese kinderen en sal gheenen last meer komen. Ende Marcus is op een peert gheseten, ende hadde de kinderen in zijnen mantel, ende brachtse buyten der stadt in een bosch, ende int midden vanden bosch ginck hy vanden peerde daer hy leyde de kinderen alle seven op zijnen mantel ende als hy sach dat de kinderen so schoon waeren, soo kreech hy medelijden in zijn herte, ende ghedachte dat sy elc een keten ter werelt gebracht hadden, wt haerder moeder lichaem, ende de kinderen begosten alle op hem te lachen, doe dochte hem dat sy van Godt vercoren waren tot eenighe toekomende dinghen, ende hy werd ontfermhertich op hun dat hy hun geen quaed en wilde doen, maer hy bevalse der bermherticheyd Gods, ende seyde.
O Godt almachtich hoe ben ick beswaert,
In my is vloeyende der compassienGa naar voetnoot1) aert,
Om dees schoon kinderkens jonck van dagen,
Ic bidde Christum die hemel ende aerde verklaertGa naar voetnoot2),
Dat hy [u] by sijn milde gratie bewaert,
| |
[pagina 16]
| |
Van toekomende lede ende mishagen,
En wil by wonder brenghen in plaghen
Alle u vyanden die u meenden te doen sterven,
Ende wiltse by justitien ten viere jagen.
Aylacen arm kinderkens die vreucht moet derven,
Tot dat u God versietGa naar voetnoot1), het is my hertelijcken leet,
Dat ick u moet laten, Godt almachtich weet.
Al laet ick u schoon kinderkens in deser tijt hier,
Godt almachtich sal u behoeden mede,
Als hy de kinderen dede int blakende vier
Des gloeyende ovens in lijve in lede,
Ende en sal door zijn grondeloose goethede
U niet laten verderven, al laet ick u hier
Godts bermherticheydt neeme u in zijn bestier,
Ende sy na desen u behoeder voort,
Van my en krijchdy nemmermeer dangierGa naar voetnoot2),
Want doode ick u so doe ic valsche moort,
Compassie doorvloeyt my al zoot behoort,
Al was ic om u te dooden in desen bereet,
Dat ick u hier moet laten dat is my leedt, Godt weet.
Adieu schoon kinderkens ick en zie u nimmermeer.
Godt verleent u voorspoet, gesondeGa naar voetnoot3) ende eer
Ende doe in u zijn goedertierenheyt blijcken
Thuyswaert te rijden is best dat ick keere,
Gelaten my oft ick u had gebracht in seere
Maer neen ick, compassie moest boven strijcken.
Och kinders Godt hoede u voor quade pracktijcken,
Der verraders, ende oock sommige beesten,
Die u mochten quetsen in eenige wijcken,
| |
[pagina 17]
| |
Oft hinder doen by eenige tempeesten:
O jonghe bloemkens minnelijcke geesten
Die u misdede waer wel van herten wreet,
Dat ick u hier moet laten dat is my leedt, Godt weet.
Princelijcke Godt coninck der seraphinnen,
Seynt troost desen kinderkens by uwer minnen,
Die troosteloos zijn hier vanden heuren ghescheyden,
Doet hen by uwer gratie hulpe gewinnen,
Datse tuwen love noch wonder beginnen,
Wonderlijc is hier ghebeurt gheweest int beleyen,
Wonder tuyghen mijn zinnen zalder wtspreyen,
Dus klaech ic u wt compassien in liefden heet
Dat ic u hier moet laten dat is my leedt, Godt weet.
Aldus nam Marcus de seven kinderen dien hy al omhelsde, ende kuste aen hun wancxkens seer weenende, ende is weder gekeert nae Lillefoort, daer hem Matabrune teghen quam ende vraechde hem segghende: O mijn vrient Marcus hebdy mijnen wille volbracht alsoo ick u bevolen hadde? zo sal ic u bestellen als mijn sone Oriant komen is, dat hy zijn wijf ooc sal doen dooden, dan sal ick blijde zijn ende mijn leet sal ghewroken zijn. Doen scheyden Matabrune van Marcus daer ick af swijghen sal, om weder te spreeken vande vij. kleyn kinderkens die int bosch laghen jammerlijck weenende van hongher. Maer by der gratie Gods quam daer een heremijt Helias gheheeten die in dat bosch woonde. Ende als hy nu dese seven kleyn kinderen vandt alleen weenende van honger, nam hyse ende bewantseGa naar voetnoot1) inden mantel, ende brachtse in zijn kluyse, daer hijse verwarmt en gespijst heeft nae zijnder macht. |