| |
| |
| |
Jos Paardekooper
Over de uitgaven van ‘De ondergang van de familie Boslowits’ en ‘Werther Nieland’
‘Ik moet een jaar of tien, twaalf geweest zijn toen ik in het huis van een bevriende familie een wat dikkige en verstrooide man ontmoette, van wie mij later werd verteld dat het Sam de Wolff was.’
Het had de beginzin van een verhaal van Gerard Reve kunnen zijn. Dat is het niet, tenzij, zoals de Oosthoekencyclopedie ons jarenlang heeft willen doen geloven, ‘Karel van het Reve’ het zoveelste halfpseudoniem van Gerard Kornelis van het Reve zou blijken te zijn. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik niet volledig heb geciteerd. De zin komt uit Karel van het Reve's essaybundel Freud, Stalin en Dostojevski, en daar staat (op p. 129) na ‘een bevriende familie’ tussen haakjes: ‘(de ondergang van die familie wordt beschreven in een van de beste verhalen van onze literatuur).’
Voor velen behoort het vroegste werk van Gerard Reve nog altijd tot het beste wat hij heeft geschreven, zelfs tot het beste wat de Nederlandse roman- en verhaalkunst heeft voortgebracht. De waardering voor De avonden en Werther Nieland blijkt alleen al uit de omvangrijke secundaire literatuur. De ondergang van de familie Boslowits bleef tot op heden vrijwel onbesproken, tenminste wat langere essays betreft. Maar het krijgt, zoals hierboven, van tijd tot tijd heimelijke lof toegezwaaid, in bijzinnen - ongeveer zoals zich het proces in het verhaal zelf voltrekt.
De ondergang en Werther Nieland, aanvankelijk los van elkaar
gepubliceerd, in 1956 ondergebracht in het zogeheten Verzameld werk van
Gerard-Kornelis van het Reve, worden sinds ongeveer twintig jaar in één band uitgegeven bij G.A. van Oorschot. Gezien de vele herdrukken, tegenover de destijds geringe aandacht voor de afzonderlijke uitgaven, mag men aannemen dat de overgrote meerderheid van de Reve- | |
| |
lezers de twee verhalen kent uit deze editie (in welke druk dan ook). Dat is verdienstelijk, omdat het geen twijfel lijdt dat De ondergang en Werther Nieland in hoge mate bekend en beroemd zijn geworden dóór deze uitgave, die evenwel een zo groot aantal slordigheden bevat dat je je wel eens afvraagt ‘waaraan we het hebben verdiend.’ Het gaat daarbij niet alleen om zaken als een weinig fraaie zetspiegel (met slechte verhoudingen tussen rug- en zij wit), een verwarrende directe rede-aanduiding (met een enkel streepje in plaats van aanhalingstekens) en tal van irriterende zetfouten, maar ook om typografische en tekstuele afwijkingen van de originele teksten, die uiteraard onopgemerkt blijven wanneer men niet de beschikking heeft over de inmiddels zeldzaam geworden oudere uitgaven.
Ik wil in het onderstaande artikel een overzicht geven van de soorten tekstuele verschillen tussen de Van Oorschot-editie en de vroegere edities van De ondergang en Werther Nieland. Het zal de lezer nu al duidelijk zijn dat ik daarmee uiteindelijk hoop te bereiken dat de voorhanden zijnde uitgave een grondige revisiebeurt krijgt. Veel hoop heb ik niet: het schijnt mij toe dat zowel de uitgever als de schrijver ten aanzien van dit soort marginale kwesties een hoge mate van onverschilligheid aan de dag leggen. Ze vertonen in dit opzicht dezelfde nonchalance als een groot deel van de huidige generatie scholieren als het om taal en accuratesse gaat: as je mekaar maar begrijpt. Toch ben ik gematigd optimistisch: in de 14de druk (1981) van de gecombineerde uitgave zijn de laatste twee regels van p. 16 (waar tot dan toe onzin had gestaan) gecorrigeerd.
| |
Eerste edities van De ondergang van de familie Boslowits
De ondergang van de familie Boslowits is voor het eerst gepubliceerd in december 1946, in het algemeen cultureel maandblad Criterium. Ik beschik over een in twee banden ingebonden jaargang 1945/1946, en daarin staat het eerste langere verhaal van Reve min of meer ingeklemd tussen de eerste twee hoofdstukken van De tranen der acacia's; W.F. Hermans was met ingang van het decembernummer toegetreden tot de redactie. Reve bediende zich nog van de naam Simon van het Reve, naar men zegt uit bewondering voor Simon Carmiggelt (‘Dit doe
| |
| |
ik met het vak dat ik van jou geleerd heb’). Ook de ‘ik’ in De ondergang wordt Simon genoemd.
