Reve Jaarboek 4
(1988)– [tijdschrift] Reve jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||
Peter Burger en Jaap de Jong
| ||
[pagina 24]
| ||
lijkt in samenwerking met de voorzitter van de Vereniging voor OKW, K.L. Poll. In een artikelenserie in het Cultureel Supplement van de NRC die geleid heeft tot de oprichting van zijn vereniging noemde hij al een gastschrijver als voorbeeld van het samengaan van Onderwijs, Kunst en Wetenschap. Op 7 mei 1985 konden Margot Engelen en H.M. van den Brink in de NRC de benoeming van Reve bekend maken. Reve zou per 1 juli voor een periode van zes maanden worden aangesteld. Gevraagd naar zijn beweegredenen antwoordde hij onder meer: ‘Ik heb op dit moment wat expansie nodig. Ik zit hier maar thuis en merk nooit iets van mijn lezers.’ Verder zei de auteur, die er nooit een geheim van heeft gemaakt dat het schrijverschap behalve een ambacht ook een winkel is: ‘Er zijn veel onderwerpen waarover ik iets te zeggen heb en ik zit daar altijd maar gratis over te lullen met mensen die er niets van begrijpen.’ Reve zou drie series werkcolleges moeten verzorgen. Per week dus zes uur babbelen, met het traktement van een wetenschappelijk hoofdmedewerker? Reve kon het gastschrijverschap niet opvatten als een erebaantje. In twee parallelwerkgroepen voor neerlandiciGa naar eindnoot3. en een gemengde werkgroep voor andere studenten en leden van OKW zette hij zijn inzichten over aard en ambacht van het schrijven uiteen. Daarnaast hield hij vier voordrachten in een goed gevulde Leidse Pieterskerk, de zogenaamde Verwey-lezingen, over de verhouding tussen kunst en religie, en over zijn theorie van ‘de vier zuilen van het proza’. De Verwey-lezingen zijn vernoemd naar de eerste Leidse hoogleraar in de Nederlandse letterkunde die niet afkomstig was uit de neerlandistiek. Vanaf 1924, in welk jaar Albert Verwey zijn ambt aanvaardde, werd die leerstoel steeds bekleed door een dichter, essayist of criticus. Met het emeritaat van de literator professor Gomperts in 1979 en de komst van professor Anbeek, werd een traditie verbroken die nu, met de instelling van het gastschrijverschap, weer in ere is hersteld. Inmiddels heeft Judith Herzberg als opvolgster van Reve in de tweede helft van 1986 cursussen creatief schrijven gegeven, en heeft ook Groningen zijn eigen gastschrijver. Dick Hillenius vervulde die betrekking als eerste, in oktober en november 1986. | ||
Protesten tegen de komst van ReveIn 1975 schreef J.H. Donner: ‘[...] mocht je vroeger niks kwaads over Van het Reve zeggen, tegenwoordig mag je nauwelijks iets goeds over hem beweren en ook zijn meest fervente ophemelaars van weleer zien er ineens niets meer in, alhoewel toch moeilijk staande gehouden kan worden, dat deze schrijver ineens heel anders is gaan schrijven.’ (Donner: 60) De verwachte protesten tegen de benoeming van Reve kwamen deze keer | ||
[pagina 25]
| ||
niet van de zijde van de Leidse studenten - dát moet de schrijver aangenaam verrast hebben - maar van professor J.G. Kooij, hoogleraar in de algemene taalwetenschap, en van (toen nog) drs. E. Kummer, de Céline-specialist, die in een ingezonden brief in het Leidse universiteitsblad Mare (1 juni 1985) Reve het inmiddels overbekende verwijt maakten dat hij een racist is. ‘Het literaire werk en het publieke optreden van Van het Reve worden in toenemende mate gekenmerkt door uitingen van een platvloers racisme, vooral als hij schrijft over (anders) gekleurde bewoners van Nederland.’ Kooy en Kummer wilden zich niet verzetten tegen de benoeming van Reve, maar stelden wel tevreden vast dat zijn colleges niet verplicht zijn: ‘Studenten die niet zo'n trek hebben in de grote volksschrijver kunnen tijdens deze uren alsnog de frisse lucht opzoeken.’ Kummer lichtte zijn protest nog toe voor de Leidse Courant (7 juni 1985). ‘Ik heb het idee dat men hem vooral heeft gevraagd om meer studenten te trekken. Begrijp me goed, ik vind Reve een groot schrijver, maar ik keur het af dat hij al die racistische uitspraken doet.’ Ton Harmsen, medewerker oudere letterkunde aan de vakgroep Nederlands, reageerde met een brief in Mare (20 juni 1985). Hij toonde zich evenmin een liefhebber van Reve's denkbeelden, maar: ‘Het is juist de taak van de universiteit die ideeën te bestuderen, en het is een verantwoord initiatief van de faculteit der letteren om de confrontatie met de Volksschrijver niet te schuwen.’ Margot Engelen van de NRC (18 juni 1985) kon uit de mond van Ton Anbeek optekenen: ‘Het is maar het beste als de hele zaak in de doofpot verdwijnt.’ De meest uitgebreide reactie kwam van Boudewijn Büch (Het Parool, 21 juni 1985). Büch meende dat Reve het niet over de politiek maar over de literatuur zou gaan hebben - daar vergiste hij zich in - en wierp het Kummer voor de voeten dat deze anti-semitische pamfletten van Céline heeft vertaald en gediend heeft in het Franse koloniale leger. Gehalte en teneur van Büchs argumenten mogen blijken uit het volgende citaat: ‘Wat wil de heer E.K. eigenlijk? Dat we eerst allemaal in Indochina gaan vechten, daarna heel links worden, vervolgens absolute Schund van Céline gaan vertalen (met commentaar - ik weet het - maar toch zou ik betere dingen te doen hebben) en we uiteindelijk om lege zalen vragen als er een schrijver optreedt die weliswaar politiek niet deugt, maar de grootste schrijver van ons land is?’ Reve zelf bagatelliseerde alle commotie. Gevraagd naar een reactie op de harde woorden van de ‘geschoolde arbeiders’ Kooij en Kummer zei de beschuldigde in een interview met Frank Vermeulen voor Mare (12 september 1985) opnieuw dat hij te intelligent is om een racist te zijn. Dus verklaarde hij in een interview: ‘Ach, die mensen vervelen zich.’ (Literatuur mrt./apr. 1986). | ||
[pagina 26]
| ||
In hetzelfde vraaggesprek gaf hij echter te kennen: ‘Wij moeten ons in onwankelbare trouw scharen rond de troon van Oranje. Dat kun je niet zeggen zonder te lachen. Het is de waarheid, maar je kunt toch om de waarheid wel lachen?’ Moeten we dan Reve's vermeend racistische uitspraken ook letterlijk nemen? De taalbeschouwer Kooij zette in een scherp artikel in Propria Cures (18 jan. 1986) nogmaals zijn bezwaren uiteen tegen Reve. ‘Meent u dat nou allemaal, meneer? Ja zeker, meneer; het zou me ook wat moois zijn als ik het niet meende. Inderdaad. Als iemand al die stilistische aandacht en zorgvuldigheid besteedt aan allerlei hatelijke onzin dan is het tamelijk ongerijmd om te denken dat daar geen inzet achter zit.’ De studenten hebben zich er door dergelijke overwegingen in ieder geval niet van laten weerhouden om de werkgroepen te volgen. | ||
De Verwey-lezingenVan de inhoud van de lezingen die Reve als kanselredenaar uitsprak, heeft inmiddels een groter publiek kennis kunnen nemen, eerst door de publikatie - in enigszins bekorte vorm - in de NRC en door de uitzending van gedeelten door de VPRO-radio en de Radio Wereldomroep, later door een bundeling van de integrale teksten onder de titel Zelf schrijver worden. In de werkcolleges besprak Reve grotendeels dezelfde stof, namelijk de verhouding tussen kunst en religie, en de ‘vier zuilen van het proza’, daarnaast leverde hij commentaar op referaten die studenten hielden over zijn werk, dit alles doorspekt met uitweidingen over dromenuitleg en