Reve Jaarboek 4
(1988)– [tijdschrift] Reve jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| ||||||||||
Arie Pos
| ||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||
van citaten en variaties op citaten plaatst Reve in een modernistische traditie. Modernistische dichters en prozaïsten openden mogelijkheden voor een ruimere interpretatie van hun werk door verwijzingen naar klassieke teksten. Onnadrukkelijk aangebrachte allusies boden de aandachtige lezer houvast voor een vergelijkende interpretatie van de tekst en het werk waaraan werd gerefereerd. In de poëzie van Ezra Pound en T.S. Eliot speelt deze werkwijze een grote rol. In het proza werd het middel tot uitersten gevoerd door James Joyce in Ulysses en Finnegans wake. In het Nederlands taalgebied hebben S. Vestdijk en Hugo Claus zich met deze methode een reputatie verworven. Te hooi en te gras ‘wat neuzen in de Schrift’ (Nader tot U: 110) levert niet zonder meer een zinrijke verruiming van het interpretatiekader op. Reve gebruikt veel citaten slechts als stilistische versiering. In Nader tot U echter voorziet een deel van de talrijke bijbelcitaten de verzameling brieven van een kader, waarin de ogenschijnlijke chaos van herinneringen, visioenen, gedachten en belevenissen betekenis krijgt en een eenheid wordt. De schrijver van de brieven uit Nader tot U bevindt zich in zijn Friese woning en is ten prooi aan zwaarmoedige gedachten. In eenzaamheid drinkend, twijfelt hij aan de zin van zijn bestaan. Hij verlangt uit het zinloze leven verlost te worden door de dood, ziet uit naar de komst van de Meedogenloze Jongen uit zijn dromen en voelt soms een sprankje hoop gloeien dat God hem eens de zin van al zijn tobberijen zal openbaren. Zijn eenzaamheid wordt benadrukt door een voortdurende stroom van herinneringen en (dag)droombeelden. De herinneringen betreffen vrijwel zonder uitzondering tragisch aan hun eind gekomen kennissen van de schrijver en de droombeelden lijken vooruit te wijzen naar de komst van een ‘Verlosser’, de Meedogenloze Jongen. De drie verlangens lopen moeilijk ontwarbaar dooreen en vermengen zich naar het eind van het boek tot een complex waarin God, Liefde en Dood één zijn. De verwarring symboliseert enerzijds de crisis waarin de auteur zich bevindt en preludeert anderzijds op de ‘eenheidservaring’ aan het slot. Dezelfde verwarring spreekt mee in de titel Nader tot U, die zich zowel laat betrekken op de naderende Dood, als op de komende verschijning van de Meedogenloze Jongen en op God. De ‘U’ die een aantal malen direct wordt toegesproken, heeft dezelfde meerduidigheid: ‘O Geest, gij die nooit te vergeefs gezocht wordt, ook indien gij nimmer gevonden wordt, wil u toch aan mij openbaren’ (Nader tot U: 55), ‘op U wacht ik, en op U alleen, o Eeuwige’ (Nader tot U: 59) en ‘nimmer was mijn heimwee naar U zo fel, en zo mateloos’ (Nader tot U: 91). Of God en de Meedogenloze Jongen zich zullen openbaren, blijft tot het eind van het boek onzeker. De enige zekere factor in het moeilijke bestaan van de schrijver is de Dood en met dit besef stelt hij zich zijn taak. ‘In de zekerheid | ||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||