Met een beetje geluk is De ondergang verschenen op één van de dagen die later werden vastgelegd in De avonden. Wanneer het precies is geschreven (zo dat al is vast te stellen), is mij niet bekend. De gepubliceerde tekst vermeldt geen einddatum (zoals De avonden) of maanden (zoals bij Werther Nieland). Misschien worstelde Reve met het verhaal in dezelfde tijd als Schrijver willen worden (opgenomen in Archief Reve 1931-1960), waarin met enige zelfspot het getob van de beginnende schrijver is verwoord. Vergelijkt men De ondergang met de korte verhaaltjes die in de jaren 1945/1946 zijn geschreven, en die voor een groot deel zijn opgenomen in Archief Reve 1931-1960, dan valt vooral de snelle ontwikkeling van Reve's schrijftalent op. Het is zeker geen valse bescheidenheid dat Reve zelf in een verantwoording verklaart dat het Archief niets bevat ‘wat men voltooid in de zin van “voldragen” zoude kunnen noemen.’ Getuige de Aantekeningen is een aantal artikelen zelfs voor deze bundel nog te licht bevonden.
Eén van deze verhaaltjes, namelijk De das in het bos (oorspronkelijk gepubliceerd in Het Parool van 22 december 1945) vertoont qua thematiek een lichte gelijkenis met De ondergang. Het is niet ondenkbaar dat het hierin voorkomende thema (deportatie, uitroeiing van een familie) is uitgekristalliseerd tot De ondergang, dat, volgens Theo Sontrop in NRC Handelsblad van 19 april 1980, zes maal is herschreven, hetgeen bij Reve over het algemeen ook op uitbreiden neerkomt.
Dat De ondergang na de eerste publikatie in Criterium niet werd opgemerkt, is niet zeer verwonderlijk. De auteur was nog onbekend, en voorts is het nog steeds zo dat publikaties in literaire tijdschriften hoogst zelden besproken worden, tenzij er een schandaaltje aan vast is te knopen natuurlijk, zoals Reve ettelijke malen heeft kunnen ondervinden. Het zou kunnen zijn dat het vrijwel geheel uitblijven van kritieken op Werther Nieland, hoewel dat kort na De avonden verscheen, ook hieraan is te wijten: Werther Nieland verscheen als aflevering 3 van jaargang 1949 van De vrije bladen. Overigens stellen Simon Vestdijk en velen na hem de zaak toch iets zwarter voor dan hij in werkelijkheid was: met enig speurwerk vindt men in een aantal dag- en weekbladen nog wel meer korte besprekingen van Werther Nieland dan de in Kort revier
| |
| |
al vermelde; maar de oogst blijft mager.
In 1950 verscheen De ondergang in boekvorm (De Bezige Bij, f 2,90). De publiciteit rond De avonden zal aan deze uitgave wel hebben bijgedragen. De tientallen kritieken waren overwegend gunstig, zelfs bij die recensenten die nog een wrange nasmaak van De avonden in hun mond hadden. Blijkbaar was het verhaal ditmaal te weinig controversieel: veel besprekingen gaan niet verder dan wat in Kort revier (p. 54) ‘jubelende dooddoeners’ genoemd worden. Een enkeling - blijkbaar onbekend met de Criterium-publikatie - kon zich zelfs niet voorstellen dat deze Gerard Kornelis van het Reve dezelfde was als Simon van het Reve: ‘Het is natuurlijk mogelijk dat de berouwvolle jonge schrijver bij zijn poging om netjes te blijven zijn voornaam heeft veranderd (zonder de burgerlijke stand er in te kennen), maar de Van het Reve die het thans verschenen boekje voor zijn rekening neemt kan ook best een ander zijn dan de auteur van “De avonden”.’ Kwalificaties als ‘een wreed meesterwerkje’ en ‘een volmaakte novelle’ waren geen uitzondering. De afstandelijke verteltrant, die hier en daar als quasi-onschuldig wordt onderkend (me dunkt dat dit juist een van de grote krachten van Reve's verteltrant is), gaf veel recensenten aanleiding te verwijzen naar des schrijvers maatschappelijke positie van dat moment: die van journalist, en nog wel bij een krant met een verzetsverleden. De ondergang wordt ‘een genotuleerd verslag’ genoemd; een ‘in soberheid ontroerend relaas’; een ‘met ongewoon raffinement geschreven verslag in reportage-stijl’; argeloos, nobel, nuchter, zakelijk, onbewogen.