Maria-verering, en talloze anekdotes uit zijn ‘veelbewogen schrijversleven’. Aanvankelijk wilde Reve zijn ideeën over het ambacht van de schrijver alleen aan de studenten aanbieden en de kerkgangers stichten met voordrachten over kwesties van moraal, geloof, politiek en kunst. Deze lezingen werden aangekondigd onder de respectievelijke titels ‘Hoop doet leven’, ‘Hoop doet sterven’, ‘Mens durf te denken’ en ‘Nader tot U’. Op 1 november hield Reve volgens plan de eerste lezing, over de verhouding tussen kunst en religie, en de houding van de kerk tegenover de Dood, voor een enthousiast applaudisserend publiek van vijftienhonderd personen. Het grootste gedeelte van de zesduizend belangstellenden kon door de ontoereikende capaciteit van de kerk geen plaats bemachtigen. Een aantal scribenten viel over de vergelijking die Reve in de eerste lezing trok tussen de jodenvervolging en de relletjes tijdens het pausbezoek. August Hans den Boef in de Volkskrant (5 nov. 1985): ‘Reve slaat dóór, zoals de laatste jaren wel vaker.’ Hans Ree in de NRC (5 nov. 1985): ‘Ik vind die vergelijking bijna zondig en in ieder geval aanstellerij.’ | ||
[pagina 27]
| ||
Veel toehoorders in de Pieterskerk en veel lezers van de NRC zullen zich de week daarna hebben afgevraagd waarom Reve zijn betoog niet vervolgde met de aangekondigde tirade tegen het socialisme. ‘“Bij nadere overweging”, zo sprak de schrijver die vrijdagavond, “geleek het mij beter om, in afwijking van de u bij mijn vorige voordracht gedane toezegging, wederom naar minder ambitieuze sferen af te dalen. Te veel mensheidreddende betogen zouden wel eens te veel van het goede kunnen worden, of te veel van wat Matroos Vos zo treffend godsdienst, wijsgeerde en troep noemt.”’ (de Volkskrant, 11 nov. 1985) De verslaggever van het Leidsch Dagblad, Wim Brands, (9 nov. 1985) vroeg zich na de tweede lezing af ‘waarom Reve geen college over het socialisme gaf - het blijft speculeren, maar waren de organisatoren misschien bang dat de gastschrijver te hard van leer zou trekken en dat sommige mensen boos zouden worden over zijn beweringen?’ Vreemd genoeg legde de laatste schrijver geen verband met het bericht dat op 4 november onder de kop ‘Gerard Reve mishandelt Leidenaar’ in de Leidse Courant verscheen, en waarvan de gegevens ook door andere kranten werden overgenomen. Het handgemeen haalde pas na twee weken de landelijke pers. ‘Een zorgvuldig uit de publiciteit gehouden incident’, oordeelde Dik van den Berg in de Volkskrant (15 november). Een feit is dat de NRC geen woord heeft gewijd aan de hele affaire. Kennelijk gedreven door drank en geloofsijver ging Reve na afloop van de eerste lezing een man te lijf die bij het signeren hardnekkig antwoord bleef verlangen op een Reve onwelgevallige vraag. ‘De 37-jarige man uit Leiden vroeg na afloop van de lezing aan de schrijver of deze mogelijkheid zag dat de door hem genoemde twee vormen van geloof [katholicisme en socialisme, P.B. en J.d.J.] ooit samen zouden kunnen komen. De man haalde als voorbeeld Zuid-Amerika aan, waar het katholicisme en het socialisme elkaar volgens hem omarmen. Hij noemde het socialisme in die landen het antwoord op de tekortkoming in de katholieke kerk, die predikt dat mensen voorbestemd zijn voor hun lot. Gerard Reve liet duidelijk blijken de vragen niet te kunnen waarderen en gaf te kennen dat de man moest verdwijnen. Toen de man vroeg waarom de schrijver hem niet wilde antwoorden, ontstak deze in grote woede. De auteur riep daarbij dat hij van zijn volgende lezingen afzag.’ (Leidse Courant, 4 nov. 1985) Reve sloeg hierop met zijn tas naar de man en ging hem vervolgens te lijf met een gebroken wijnglas (niet met een bierglas, zoals de Volkskrant abusievelijk berichtte). Donker, de secretaris van de Letterenfaculteit, sprong tussenbeide en liep daarbij een snij wond op aan zijn linkerhand. De diplomatieke lezing van Donker in De Volkskrant: ‘Reve is na afloop van de lezing tweeëneenhalf uur in touw geweest met signeren en vragen beant- | ||