des Doods, maar in de onzekerheid van de ure van dien’ (Nader tot U: 13) schrijft hij de gewaarwordingen waarin hij geen zin of lijn kan ontdekken op, ‘want misschien is de tijd nabij, waarop al deze ongeloofwaardige en nooit ergens verband mee houdende invallen, nauwelijks verwoordbaar, als flarden van niet voleindigde gesprekken en nooit voltooide, dubbelzinnige beweringen zonder duidelijke herkomst, tezamen gevoegd zullen worden tot een door mij nimmer geweten profetie’ (Nader tot U: 60). Uitspraken waaraan met instemming wordt gerefereerd verlenen de woorden van de schrijver of spreker die ze aanhaalt een grotere geldigheid. Niet alleen de spreker denkt er zo over maar de alom gewaardeerde wetenschapsman, politicus of filosoof is dezelfde mening toegedaan. De spreker kan met enkele goed gekozen citaten zijn gehoor overtuigen en zichzelf profileren als een geletterd man. De hoorder kan zich in zijn mening gesterkt voelen door de woorden van een grote geest. Het streelt zijn ego als hij de aangehaalde woorden herkent en kan plaatsen. Kortom, citeren is voor een groot deel niets dan ijdelheid. Het citaat kan echter ook troost schenken, verbondenheid scheppen en verwantschap uitdrukken. ‘Gedeelde smart is halve smart’, ‘Gedeelde vreugd is dubbele vreugd’, ‘Nu hoor je het ook eens van een ander’. Alleen is maar alleen, dat vindt iedereen. Wat staat dus een ‘ontijdig geborene’ (Nader tot U: 30-31), die lijdzaam constateert ‘Het zij zo: alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn’ (Nader tot U: 9) te doen? Hij zoekt een papieren lotgenoot. In Nader tot U neemt de schrijver zijn toevlucht tot de Schrift. Hij kan daaruit troost en steun putten door het besef dat hij niet alleen staat in zijn naar verlossing zoekend lijden. De eenzame met zijn eigenaardigheden en gewaarwordingen die niemand in zijn omgeving deelt, vereenzelvigt zich met verre geestverwanten. | ||||||||||
De profetenReve identificeert zich regelmatig met de bijbelse profeten. Evenals Jeremia en Ezechiël begeeft hij zich bij tijd en wijle hardop profeterend buitenshuis (Nader tot U: 50 en 94). Evenals Jeremia voelt hij zich bezocht door beproevingen en twijfels (zie Jeremia 20: 7-18).Ga naar eindnoot2 ‘Wat had je er aan, aan dat soort flauwe kul’ (Nader tot U: 122) vroeg hij zich af na nachtelijke gewaarwordingen waarvan hij de zin niet kon ontdekken. Evenals Ezechiël, Daniël en Zacharia ziet hij ‘gezichten’ die hij zelf niet kan verklaren. Evenals zij predikt hij dood en verderf tot eer van een onzichtbare God en een komende Verlosser. Evenals zij staat hij onbegrepen tussen zijn medemensen en moet hij zich op de been houden met het geloof en de hoop dat zijn profetieën eens geduid en bewaarheid zullen worden. | ||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||
Deze overeenkomsten naar de geest worden naar de letter versterkt met bijbelse citaten en allusies. De enige keer dat de schrijver de bijbelplaats aangeeft, betreft het een citaat uit Jesaja. Hij verandert de naam van zijn Friese onderkomen van ‘Huize Algra’ in ‘Huize “Het Gras”’, onder verwijzing naar Jesaja 40: 8 (Nader tot U: 122). De verlossende climax van het boek, de herkenning aan het eind van de laatste brief, is ingebed in citaten uit Jeremia en variaties daarop. ‘Ach, Here, ik kan niet spreken, want ik ben jong’ (Nader tot U: 122) zijn de woorden waarmee Jeremia reageert als God hem zegt dat hij profeet moet worden (Jeremia 1:6). ‘Wat ziet gij?’ (Nader tot U: 124) vraagt God tweemaal aan de profeet (Jeremia 1:11 en 13) en deze antwoordt na de tweede keer: ‘Ik zie een kokende pot, verschijnende van de Noordzijde’ (Jeremia 1:13). Reve laat zijn lezers nog enige tijd in het ongewisse omtrent de aard van zijn visioen en merkt op: ‘Ik zag geen “ziedende pot, komende van de Noordzijde”’ (Nader tot U: 124). Nadat hij heeft meegedeeld: ‘Ik zie stoffige ramen, achter geel geworden vitrage, onder oud zonlicht’, hoort hij evenals Jeremia (Jeremia 1:12) ‘Gij hebt goed gezien’ (Nader tot U: 125). Als bij hem het inzicht in het visioen doorbreekt, worden de twee genoemde citaten gevarieerd in: ‘“Wat hoort gij?” “Soms ja, soms hoor ik een