Kenmerkend voor deze kritieken is dit citaat uit een bespreking in Forum Academiale van 13 april 1951, onder de waarschijnlijk onbedoeld dubbelzinnige titel ‘Van het Reve op zijn best’:
Een reportage, koel, zakelijk en efficiënt; geen woord teveel; elke terzake doende situatie kort aanduidend, de gebeurtenissen vluchtig, niet oppervlakkig, aftastend; de catastrophe opbouwend, niet uit de volledige onderdelen, maar uit het onopvallende doch essentiële detail. Het detail waarvoor het kinderoog (i.c. Simon) zo gevoelig is. Het is werkelijk bewonderenswaardig knap. Meesterlijk.
Wel heeft de schrijver, ene H.M. v. P., aan het slot een verrassing in petto:
| |
| |
Ik herhaal, het boekje is knap, meesterlijk. Wat U maar wilt, misschien zelfs wel volmaakt. Maar voor mij ontbreekt er iets aan: een vleugje van dat tweede soort medelijden. Ik mis de menselijkheid, waarmede ik de ondergang van de familie Boslowits beschreven had wensen te zien.
Het is de vraag, die ik hier niet wil beantwoorden, of De ondergang zo volmaakt is danwel zo onvolmaakt, dat het tot op heden, terwijl de aandacht voor Werther Nieland nog steeds toeneemt, nauwelijks onderwerp van onderzoek is geweest.
De tekst van de boekuitgave uit 1950 wijkt, behalve in spelling en interpunctie, op nog een aantal plaatsen af van de Criterium-tekst uit 1946. Aangezien de huidige tekst op die uit 1950 is gebaseerd - zij het indirect, maar daarover later - betekent dit dat hij ook op die plaatsen afwijkt van de oorspronkelijk tekst. Het betreft een aantal meest subtiele, maar daardoor des te opvallendere veranderingen, die ik in de meeste gevallen nu juist een verzwakking vind; ik neem daarbij aan dat de wijzigingen door de auteur met opzet zijn aangebracht. Ter illustratie licht ik een drietal van deze veranderingen er uit. Gemakshalve verwijs ik naar de paginering van de huidige Van Oorschot-editie.
Ten eerste. Simon komt voor het eerst in contact met Otto Boslowits, over wie hij al van zijn moeder het een en ander had vernomen: ‘Dat jongetje is een beetje achterlijk, denk er om als je hem plaagt’ (p. 11). Bezige Bij 1950:
Ik schrok van mijn geweld, maar hij bleek een goedaardig wezen, zoals mijn moeder me al had verteld (Van Oorschot p. 12)
De Criterium-tekst heeft in plaats van ‘verteld’: ‘voorspeld.’ Nu weten we uit het voorafgaande slechts dat Simon is gewaarschuwd voor Otto's mogelijk afwijkende reacties. In gedachten horen we moeder daar aan toevoegen: ‘Maar wees niet bang, je zult merken dat Otto het niet zo meent; eigenlijk is hij heel zachtaardig.’ Ik zou zeggen: moeder vertelt hoe Otto doet, maar ze voorspelt dat Simon snel zal merken dat hij in wezen goedaardig is.
Een tweede voorbeeld. Vergelijk Bezige Bij 1950 met Criterium 1946 (Van Oorschot p. 14):
‘Denk er aan, dat je nooit bij oom Hans vraagt, hoe oud Otto is.’ Ik meende dat de regen ons opeens iets harder tegemoet
| |
| |
waaide. (Bezige Bij)
‘Denk er aan, dat je nooit bij oom Hans vraagt, hoe oud Otto is’. Ik voelde de regen opeens iets harder ons tegemoet waaien. (Criterium)
De oorspronkelijke versie is typisch reviaans: de vermanende woorden van moeder veroorzaken bij Simon niet een psychische, maar een fysieke gewaarwording; alsof moeder macht zou hebben over de elementen. Een vergelijkbare veelgeciteerde situatie doet zich voor aan het begin van Werther Nieland (‘Het bleef donker weer’).
Een laatste voorbeeld betreft een passage op p. 28. Nederland is gecapituleerd; alom proberen de mensen zich te ontdoen van bezwarende lectuur:
We waren begonnen boeken en brochures te verbranden in de kachel, die met de aangepropte lading slecht trok en rookte. Mijn broer en mijn vader waren inmiddels bezig twee juten zakken en een koffer te vullen met boeken. Toen het donker werd, wierp ik ze in de gracht.