[pagina 28]
| ||
woorden. Dat gebeurde in zeer informele sfeer en onder goede verstandhouding. Er was echter een persoon die hem voortdurend lastig viel met vragen over predestinatie en dergelijke. Ik vermoed dat het de heer Reve door vermoeidheid te veel is geworden. [...] Ach, achteraf zegt men dat er bloed gevloeid zou zijn en dat ik me aan glaswerk gesneden zou hebben. Maar mijn schoonzoon is arts, en die constateerde dat er geen hechtingen nodig waren. Er is nu niets meer van te zien.’ Het beroep van de lastige vragensteller, die overigens geen aangifte heeft willen doen van mishandeling, is een mooie illustratie van Reve's theorie van de ongeloofwaardige werkelijkheid: hij is de eigenaar van café ‘Het zingend hart’. Naar aanleiding van een vraag in de faculteitsraad Letteren kon een bestuurslid verklaren dat Reve Donker zijn excuses en een boek had aangeboden. (Mare, 5 dec. 1985) Door de veranderde opzet is de inhoud van de lezingen voor een groot deel gelijk gebleven aan die van de werkcolleges. In het interview dat Reve aan Literatuur gaf (vóór de bewuste 1 november) ging hij in op de inhoud van de lezingen die later gewijzigd zouden worden. Opmerkingen als ‘Socialisten in Nederland sympathiseren met destructieve geesten als Khadaffi en Scargill.’ ‘Wat heeft de FNV nu helemaal gedaan voor het Poolse volk?’ en ‘De Grieks-Orthodoxe Kerk en de Wereldraad van Kerken zijn werktuigen van het communisme’ maken aannemelijk dat het publiek niet veel gemist heeft. De laatste drie lezingen waren inderdaad minder controversieel dan de eerste voordracht. Wel haalde Reve op de laatste avond fel uit naar Hugo Brandt Corstius, die volgens hem volkomen terecht de P.C. Hooftprijs niet had ontvangen. De kwalificatie ‘psychopaat’ die Reve daarbij gebruikte werd niet overgenomen door de NRC, die de lezing vrijwel integraal afdrukte. Na de pauze beantwoordde Reve vragen uit het publiek. August Hans den Boef, die voor de eerste lezing weinig goede woorden overhad, verliet na de laatste avond blijkbaar gunstig gestemd de kerk: ‘[...] in een vragenuurtje na de pauze beantwoordde hij zelfs de domste vragen serieus en maakte voortdurend snedige opmerkingen’, (de Volkskrant, 25 nov. 1985) Reve sprak zich hierbij onder meer uit over de ‘socialistische terreurkunst’, Zuid-Afrika en zijn snerende opmerkingen over arbeiders en Surinamers in De taal der liefde (‘geintrapperij’). De laatste vraag werd gesteld door een jongeman die verlangde te weten welke passages uit Reve's werk hij met de meeste kans van welslagen voor zou kunnen lezen aan zeker meisje, met het oogmerk haar liefde op te wekken. Reve stelde de jongeman teleur door te verklaren dat hij niets zag in een dergelijk oneigenlijk gebruik van literatuur. | ||
[pagina 29]
| ||