stem. Ach Here! Ik kan wel spreken, want ik ben niet jong meer”’ (Nader tot U: 125). Opdat ‘althans iets duidelijk zou worden van wat [hem] nu nog een duister raadsel was’ (Nader tot U: 92), neemt de schrijver zich voor ‘binnen vier dagen, des nachts om een uur of half drie, naakt op het platte dak achter het martelkamertje voor jonge Duitse toeristen op een sinaasappelkist te gaan zitten en zo lang naar het uitspansel te blijven kijken tot ik het van de koude niet meer zou kunnen volhouden; gedurende ten minste drie daaropvolgende dagen zou ik mij uitsluitend met wortels en rapen mogen voeden’ (Nader tot U: 92). Daarmee stelt hij zich een gedragscode die een compilatie is van bijbelse mededelingen omtrent de omstandigheden waaronder de profeten gezichten ontvingen. Van de aan het hof van koning Nebukadnezar vertoevende Daniël en de zijnen wordt gezegd: ‘Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en den wijn dien zij drinken moesten weg en gaf hun groenten. En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen’ (Daniël 1: 16-17). Dezelfde profeet schrijft: ‘In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven; smakelijke spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel niet, tot er drie volle weken verlopen waren. Op den vier en twintigsten dag nu van de eerste maand, terwijl ik mij aan den oever van de grote rivier, dat is de Tigris, bevond, sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man [...]. Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht’ (Daniël 10: 2-7). De profeet Habakuk neemt zich het | ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
volgende voor: ‘Ik wil gaan staan op mijn wachttoren en mij stellen op den wal, ik wil uitzien naar wat Hij tot mij spreken zal’ (Habakuk 2:1). De apostel Petrus, tenslotte, ging ‘omstreeks het zesde uur op het dak, om zijn gebed te verrichten. En hij werd hongerig en verlangde te eten, en terwijl men iets gereed maakte, geraakte hij in zinsverrukking, en hij zag den hemel geopend’ (Handelingen 10: 9-11). Reve citeert niet letterlijk maar bouwt de passage op uit de ingrediënten nauwkeurige tijdsaanduiding, precieze plaatsaanduiding, dieet en lichamelijke omstandigheden. In de ‘Brief in de nacht geschreven’ komt in een herinnering aan het voorjaar van 1945 een onheilsprofeet uit de twintigste eeuw voor. Het is de ‘oude kunstschilder N.’, die ‘terwijl zijn dochter hem te vergeefs tot kalmte en zitten gaan maande’ de schrijver ‘met holle, hortende stem toeriep “dat hij alles al jaren geleden gezien had”, zoals hij ook nu reeds het vuur zag, dat “in een enkel ogenblik één, twee steden zou verteren”’ (Nader tot U: 59). De kunstschilder doet denken aan de profeten die dood en verwoesting voorspellen. Daniël had een grote reputatie als uitlegger van dromen en tekenen aan de hoven van Nebukadnezar en Belsazar. Hij legde de laatste ‘het schrift op den wand’ uit (Daniël 5: 1-30), een gegeven dat gedempt lijkt na te klinken in de regels ‘Na het licht te hebben aangeknipt, tuurde ik lange tijd naar een grillig verlopende scheur in het behang naast het bed, en overwoog ik, dat indien iemand de vorm ervan zou kunnen uitleggen en duiden, hij dan tevens de taal der dieren zou kunnen verstaan, aardkabouters zou kunnen bespieden, etc.’ (Nader tot U: 60). Ook de schrijver wordt, zoals gezegd, overvallen door visioenen, stemmen en gezichten. In ‘Brief uit het verleden’ merkt hij weliswaar nog op: ‘Nee, bij mij is niets gestoord, want de ontvangst is heel duidelijk, al zijn de visioenen en Gezichten (een mens heeft zijn eigen televisie bij zich, even goed als het Koninkrijk Gods binnen in u is) minder talrijk geworden, waar weer tegenover staat, dat de Stemmen in aantal en kracht zijn toegenomen’ (Nader tot U: 22), maar in de daarop volgende brief blijkt de situatie inmiddels veranderd.Ga naar eindnoot3 We lezen: ‘Thans werd mij een Gezicht gegeven, en keek ik de woonkamer binnen van een huis aan een gracht’ (Nader tot U: 51) en ‘een paar dagen tevoren, toen ik een brief was gaan posten, had ik een dier met mensenoren in een mand in een boom zien zitten, en zoiets kon nauwelijks iets goeds aankondigen’ (Nader tot U: 55). De brief besluit met het visioen van de Meedogenloze Jongen die in de tuin van zijn paleis in een tent ligt. Reve identificeert zich met de profeten door middel van citaten waarin hij parallellen trekt met zijn eigen leven en gewaarwordingen. De in citaten en woord- en stijl variaties getoonde verwantschap naar de letter gebruikt Reve | ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
om een verwantschap naar de geest uit te drukken. Die overeenkomst is metaforisch en door vergelijking moet worden vastgesteld welke eigenschappen in de metafoor hier van belang zijn. Reve zegt in Nader tot U dat hij niets anders mag schrijven ‘dan wat ik zie, en wie ik ben’ (Nader tot U: 60). Zijn profetieën en visioenen zijn de hoogstpersoonlijke ervaringen van de schrijver. Hij getuigt, maar zonder anderen te willen overtuigen van zijn visie, die geen verderstrekkend bereik heeft dan zijn eigen geloofsbeleving. ‘Ik propageer niets, en stel mij evenmin ten doel, enige moraal te ondermijnen: ik schrijf, doodeenvoudig, zo goed als ik kan, over datgene wat mij beweegt en mijn leven is’, schrijft hij op de flap van Nader tot U. De schrijver is niet de profeet die een door God aan hem toevertrouwde boodschap onder zijn medemensen verspreidt. Hij voorspelt geen dood en verderf omdat Gods volk zich van Zijn geboden heeft afgekeerd en hij stelt de Israëlieten geen streng oordeel in het vooruitzicht als ze zich niet van hun zondige levenswandel afkeren. Hij ziet ‘alleen maar de Dood’ (Nader tot U: 63) en de herinneringen aan overleden kennissen functioneren in dat licht als profetieën. Evenmin voorspelt hij de geboorte van ‘het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt’ (Johannes 1:29). Hij ziet in visioenen zijn allerindividueelste pendant van de Verlosser, de Meedogenloze Jongen. De verschijning van hem die zowel God, de Liefde als de Dood is, wordt voorbereid met revistische visioenen van ‘Macht, Liefde en Pijn’ (Nader tot U: 102). Zo geeft Reve zijn persoonlijke invulling aan de twee belangrijke onderwerpen van de profeten. | ||||||||||
DavidBehalve met de profeten identificeert Reve zich met de psalmdichtende koning David. De identificatie beperkt zich tot de in geloofsnood verkerende psalmdichter. In zijn moeilijkste ogenblikken geeft Reve de stemming van zijn brieven aan met citaten uit de aanhef van enkele psalmen of met variaties daarop. De tweede alinea van ‘Brief door tranen uitgewist’ begint met: ‘Dit is geschreven in ongekende zwaarmoedigheid en immer toenemende wanhoop; toen de schrijver 3½ dag niet had gedronken; nadat hij zich als een krankzinnige gedragen had. Voor de orkestmeester. Een herfstlied, of avondzang’ (Nader tot U: 37). Er wordt gerefereerd aan de aanhef van psalm 34: ‘Van David, toen hij zich bij Abimelech als een waanzinnige gedroeg, zodat deze hem wegjoeg, en hij heenging.’ De opdracht ‘Voor de orkestmeester’ stamt uit de Leidse vertaling en komt voor in de aanhef van vele psalmen. De genre-aanduiding varieert dergelijke notities zoals ze onder andere voorkomen bij psalm 45 en 46 (‘Een leerdicht; een lied der liefde’). In dezelfde brief worden de eerste woorden geciteerd van psalm 130: ‘Uit de | ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