Overal in de buurt gloeiden die avond vuren, waarop steeds nieuwe ladingen, soms bij kisten vol, werden aangedragen. Velen ook stortten alles in het water. (Bezige Bij)
In de Criterium-tekst luidt de laatste zin: ‘Velen ook stortten alles los in het water.’ Zonder het woordje ‘los’ staat de laatste zin in oppositie met de voorlaatste: er waren mensen die alles verbrandden, er waren er ook die alles in het water gooien. Met ‘los in het water’ komt echter ook de tegenstelling met het nog enigszins geordende handelen van de eerste alinea tot uiting: daar was nog sprake van inpakken in zakken of koffers; ‘los’ is meerledig, en geeft bovendien feilloos de absolute paniek van het moment aan.
In 1956, als Reve uit protest tegen het intrekken van de reisbeurs voor Melancholia heeft besloten voortaan alleen nog maar in het Engels te schrijven, wordt zijn Nederlandse oeuvre gebundeld in een Verzameld werk (Van Oorschot, f 12,50; de aanduiding ‘Verzameld werk’ komt wel op het omslag, maar niet op de titelpagina voor). De schrijver heet hierin trouwens ‘Gerard-Kornelis’. De bundel omvat behalve, uiteraard, De avonden en het nog niet eerder in boekvorm verschenen ver- | |
| |
haal De laatste jaren van mijn grootvader de twee novellen die in 1964 door Van Oorschot weer als een aparte twee-eenheid zouden worden uitgegeven.
Wat de tekst van De ondergang betreft, is er geen twijfel mogelijk dat men de boekuitgave uit 1950 als uitgangspunt heeft gebruikt: in alle gevallen, ook waar het kleinere spellingafwijkingen betreft, waarin ‘1950’ verschilt van ‘1946’, volgt het V.W. ‘1950’. Daarnaast wijkt het op veel plaatsen ongewild van beide eerdere edities af als gevolg van enkele typografische hebbelijkheden, of liever gezegd onhebbelijkheden. Ten eerste wordt het V.W. gekenmerkt door de gewoonte om directe rede, maar ook gedachten, kortom alles wat meestal door aanhalingstekens wordt weergegeven, met een voorafgaand streepje aan te duiden. Soms zelfs door een voorafgaand en een volgend streepje, wat het er alleen maar erger op maakt. Bladerend in het V.W. stuitte ik op deze twee zinnen, die weliswaar uit De laatste jaren van mijn grootvader komen, maar die ik toch niet onvermeld wil laten:
Moeder snikte en toen mijn oom, - vaarwel vader - in de kuil had gezegd, verlieten we zwijgend het kerkhof. (V.W. p. 16)
Op p. 24 en 25 van Een eigen huis kan men nalezen wat hier nu eigenlijk staat.
Het gevolg is dat men op díe plaatsen waar al liggende streepjes stonden (als men begrijpt wat ik bedoel), weer iets anders moet bedenken, bijvoorbeeld ronde haken. Het gevolg is dat men voor ronde haken enzovoort. Soms zijn de oorspronkelijke liggende streepjes niet vervangen, zodat niet helemaal duidelijk is met welk soort streepje we nu te maken hebben, zoals in de nu volgende zin (in de huidige Van Oorschot-tekst p. 12):
Steeds wanneer men hem iets vroeg - op de bekende manier, waarbij geen antwoord wordt verwacht - riep hij - jaja, ja moeder, de woorden met kracht uitstotend.
Strikt genomen had er ‘- jaja, - ja moeder’ moeten staan, aangezien de oorspronkelijke tekst had: ‘“jaja”, “ja moeder”’, wat toch nog een heel verschil is.
Een nadeel van één streepje in plaats van aanhalingstekens is voorts dat hiermee wel het begin, maar niet het eind van een citaat is aangegeven. Nu blijkt dat in veel (maar zeker niet in alle) gevallen wel uit
| |
| |
de context, maar helaas staan veel streepjes verkeerd: ofwel ze zijn per ongeluk weggevallen (soms zelfs vier keer op één pagina, bijvoorbeeld op p. 11 van Van Oorschot), ofwel ze staan - o ironie - aan het begin van de zin nà het citaat, naar ik vermoed omdat de zetter de sluitaanhalingstekens voor begin-aanhalings tekens had aangezien.