Reve als docent‘Ik zag er erg tegenop. Ik had eerst ja gezegd, toen nee, toen weer ja, toen wéér nee, en uiteindelijk dan toch weer ja.’ (Literatuur mrt./apr. 1986) Vertrouwend op een aangeboren dispositie tot lesgeven, maar toch ook enigszins gespannen door een uitgesproken gebrek aan onderwijservaring, aanvaardde Reve zijn betrekking als gastschrijver. ‘Kijk, ik kan goed praten, goed formuleren; ik ben een goed panel-lid, slagvaardig in het debat, maar: ik heb geen enkele didactische ervaring,’ bekende hij toen het studiejaar net geopend was. (Literatuur mrt./apr. 1986.) Dat mengsel van zelfvertrouwen en onzekerheid was tijdens de colleges goed waarneembaar voor de studenten: overtuigd van het belang van zijn ideeën en aangemoedigd door het succes van zijn anekdotes gaf hij met zichtbaar plezier les, echter wel geflankeerd door Ton Anbeek, die op nadrukkelijk verzoek van de schrijver de colleges heeft voorgezeten (‘mijn chef’). Peter van Vlerken van het Eindhovens Dagblad woonde één van de werkcolleges bij: ‘De nieuwbakken docent leest een tikkeltje gespannen voor wat hij klaarblijkelijk thuis op papier heeft gezet en licht toe, veelal met voorbeelden uit eigen werk. Maar naarmate het college vordert weidt hij uit en schept een intimiteit van vader Gerard vertelt: “Ik geloof dat ik 16 was toen...”’ (Eindhovens Dagblad 5 okt. 1985) Reve verried ook enige nervositeit door de bijna overdreven voorkomendheid waarmee hij de studenten tegemoettrad, en door het onophoudelijk opzetten, afzetten, wegbergen en weer opzetten van zijn bril. Het gehele semester droeg Reve een correct blauw pak, dat hij alleen voor het laatste college voor een leren jack verwisselde. Een wit overhemd completeerde de kleuren van zijn Schutsvrouwe. De journalist van het Eindhovens Dagblad merkte over de ‘halfhoge en met gele veters toegebonden werkmansschoenen’ van de schrijver op: ‘Met die schoenen onder een blauw kostuum lijkt hij trouwens wel een beetje op wat je je van een geschoolde arbeider moet voorstellen.’ De eerste zeven bijeenkomsten hield Reve een voordracht van een klein uur, waarin hij onder andere zijn theorieën over de ‘Vier zuilen van het proza’, het wezen van kunst en religie, en de drie verschijningsvormen van de erotiek ontvouwde. In het tweede uur was er meestal ruimschoots gelegenheid tot het stellen van vragen. | ||
De vier zuilenReve's prozatheorie bleek zowel veelomvattende inzichten te bevatten over de mythische aard van literatuur, als bijzonder praktische aanwijzingen voor beginnende schrijvers, het soort raadgevingen dat gedekt wordt door de titel waaronder de gebundelde hoorcolleges verschenen, Zelf schrijver worden. | ||
[pagina 30]
| ||
Reve zei zijn gehoor dan ook aan te spreken ‘[...] als waart u allen adspirant-schrijvers of -schrijfsters’ (typoscript eerste college): ook die studenten die in de toekomst wellicht criticus, beoefenaar van de literatuurwetenschap of leraar zouden worden, dienden volgens hem over dezelfde kennis te beschikken als de schrijver. Veel zorg schonk hij aan de presentatievorm van zijn ideeën. Hij hanteerde bij zijn definiëring van kunst en religie vaardig de beruchte, maar zeer overzichtelijke vraag en antwoord-vorm uit de catechismus: ‘Vraag twee: wat hebben alle kunsten gemeen, waarin zijn alle kunsten één? Het antwoord: alle kunst is religieus.’ (Zelfschrijver worden: 3) Deze definitievorm, die door veel Nederlanders ongetwijfeld met religie geassocieerd zal worden, lijkt een extra argument op te leveren voor de inhoud van de definitie (‘alle kunst is religieus’). Vol mededogen met de studenten die zijn prozatheorie zouden moeten memoriseren, heeft Reve deze als een volleerd scholasticus van een verdacht overzichtelijke indeling voorzien. Hij onderscheidt vier zuilen, twee vrije en twee onvrije, waarbij hij zuil twee niet alleen weer in tweeën en zuil vier in vieren weet onder te verdelen, maar bovendien kans ziet precies tot twaalf geboden voor de compositie en twaalf soorten woordgebruik te komen. Waaraan men maar weer kan zien dat er een God is. Als een geboren verteller illustreerde hij zijn theorie met sprekende voorbeelden