Diepten’ (Nader tot U: 55). Soortgelijke citaten en variaties zijn te vinden aan begin en eind van ‘Brief in de nacht geschreven’ en aan het begin van ‘Brief van het huis genaamd “Het Gras”’ (respectievelijk 59, 87 en 91). Aan het begin van de laatste brief van Op weg naar het einde bediende Reve zich eveneens van dergelijke allusies: ‘Op de wijze van “Een duif Van Verre Terebinten”. Voor de orkestmeester. Een kunstig lied’ (Op weg naar het einde: 141). Vergelijk hiermee de aanhef bij psalm 56: ‘Voor den koorleider. Op de wijze van: De duif op verre terebinten. Van David. Een kleinood’. | ||||||||||
PaulusAls pennevoerder voor de zaak van zijn, weliswaar zeer persoonlijk, Evangelie is de schrijver van de brieven uit Nader tot U verwant aan de apostel Paulus. Ook hier zijn echter niet alle eigenschappen op de identificatie van toepassing. Evenals Paulus getuigt Reve van zijn geloof en zet hij zijn godsbeeld uiteen in brieven. Hij moet echter niets hebben van de op het dagelijks leven gerichte uitleg van de heilsleer, die Paulus uitdraagt. Op 18 juni 1965 schrijft Reve aan Grossouw: ‘Veel van Paulus bevalt me niet erg, behalve natuurlijk de beroemde stukken in Corinthiërs’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 29) en op 8 juli daaropvolgend: ‘Hadden ze hem maar meteen doodgeslagen, Paulus. Dat mooie stuk Corinthiërs is vast niet van hem, maar een of andere oude mistieke Essenenzang die hij maar even jatte en er in stopte’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 40). Wel noemt hij Paulus op 19 juni 1965 tegenover Grossouw ‘een groot stilist, en een bizonder geïnspireerd man’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 29). Het is dan ook niet verwonderlijk dat geestelijke verwantschap uitdrukkende citaten vrijwel niet zijn te vinden. De twee keer dat er in Nader tot U wel sprake is van een allusie, betreft het een passage uit ‘dat mooie stuk Corinthiërs’. ‘Seks, drank en Dood, deze drie; maar de meeste van deze is de Dood’ (Nader tot U: 44) en ‘Seks en Dood, deze twee, reeds toen, want de Drank was nog niet gekomen’ (Nader tot U: 63) zijn variaties op het befaamde vers 1 Corinthiërs 13:13: ‘Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.’ Verder zijn er slechts enkele wendingen aan te treffen die in de verte aan Paulus doen denken. De archaïsche stijl en de passages waarin de lezer plechtig met ‘u’ wordt aangesproken doen bijbels aan, zoals: ‘Voordat ik wederom afscheid van u neem [...] wil ik u in ieder geval nog twee berichten doen geworden’ (Nader tot U: 31). Vorm- en stijlverwantschap met de brieven van Paulus bleek eerder uit Op weg naar het einde (zie Op weg naar het einde: 102 en 141). | ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
JohannesVeel meer dan met Paulus voelt Reve zich verwant met de ‘apostel van de liefde’, Johannes, schrijver van het vierde Evangelie, een drietal brieven en het boek ‘Openbaring’ (of ‘Apocalyps’). Of de apostel Johannes dezelfde is als de schrijver van ‘Openbaring’ wordt betwijfeld. Reve correspondeerde in juni 1965 met Grossouw over de woorden ‘God is liefde’ (1 Johannes 4:9), die hij persoonlijk interpreteerde als ‘God is de liefde’, ‘zulks wegens mijn ideeën omtrent de Ware Natuur Gods’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 25). Op 19 juni 1965 deelde Reve de theoloog mee, dat hij in zijn testament had laten opnemen dat op zijn graf‘een eenvoudig houten kruis moet worden neergezet met geen ander opschrift dan, in hoofdletters GOD IS DE LIEFDE’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 29). De ‘revistische’ interpretatie van de tekst van Johannes speelt ook een rol in Nader tot U. De schrijver ontvouwt driemaal theologische denkbeelden op basis van deze woorden (Nader tot U: 31, 55 en 85-86). Ze komen eveneens voor in de gedichten ‘Dagsluiting’, ‘Danklied voor het Lam’ en ‘Eind goed, al goed’ uit de verzameling ‘Geestelijke liederen’, waarmee Nader tot U besluit. Aan het boek Openbaring wordt gerefereerd met het beeld van de Meedogenloze Jongen in de tent, waarover Reve schrijft: ‘Zijn tent was onder de mensen. Het liet zich niet bevatten, want het was het Misterie aller misteriën, woordloos, maar toch zou ik het aan alle koningen, tongen en natiën moeten verkondigen, zo lang als ik nog adem had en leefde’ (Nader tot U: 56, zie ook 121). Johannes hoorde een stem tot hem zeggen: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen’ (Openbaring 21:3) en ‘Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen’ (Openbaring 10:11). Hij zag een engel met ‘een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie’ (Openbaring 14:6). Dat Johannes evenals de profeten stemmen hoort en gezichten heeft, is na het voorafgaande duidelijk. Na een brief van Paulus ter sprake te hebben gebracht, schreef Reve op 8 juli 1965 aan Grossouw: ‘[...] mijn visie is altijd meer Johannities, merk ik’ (Brieven aan geschoolde arbeiders: 39). Het laatste kan wellicht nog eens blijken uit het volgende. Reve schrijft: ‘[...] in de tijd voordat de geleide-engel zijn intrede had gedaan, was het nogal eens voorgekomen dat er snachts om een uur of drie op de deur gebonsd werd en mijn naam geroepen zonder dat ik, bij mijn open doen, ooit iets anders had kunnen ontwaren dan de wiegelende straatlantaren, piepend op de wind, als in een Franse film, en niet eens een geest. Wat had je er aan, aan dat soort flauwe kul’ (Nader tot U: 122). Als vooruitwijzing naar de op handen zijnde openbaring van de ‘ongeschapen Ene’ (Nader tot U: 124) lijkt het geïnspireerd op het beeld dat Johannes geeft van God die zich openbaart aan de mens die gelooft: ‘Zie, | ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij’ (Openbaring 3:20). Reve's stelregel ‘Ik mag nooit meer iets anders schrijven dan wat ik zie, en wie ik ben’ (Nader tot U: 60) vertoont een belangrijke overeenkomst met het bevel dat Johannes op Patmos krijgt voordat hij de eerste gezichten ziet: ‘Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten’ (Openbaring 1:11). Als Reve God aanspreekt met ‘Gij die was en is en zijn zal’ (Nader tot U: 112) klinkt daarin een fragment uit de aanhef van Openbaring mee: ‘Ik ben de alpha en de oméga, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige’ (Openbaring 1:8). Johannes was al duidelijk aanwezig in het slot van de ‘Brief uit Gosfield’ uit Op weg naar het einde: ‘Dit was niet Max Tak in New York, maar, integendeel, Gerard Kornelis van het Reve in Gosfield, Essex, die uw broeder is in de verdrukking en het Koninkrijk van onze enige heer Jesus Christus’ (Op weg naar het einde: 116). Johannes noemde zich ‘uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus’ (Openbaring 1:9). | ||||||||||
De komische weerklankDe citaten en referenties hebben niet zelden een komisch effect. Kennelijk met het oog op dat effect verwerkte Reve in Nader tot U een flink aantal al dan niet verhulde citaten die niet zijn in te passen bij de voorgaande identificaties. Vaak zit de grap in de associatie tussen de bijbelse context en de context waarin de allusie wordt geplaatst. Om deze ‘stijlfiguur’ te verduidelijken volgen hieronder enkele voorbeelden. Sporadisch herinnert de schrijver zichzelf en anderen aan leefregels uit de bijbel. Evenals de burgermanswijsheden