De zetter (én de corrector) moet trouwens zó zijn gegrepen door de tekst, dat het hem regelmatig te machtig is geworden. Dat leverde dan staaltjes op als dit:
Deze vraag, in tegenwoordigheid van de echtgenoot gesteld, moet hem, heb ik later begrepen, bijzonder in verlegenheid hebben gebracht. Hij zocht in zijn vestzak, vond het kwartje op de kar en zei: - Een ijsco. - Van vijf? kopen. (V.W. p. 27)
Nu kan de lezer zo'n passage nog houden voor experimenteel taalgebruik, waarmee Reve probeert alsnog voor een of andere overheidssubsidie in aanmerking te komen. Vervelender wordt het wanneer door de zetfouten het zinsverband niet direct wordt aangetast. Ik geef twee voorbeelden. Het eerste is het tragische verslag, door tante Jaanne, van de mishandeling die een neef moest ondergaan (V.W. p. 42);
Hij struikelde bij zijn pogingen om de slagen te ontkomen en kwam op de rug te liggen. Voordat hij een veiliger houding had aangenomen, stompte een van de mannen op zijn borst.
In de beide eerdere edities stond: ‘...stampte een van de mannen op zijn borst’, wat niet alleen gruwelijker, maar ook in zekere zin ‘logischer’ is.
Het tweede voorbeeld betreft een vrij onopvallende zetfout, die echter wel grote tekstuele gevolgen heeft. Op p. 29 van het V.W. wordt melding gemaakt van de verhuizing van Simon (‘Drie jaar voor de oorlog verhuisden we naar een woning die uitzag op de rivier’). Vervolgens wordt beschreven hoe Simon vanaf de hoge, granieten stoep van dat huis luchtbeschermingsoefeningen gadeslaat, waarna vermeld wordt dat ‘velen (...) door de familie Boslowits (waren) uitgenodigd om te komen kijken.’ Ik heb dat altijd vreemd gevonden, totdat ik in het bezit kwam van de Bezige Bij-uitgave, waar te lezen staat: ‘Drie jaar voor de oorlog verhuisden ze naar een woning etc.’
| |
| |
Als tweede typografische (on)hebbelijkheid noem ik nog de gewoonte om het begin van een alinea niet aan te geven, bijvoorbeeld door in te springen. Als gevolg daarvan kan men in een groot aantal gevallen niet zien of men nu wel of niet met een alinea-overgang te maken heeft. Men kan er over twisten of een kantlijn zonder onderbrekingen mooier is dan één met, maar een alinea heeft een functie, zoals een indeling in hoofdstuk een functie heeft; het is de taak van de typograaf dit zichtbaar te maken, niet meer en ook niet minder.
Ook in de Bezige Bij-uitgave uit 1950 ontbreekt een alinea-aandui- ding, zodat de verschillen tussen de drie tot nu toe besproken edities niet enkel op het conto van Van Oorschot moeten worden geschoven. Zo komt het dus voor dat twee alinea's uit de eerste editie, visueel niet te onderscheiden in de Bezige Bij-uitgave, tot één alinea zijn geworden in het V.W.; en omgekeerd. In totaal wijkt De ondergang uit het Verzameld werk wat alinea-indeling betreft op 39 plaatsen af van de Criterium-tekst, die 207 alinea's telde. Daarnaast is op veel plaatsen niet te zien dat er een nieuwe alinea begint, wat weer consequenties heeft gehad voor de gecombineerde uitgave uit 1964; daarover straks.
| |
Eerste edities van Werther Nieland
Over de eerste uitgaven van Werther Nieland kan ik aanzienlijk korter zijn, ten eerste omdat het slechts om twee uitgaven gaat, en ten tweede omdat het verhaal over het Verzameld werk grotendeels op hetzelfde neerkomt als bij De ondergang; veel afwijkingen als gevolg van ondoorzichtige interpunctie en alinea-aanduiding; daarnaast een aantal kleine, soms ook grote, maar altijd onnodige zetfouten.
Werther Nieland werd voor het eerste gepubliceerd in De vrije bladen, ‘Cahiers van Libertinage; jaargang 21 - Schrift 3 - Mei 1949’, zoals de flap vermeldt. Het moet dus vrijwel meteen na voltooiing (volgens de tekst zelf April 1949) aan Van Oorschot zijn aangeboden. De aanvankelijke belangstelling voor de novelle mag dan niet zeer groot zijn geweest, vanaf 1968, toen Jean Weisgerber een artikel publiceerde over de romanruimte in Werther Nieland, is het bij voortduring voorwerp van onderzoek geweest, in tegenstelling tot De ondergang. In populariteit doen beide niet voor elkaar onder: ook Werther Nieland wordt op gezette
| |
| |
tijden tot de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur gerekend. Zo noemde Kees Fens, gevraagd naar zijn favoriete romanpersonages, Maarten Scheepmaker, Werther Nieland én de ‘ik’-figuur van de novelle, ‘want die heeft zich zelf in de laatste bladzijde van het verhaal - voor mij de mooiste bladzijde uit het Nederlands proza van na de oorlog - onvergetelijk gemaakt’ (Vrij Nederland, boekenbijlage van december 1982).