uit eigen werk en uit de wereldliteratuur, waartoe hij ook nadrukkelijk de Heilige Schrift rekent. Na deze betogen werden de studenten in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen en de gepresenteerde theorie te bekritiseren. Nadat hij enkele colleges had gegeven, omschreef Reve de studenten uit de drie werkgroepen als ‘mensen die allemaal kunnen lezen, schrijven en denken. Het is een belangstellend gehoor, ze stellen allemaal zinnige vragen. Maar er is, heb ik begrepen, wel geselecteerd. Ze hebben de dwarsliggers en de marxistisch-leninistische troep er niet ingelaten.’ En na afloop van de colleges voegde hij er aan toe: ‘Eerst was er wel wat te veel aan ontzag. Later werd de omgang vertrouwelijker. Men onderwierp mijn beschouwingen aan kritisch onderzoek, en dat was precies mijn bedoeling. Colleges die men op gezag voor waar aangenomen wil hebben, kan men net zo goed publiceren in plaats van ze hardop voor te lezen.’ (Literatuur mrt./apr. 1986) Met die selectie van rode dwarsliggers liep het wel los, met het kritisch onderzoek en de zinnige vragen helaas ook. Ton van Heemst, deelnemer aan een van de werkgroepen, leverde in Mare (5 dec. 1985) en in licht gewijzigde vorm op de Open Forum-pagina van de Volkskrant (7 dec. 1985) forse kritiek op de opzet van het gastschrijverschap en de bijdrage van zijn mede-studenten: ‘Uit onzekerheid of mateloze bewondering hielden de meesten hun mond. Slechts weinigen durfden kritisch in te gaan op de onzinnige bewerin- | ||
[pagina 31]
| ||
gen die de heer Reve niet zelden te berde bracht. De rest deed niet mee. Zij zaten te kijken naar een beroemdheid onder handbereik.’ Vijfdejaarsstudent medicijnen en filosofie Menno Lievers bestreed de versie van Van Heemst in dezelfde media, de Volkskrant (11 dec. 1985) en Mare (12 dec. 1985). De studenten stelden volgens hem wel kritische vragen, zij het soms ‘slecht geformuleerd’. Herman Stevens, zelf geen deelnemer, die de bijdragen van Van Heemst en Lievers aan een bespreking onderwierp in het Leids literair tijdschrift Wildgroei (voorjaar 1986:39), vertrouwt de analyse van Van Heemst, ‘schrijvertje kijken’, het meest: ‘Het werkcollege schijnt soms niet weinig van een dameskransje te hebben weggehad, met deelnemers die Reve vroegen naar zijn belevenissen als Indische prins of vrachtwagenchauffeur.’ Er werden aanvankelijk inderdaad wel vragen om verduidelijking en kritische vragen gesteld, maar deze namen langzaam maar zeker in aantal af. Hoewel Reve met groot enthousiasme de beantwoording op zich nam en zijn uiterste best deed om zijn publiek twee uur lang te boeien, was ook zijn manier van beantwoorden ongetwijfeld debet aan de afnemende kritische activiteit van de studenten. Een enkel trefwoord in een vraag was voor Reve vaak al voldoende om een meeslepende verhandeling te houden over wonderbaarlijke droomuitleggingen, de waarde van het Onderbewuste in verband met de ontoereikendheid van het menselijk verstand of de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. ‘Als ik het goed begrijp bent u een vertegenwoordiger van...’ ‘Ja, vertegenwoordiger ben ik ook nog geweest. Vlak na de oorlog, in stofzuigers. Ook toen reeds droegen de huisvrouwen mij op handen.’ Vanaf het achtste college hielden de studenten een referaat over het werk van Reve, en op dat punt onderscheidden de twee soorten werkgroepen die Reve leidde zich van elkaar. Reve doceerde aan twee werkgroepen voor neerlandici, die studiepunten voor dit letterkunde-onderdeel ontvingen, en aan een avondwerkgroep voor OKW-leden en studenten van andere vakgroepen. De neerlandici hadden de week voorafgaande aan het eerste werkcollege in vijf zittingen de romans voorbesproken die Reve zou gaan behandelen. Zij moesten hun referaat omwerken tot nota's, die door prof. Anbeek beoordeeld werden. De referaten van de deelnemers aan de avondwerkgroep waren vrijwillig. Hierin werd meestal niet Reve's prozatheorie getoetst aan één werk, zoals door de neerlandici gedaan werd, maar kwamen vrije onderwerpen aan bod als ‘Het boodschappennetje in enkele romans van Reve’, ‘Reve als romantisch-decadent profeet’, ‘Reve en de mystiek’ en ‘Het Godsbewijs bij Reve’. Het houden van referaten bood een goede kans om het eenrichtingsverkeer te doorbreken en meer tot een gedachtenwisseling te komen. Juist hiervan is het niet gekomen, volgens, opnieuw, Ton van Heemst: ‘De schrijver spreekt een | ||
[pagina 32]
| ||
totaal andere taal dan de student/wetenschapper-in-spe. Wat de schrijver theorie noemt, of een belangrijke onthulling omtrent een door hem geliefde kunstgreep, is voor de student nutteloze reflectie van een theoreticus van de koude grond of volkomen achterhaalde informatie. Er zijn talloze uitspraken van de heer Reve aan te dragen die dit kunnen illustreren [wat Van Heemst overigens zelf niet doet, P.B. en J. de J.]. De taalbarrière tussen student en schrijver werd nog eens versterkt doordat de auteur een ander begrippenapparaat hanteert, en minder nauwkeurig is in het weten van dingen en gewoon bepaalde dingen niet weet, [sic!]’ Bovendien úitte Van Heemst zijn ongenoegen over de weinig kritische manier waarop Reve reageerde op de spreekbeurten van de studenten: ‘Hiertoe was hij niet in staat. Hij vond alles mooi en prachtig.’ Menno Lievers reageerde in de Volkskrant en Mare ook op deze kritiek: ‘Het is juist de taak van de student letterkunde zijn theoretische begrippen te vertalen naar de praktijk van het schrijven. [...] ook hiervoor is in de werkgroep uitgebreid gelegenheid geweest.’ En over Reve's reacties op de referaten: ‘Wat Reve niet gedaan heeft is cijfers uitdelen of bijdragen zwaar bekritiseren. Wat Reve wel gedaan heeft is mensen stimuleren en mensen in hun waarde laten. Het was niet alleen leerzaam, het was ook een buitengewone ervaring.’ Een feit is dat Reve's commentaar op de referaten, ongeacht de kwaliteitsverschillen, bijna onveranderlijk positief was. In zijn reacties toonde hij zich niet zozeer een literatuurwetenschapper die zich bekommert om de precisie van de interpretatie en de betrouwbaarheid van de argumentatie. Associërend op het in het referaat te berde gebrachte, reeg hij een serie pakkende anekdotes aaneen over het autobiografische karakter van zijn werk (Reve sprak altijd in de ik-vorm over zijn hoofdpersonen), het schrijven en herschrijven, zijn uitgevers en collega-schrijvers, en over zijn ongehoorde ervaringen met de literaire kritiek. Niet de literatuurwetenschapper, maar de schrijver, de niet te stuiten verteller, kortom, was hier aan het woord.Ga naar eindnoot4. Met een groot gevoel voor timing en dramatisch effect heeft Reve de laatste bijeenkomst met de studenten geregisseerd, die het midden hield tussen een celebratie van het Heilig Avondmaal en een Sinterklaasviering. Reve had voor wijn gezorgd en bracht de stemming erin door ‘Het lied van de schoorsteenveger’ te zingen. Hij las voor uit eigen werk, tapte moppen en deelde boeken uit. Zijn eigen versie hiervan gaf Reve heet van de naald tijdens een vraaggesprek met Emiel Fangmann van de regionale radio Omroep Rijnland (2 dec. 1985): ‘De jongens en meisjes, die hebben liederen gezongen, en die hebben op tafel staan dansen, en zo. En die hebben ... een van die ... een leuke meid, hoe heet ze nou, Marianne of zoiets, die heeft nog een striptease gedaan. En als ze wéér iets uitdeed, kreeg ze weer een boek en zo. Maar je | ||