uit de pen van iemand die met zijn geschriften de burgerij angst inboezemt, doet deze piëteit uit de mond van een gedoodverfde godslasteraar ironisch of op zijn minst paradoxaal aan. In ‘Brief uit het verleden’ mijmert Reve: ‘[...] ik ben niet ontevreden of opstandig jegens de van God gegeven orde, noch jegens de autoriteiten, die immers over ons gesteld zijn’ (Nader tot U: 26) en in de laatste brief zegt hij tegen ‘goeroe Peter B.’: ‘[...] met autoriteiten trekje altijd aan het kortste eind. Je bereikt niks, jongen, behalve dat het raampje van het loket met een klap naar beneden gaat, en je mag nog blij zijn dat je poot er niet onder zit. Ze zijn over ons gesteld’ (Nader tot U: 114). Beide passages herinneren aan Paulus' woorden: ‘Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld’ (Romeinen 13:1). Wie nog twijfelt aan de ironie in het tweede citaat | ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
van Reve kan het slot van de geciteerde alinea (‘Je bereikt alleen wat met list’, Nader tot U: 114) in zijn beschouwing betrekken, samen met het vervolg, waarin een brief aan de overheid wordt opgesteld. De naam ‘Huize Algra’ werd door Reve in een opwelling van christelijke naastenliefde veranderd in ‘Huize “Het Gras”’. ‘Ik mocht mijn vroeger vijand niet meer haten’ (Nader tot U: 122), schrijft hij, knipogend naar de door Jezus gestelde ‘wet der liefde’: ‘Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten’ (Lucas 6:27). Van de tot het communisme bekeerde Paul de G. wordt driemaal gezegd dat hij ‘eigenlijk Saul’ heette (Nader tot U: 14, 16 en 18). De fanatieke bekeerling met wie Reve getuige zijn beschrijving weinig op heeft, wordt door dit detail verbonden met de fanatieke bekeerling Paulus, die eigenlijk Saulus heette (zie bijvoorbeeld Handelingen 13:9). Een leuke variant op een befaamd bijbelwoord produceerde Reve met ‘want wat baat het de schrijver, als hij alle aanzien en naam bezit die hij zich maar kan wensen, maar niemand ooit een snipperdag heeft opgenomen om zijn werk te lezen?’ (Nader tot U: 30). Reve's voorbeeld waren de woorden van Jezus: ‘Want wat baat het een mens, als hij de gehele wereld wint, maar zichzelf verliest of zelf schade lijdt?’ (Lucas 9:25). Het feit dat iemand een snipperdag nam om zijn boek te lezen, doet de schrijver met de oude Simeon, die de geboorte van Jezus nog mocht meemaken, uitroepen: ‘Laat nu uw dienstknecht in vrede heengaan’ (Nader tot U: 31, vergelijk Lucas 2:29). Op 15 augustus 1963 schreef Reve aan Wimie: ‘Ik lees vaak savonds in bed het begin van Lucas, in die nieuwe Engelse vertaling, en moet altijd huilen bij de passage over Simeon in de tempel. Jesus, wat is dat mooi’ (Brieven aan Wimie: 187). Reve kon zich met de oude man identificeren door zijn gevoel te leven in afwachting van een verlossende openbaring. In ‘de vier Dieren’, ‘in een kringetje op de mat gezeten, met hun gezichtjes naar elkaar toe’ (Nader tot U: 40), is een huiselijke variant te herkennen van de vier dieren die Daniël en Johannes in apocalyptische visioenen voor zich zien. ‘Het konijn met roze oren’, ‘het koala beertje’, ‘Heer Panda’ en ‘een vosje’ worden één voor één genoemd en beschreven, evenals hun bijbelse ‘voorbeelden’ (Daniël 7: 2-8 en Openbaring 4: 6-8). Als laatste voorbeeld diene de associaties tussen Job en ‘de dichter Nico V.’, naar aanleiding van het feit dat Nico de dichtervorst Gerard d. B. al meerdere malen ‘uit de woestenij van staal en beton die grote stad heet, [had] opgehaald om hem buiten te laten bijkomen’ (Nader tot U: 43). Onder de indruk van Nico's goedheid vertrouwt Reve de lezer toe: ‘Nico vreest waarlijk God, vind ik, en wijkt van het kwaad’ (Nader tot U: 43). Hij citeert daarmee God, die over zijn knecht Job tot de satan zegt: ‘[...] niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad’ (Job 1: 8). | ||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||