Ook Werther Nieland werd in 1956 opgenomen in het Verzameld werk, waarbij dezelfde soorten afwijkingen ten opzichte van de eerste versie kunnen worden gesignaleerd als in het geval van De ondergang. Ook hier streepjes in plaats van aanhalingstekens; de De vrije bladen-editie had overigens ook al streepjes, maar niet in alle situaties: er worden bijvoorbeeld nogal wat briefjes geschreven of voorgelezen in het verhaal, en die werden in 1949 nog met behulp van aanhalingstekens aangegeven.
Ook hier springen alinea's niet in (in De vrije bladen wél, ondanks het feit dat dat ook een Van Oorschot-uitgave was); de gevolgen zouden merkbaar worden in de gecombineerde uitgave van 1964.
En ook hier zetfouten, variërend van verkeerd geplaatste streepjes en vergeten haakjes tot ‘miste’ in plaats van ‘mistte’ op de laatste bladzijde.
Een uiterst merkwaardige verandering vond eveneens plaats aan het slot. Elmer en Werther wandelen samen op, waarbij Elmer opzettelijk tegen Werther opbotst. Deze komt te vallen en verwondt zich, waarna de beide jongens verder zwijgend voortlopen. Als ze Elmers huis genaderd zijn, nemen ze tenslotte afscheid. Vanaf die tijd - zo begint een nieuwe alinea - spreekt Elmer niet meer met Werther. Om redenen die mij niet duidelijk willen worden (de verandering is zó evident, dat er toch een reden moet zijn), zijn de zinnen van deze passage in het V.W. omgewisseld, hetgeen de mijns inziens onmogelijke volgorde van afscheid nemen en vervolgens zwijgend voortlopen oplevert. Niettemin is deze nieuwe versie overgenomen in de gecombineerde uitgave, waarbij ook de tweede alinea (‘Daarna sprak ik hem niet meer’) als gevolg van de onduidelijke typografie in het V.W. aan de eerste is gekoppeld, waardoor de zojuist geciteerde zin een veel beperktere be- | |
| |
tekenis lijkt te hebben gekregen (‘Onmiddellijk daarna’).
Spelfouten; andere zingsvolgorde; nieuwe alineaverdeling: het wordt tijd dat Kees Fens gaat aangeven wélke laatste bladzijde van Werther Nieland de mooiste in het land is. Wat mij betreft vallen er twee van de drie om strikt taalkundige redenen al zonder meer af.
| |
De gecombineerde uitgave sinds 1964
Zo ben ik bij de uitgave van De ondergang/Werther Nieland aangekomen, waarvan volgens het jongste colofon nu al vijftien drukken zijn verschenen.
In 1964 - vermoedelijk niet geheel toevallig kort na het vrij onverwachte succes van Op weg naar het einde - werden twee van de drie verhalen die in 1956 samen met De avonden het Verzameld werk vormden, in één band heruitgegeven. Ze verschenen in de Witte-Olifantreeks, waarin al de bundels Tien vrolijke verhalen en Vier wintervertellingen waren opgenomen. Misschien is, met het oog op deze titels, een ogenblik overwogen om de nieuwe bundel Twee novellen te noemen, maar de simpelste oplossing was natuurlijk gewoon een koppeling van beide titels. In de praktij viel het echter niet mee al die woorden steeds kwijt te kunnen, al rechtvaardigt dat nog niet dat de Witte-Olifantdrukken op omslag, rug en titelpagina drie verschillende varianten te zien gaven.
Een tijd lang leek het er op dat het bij twee drukken (1964/1965) zou blijven, maar nadat er enkele artikelen over Werther Nieland (1968, Jean Weisgerber) en zowaar ook over De ondergang (1969, Andreas Burnier) waren verschenen, kwam er een nieuwe herdruk, nu als paperback. Het omslag, in een ontwerp van Nicolaas Wijnberg, toonde een foto van een verlegen jongetje, dat niet Werther Nieland was, noch Elmer of Simon, de hoofdpersonen uit beide verhalen, maar een jeugdige Gerard Kornelis van het Reve. Verder was de titel De ondergang van het omslag geschrapt, terwijl die op de titelpagina als eerste genoemd bleef (hetgeen niet bevorderlijk is voor de vindbaarheid in boekhandels en bibliotheekcatalogi). In dit omslag verschenen volgens informatie van de uitgever tussen 1969 en 1977 zeven drukken.