[pagina 33]
| ||
moet toch... Het leven gaat toch dóór. De boog kan toch niet altijd gespannen zijn, wat vindt u?’ Hoewel er van een striptease tijdens het college geen sprake is geweest, was het enthousiasme en (vooral bij het avondcollege) de activiteit groot bij de studenten: er werden smartlappen en geestelijke liederen gezongen, favoriete passages geciteerd en iemand las zijn Reve-pastiche voor. Aan het einde van deze literaire mis bedankte en zegende de schrijver zijn trouwe gehoor, dat inderdaad een ‘buitengewone ervaring’ rijker was. Naar onze indruk hebben de studenten Reve's colleges zeer verschillend gewaardeerd. Ruim de helft heeft het een (ook inhoudelijk) geslaagd college gevonden. Voor de rest, waartoe we onszelf rekenen, was de gepresenteerde prozatheorie teleurstellend. Die theorie was zeker voorzien van prachtige voorbeelden en verschafte meer inzicht in Reve's eigen werk, met name in het gebruik van cliché en kitsch, maar bevatte daarnaast reeds overbekende inzichten als ‘Laat de held nooit louter goed of slecht zijn’ (factor Sterkte Door Zwakte) en apodictische uitspraken als: ‘[...] het diepste, wezenlijke, en nooit afwezige thema van alle kunst is de Dood’. Deze studenten vonden Reve vaak wel een zeer boeiend verteller, maar een slecht luisteraar - wat overeenkomt met de kwalificatie die Reve's vriend Ludo Pieters van de briefschrijver Reve gaf tegenover René T'Sas in een interview in Vrij Nederland (5 juli 1986): ‘Hij heeft niet echt de gave om naar iemand te luisteren. Zijn ideeën gaan een bepaalde richting uit en alles moet daarvoor wijken.’ Van Heemst en Stevens verweten de Leidse Letterenfaculteit en de Vereniging voor OKW met de keuze van Reve als gastschrijver vooral voor een ‘opzichtige lichtreclame’ te hebben gekozen. Ton Anbeek, voorzitter van de benoemingscommissie, relativeerde de wetenschappelijke pretenties van deze colleges en gaf ons desgevraagd de volgende overwegingen bij het kiezen van een gastschrijver: ‘Het probleem bij het aanstellen van een gastschrijver is in één belangrijk opzicht vergelijkbaar met het uitkiezen van een “gewone” universitaire docent: de kandidaat wordt geacht een goed denker én een bevlogen didacticus te zijn. Weinig wetenschappelijke medewerkers verenigen beide aspecten in volmaakte vorm in zich; vooral de literatuuronderzoeker ontbreekt het soms aan de noodzakelijke portie jeugdherbergmentaliteit omdat hij nu eenmaal van nature introvert, “een boekenwurm” is. Ditzelfde dilemma doet zich voor bij het aanstellen van een gastschrijver. Vestdijk, die in zijn tijd ongetwijfeld de eerste keus zou zijn geweest voor een gastschrijverschap, was een boeiend theoreticus maar een saai spreker (voorlezer). Voor werkcolleges zou hij helemaal niets gevoeld hebben. Mevrouw Herzberg zal zich met hart en ziel aan het werken met groepen wijden, maar schuwt de publiciteit (en dus openbare optredens). Reve is een spreker, geen luisteraar. In zijn geval, zoals ook in alle andere die nog komen, mag men | ||
[pagina 34]
| ||
geen nieuwe theorie over het proza verwachten, hoogstens een lopend commentaar op eigen werk (de theorie van een schrijver is nóóit anders) - en dat heeft hij gegeven. Iedereen die over hem publiceert, zal voortaan niet om Zelf schrijver worden heen kunnen.’ Weliswaar zorgde Reve voor een vuurwerk waaraan velen zich vergaapt hebben, en trachtte hij in de Pieterskerk de ongelovigen het Licht te doen zien, een groot literair-theoretisch licht was Reve niet. | ||
[pagina 35]
| ||
Literatuur
|
|