BesluitIn het voorgaande zijn bij lange na niet alle toespelingen en citaten die Nader tot U bevat ter sprake gekomen. Een flink aantal valt onder de laatste categorie, waaruit ik enkele voorbeelden gaf. Een volledige opsomming van bijbelplaatsen zou te ver voeren en het is de vraag of die volledigheid wel bereikbaar is, in aanmerking genomen dat Reve de citaten soms tot vrijwel onherkenbaar wordens toe varieert. Reve's stijl is doordrenkt van archaïsmen en plechtige wendingen die aan de ‘tale Kanaäns’ doen denken. De vijf brieven uit Nader tot U houden ogenschijnlijk weinig verband met elkaar. Sjaak Hubregtse schreef: ‘Het volgt uit de aard der zaak dat de Brievenboeken geen duidelijke grote structuur vertonen’ en ‘Nader tot U is wel bewust als boek opgezet, maar ook daarin vertonen de brieven nog geen verhalende samenhang’ (Hubregtse: 66). Mijns inziens bestaat er echter op een abstracter nivo wel samenhang en structuur in het tweede brievenboek. De bijbelplaatsen waarin de schrijver zich identificeert met de profeten voorzien de brieven van een kader, waarin de herinneringen aan tragisch overleden kennissen, de visioenen betreffende de Meedogenloze Jongen en de gewaarwordingen en handelingen van de schrijver zijn onder te brengen. Nader tot U vertoont ook op ander gebied een bewustere bouw dan Op weg naar het einde. De brieven uit het eerste boek stonden vrijwel los van elkaar en behandelden in chronologische opeenvolging de belevenissen van de schrijver op verschillende plaatsen. Naarmate het boek vordert worden de brieven subjectiever en wordt de tale Kanaäns frequenter. In ‘Brief uit Gosfield’ en ‘Brief in een fles gevonden’ komt de stijlidentificatie met de bijbelse briefschrijvers Johannes en Paulus op gang, evenals de identificatie met de psalmdichter David. In Nader tot U worden deze middelen regelmatiger toegepast en samen met de identificatie met de profeten als sfeerbepalend en eenheidscheppend element gebruikt. Het verhaal ontwikkelt zich langs een lijn die loopt van de roep om een verlossende openbaring, via de aankondiging ervan tot de uiteindelijke verwerkelijking. In het boek heerst ‘eenheid van plaats’: alle brieven worden geschreven in Reve's Friese onderkomen. De verandering van de naam van zijn huis heeft een symbolische waarde die de verlossingslijn in het verhaal ondersteunt: van de haat - gericht op Algra - stijgt de schrijver tot de aanvaarding van de vergankelijkheid van de mens (‘[...] alle vlees is gras [...] Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onzen God houdt eeuwig stand’, Jesaja 40: 6-8). Dezelfde lijn wordt in de naamgeving van de brieven uitgedrukt. Tenslotte vertonen de brieven een eenheid van stemming: de angst en onzekerheid en de vraag om een zingeving worden van brief naar brief gedragen tot de verlossende openbaring. Nader tot U is door dit alles in vergelijking met Op weg naar het einde een | ||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||
zorgvuldiger gecomponeerd boek geworden, waarin referenties aan bijbelplaatsen behalve een stijlverfraaiende ook een eenheidscheppende functie vervullen. In het voorgaande ging het om de rol van de bijbel in de compositorische eenheid die zich onder de titel Nader tot U als boek aandiende. Over het belang van de bijbel voor het totale oeuvre van Reve blijft nog zeer veel te zeggen. | ||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||
Literatuur
|
|