In 1977 werden alle bij Van Oorschot uitgegeven Reve-bundels (op
| |
| |
The acrobat and other stories na) in een glanzend nieuw jasje gestoken, waarbij de auteursnaam werd aangepast aan de al vanaf 1973 gehanteerde naamverkorting. Kort daarop volgden van nader tot U, Tien vrolijke verhalen en De ondergang/Werther Nieland nieuwe herdrukken, die op tenminste twee punten afwijken van de drukken uit 1977: ze hebben een mat in plaats van een glanzend omslag, en ze bevatten druk-overzichten, die eerlijk gezegd meer vragen oproepen dan beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag waarom pas in 1977 wordt overgegaan op de naam ‘Gerard Reve’, terwijl er volgens deze overzichten na 1973 al eerdere herdrukken waren verschenen. Omdat er nog voor ettelijke drukken aan oude omslagen op magazijn lag?
Na 1977 blijkt het wel mogelijk op korte termijn veranderingen in de omslagen aan te brengen. In het geval van De ondergang/Werther Nieland werd de volgende druk (1979) voorzien van een nieuwe achterflaptekst, dat wil zeggen: de oude, al in 1964 geschreven tekst, werd door Reve opnieuw uitgeschreven. Het handschrift is opmerkelijk breder geworden, regelmatiger ook. De tekst zelf heeft een aantal kleine, maar alles bijeen veelzeggende veranderingen ondergaan. Over de hele linie is wat gas teruggenomen: ‘diepe verwantschap’ is ‘verwantschap’ geworden, Werther Nieland is nu ‘een hoogtepunt in mijn werk’, waar het eerst een ‘misschien nooit door mij te overtreffen hoogtepunt in mijn werk’ was.
Vanaf 1979 is ook een druk-overzicht opgenomen. Daaruit blijkt tot mijn verrassing dat de eerste druk al uit 1949 dateert, de tweede uit 1955 en de derde (die ik steeds voor de eerste had gehouden) uit 1964. Het ligt voor de hand dat met 1949 is getracht te verwijzen naar de eerste druk van Werther Nieland. Waarom dan niet ook het verschijnen van De ondergang in 1946 en 1950 in dit overzicht is opgenomen, blijft een raadsel, zoals ook de ‘tweede druk’ uit 1955 een raadsel is; het Verzameld werk is uit 1956. Ofwel er blijken tot nu toe verborgen drukken van een jaar daarvóór te bestaan, of met dit druk-overzicht is De ondergang/Werther Nieland weer een drukfout rijker. Het blijft tobben.
De laatste twee drukken (1981 en 1982) bevatten twee verbeteringen. Ten eerste prijken voor het eerst sinds twaalf jaar weer beide titels op het omslag, en ten tweede is voor het eerst sinds vijfentwintig jaar één zetfout (die nota bene twee geheel verschillende zetsels heeft
| |
| |
beleefd) gecorrigeerd. Het betreft de al eerder genoemde passage uit De ondergang over een ijsco van vijf cent, die in het V.W. (p. 27) een beetje door de war was geraakt, en die in 1964 vrolijk was overgenomen (p. 16 onderaan).
Het trieste is alleen dat niet enkel deze wartaal uit het V.W. ongecorrigeerd in de editie van 1964 was overgenomen, maar alle hierboven genoemde en ongenoemde zetfouten en/of welbewuste tekstwijzigingen. Blijkbaar zijn hier zeer accurate zetters en correctoren aan het werk geweest, die maar één handicap hadden: dat ze geen Nederlands konden lezen.
Afgezien van het zojuist genoemde voorbeeld staan al deze zetfouten er nog steeds, tot en met de ‘15de’ druk toe. Er is er bovendien één bijgekomen (in 1982), zodat het aantal tenminste gelijk is gebleven. Nog steeds dus, al vanaf 1956, kan men lezen dat Simons familie verhuist in plaats van de familie Boslowits (p. 19); dat het ‘miste’ in de Slingerbeekstraat (p. 144), en dat oom Hans in een ‘driewielig’ rondrijdt (p. 22). Curieus detail: ook de edities uit 1946 en 1950 geven ‘driewielig’ in plaats van driewieler.
Is er dan geen verschil tussen de huidige tekst en die van het V.W.?
Ja, er zijn twee verschillen. Ten eerste is het aantal afwijkingen in de alineaverdeling ten opzichte van de oorspronkelijk teksten toegenomen als gevolg van verkeerde interpretaties van het V.W. (in totaal meer dan honderd maal). Ten tweede bevat de huidige tekst naast de uit het V.W. overgenomen fouten er nog meer; dat van die accurate zetters en correctoren moet ik dus helaas terugnemen. ‘Waat gaat hij naar toe?’ ‘Werner’. ‘Doeken een tapijten.’ U begrijpt, ik moet een keus maken. Wie het zelf wil nalopen, beginne op de eerste bladzijde; de eerste tien regels kunt u overslaan.
“Een oude, Otto.” “Oude!” stiet Otto uit (Bezige Bij 1950 p. 11)
- Een oude, Otto. - Oude? stiet Otto uit (V.W. 1956 p. 25)
- Een oude, Otto, - Oude? stiet Otto uit (1964 e.v. p. 13)
Soms lijkt het wel alsof de uitgever naar goed reviaans gebruik geen gelegenheid voorbij wil laten gaan om verwarring te zaaien in het kamp van de tegenstander. Alleen begrijp ik niet waarom lezer en uitgever tegenstanders zouden moeten zijn.
| |
| |
| |
De toekomstige uitgave van De ondergang/Werther Nieland
Twee van de mooiste verhalen uit de Nederlandse literatuur worden al bijna twintig jaar op een slordige en gemakzuchtige manier uitgegeven. Ik heb hierboven trachten aan te geven hoe een aantal categorieën fouten tot stand kon komen; daarmee is niets goed te praten, integendeel, het maakt de huidige editie alleen maar treuriger.
Hoe moet de toekomstige uitgave van De ondergang en Werther Nieland er uit zien (hoe hàd het er altijd al uit moeten zien)? Heel eenvoudig: het moet een uitgave zijn:
- | waarin de tekst van beide verhalen foutloos staat afgedrukt; |
- | waarin de tekst van De ondergang overeenkomt met die van de eerste versie in Criterium 1946, aangezien de veranderingen die waren aangebracht voor de Bezige Bij-uitgave (1950) merendeels geen verbeteringen bleken te zijn; |
- | waarin directe rede wordt aangegeven liefst met behulp van enkele of dubbele aanhalingstekens (als het bij Anton Koolhaas kan, waarom zou het bij Gerard Reve dan niet kunnen?), of anders toch tenminste zó dat er onderscheid is tussen aanhalingen, gedachten en citaten binnen citaten; |
- | waarin de tekst in alinea's is ingedeeld conform de wensen van de auteur (of, indien dat praktischer is: conform de eerste versies uit 1946 resp. 1949); uiteraard worden de alinea's zichtbaar gemaakt door inspringen, zodat ook die lezers die niet beschikken over de Criterium-, Bezige Bij- en De vrije bladen-edities kunnen zien hoek vaak bij Reve alinea's beginnen met een tijdsbepaling: zinnen die nú midden in een alinea staan, en beginnen met ‘Zo zag ik op een Vrijdag’, ‘Even na zeven uur’, ‘Tevreden ging ik die morgen’, ‘Later’, ‘De volgende avond’ blijken dan steevast het begin van een nieuwe alinea te zijn; |
- | waarin een correct druk-overzicht staat vermeld (de eerste druk van De ondergang/Werther Nieland was en blijft 1964); |
- | waarin daarnaast een bibliografische aantekening is opgenomen, waaruit blijkt dat de afzonderlijke verhalen al veel eerder zijn gepubliceerd (jaartallen, bronnen). |
Het zou me niet verbazen wanneer op het moment dat het eerste exem- | |
| |
plaar van deze correcte nieuwe druk van De ondergang van de familie Boslowits/Werther Nieland van de persen rolt, ineens de zon gaat schijnen. Maar voorlopig blijkt het nog heel somber weer.
De vrije bladen p. 69/70
| |
| |
Verzameld werk p. 358
| |
| |
De Ondergang/Werther Nieland p. 144
| |
| |
Werther Nieland. De vrije bladen 1949, 13 (Mei 1949)
De ondergang van de familie Boslowits. De Bezige Bij, 1950
‘Verzameld werk’. G.A. van Oorschot, 1956
De ondergang van de familie Boslowits/Werther Nieland. 1ste en 2de druk, 1964 resp. 1965
| |
| |
De ondergang van de familie Boslowits/Werther Nieland. 3de t/m 9de druk, 1969 t/m 1977
De ondergang van de familie Boslowits/Werther Nieland. 10de en 11de druk (volgens colophon: 12de en 13de dr.) 1977 resp. 1979
De ondergang van de familie Boslowits/Werther Nieland. 12de en 13de druk (volgens colophon: 14de en 15de dr.) 1981 resp. 1982
|
|