Reve Jaarboek 1
(1983)– [tijdschrift] Reve jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Arnold Greidanus
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verbrand worden en verdwijnen wat zou je dan willen redden? Dan zou ik Oud en Eenzaam kiezen. Ik vind dat wel m'n topprestatie, ook wat compositie betreft (...).’Ga naar eindnoot6. Bij latere gelegenheden noemde Reve Moeder en zoon een hoogtepunt. De vaderlandse kritiek huldigde bij het verschijnen een minder lovende mening. Met name Reve's motieven om katholiek te worden, zoals verwoord in Moeder en zoon, werden ongeloofwaardig geacht. Toegegeven, zich voornemen katholiek te zullen worden, indien een bepaalde jongen ten tweede male wordt ontmoet, en metterdaad katholiek worden, wanneer die ontmoeting heeft plaatsgevonden: het is een ongebruikelijke manier om lidmaat te worden van een kerk. Niet voor niets schrijft Reve dan ook in de ‘Proloog’ van Moeder en zoon: ‘De geschiedenis van mijn nadering tot en omgang met wat men geloof noemt, die ik in dit boek uit de doeken wil doen, zal mogelijk tal van lezers potsierlijk en absurd voorkomen.’Ga naar eindnoot7. In diezelfde potsierlijke geschiedenis heeft Reve echter op eigenzinnige wijze zijn religiositeit literair weten te verbeelden. De roman begint als ‘een relaas “van hoe het allemaal gekomen is”’,Ga naar eindnoot8. totdat het verhaal in het vijfde hoofdstuk een verrassende wending neemt: ‘Wanneer mijn belangstelling voor de Rooms-Katholieke Kerk is ontstaan, kan ik mij niet meer herinneren. Ik schat, nu ik dit schrijf, dat zij wel van een jaar of twintig geleden dateert; wat ik mij wel met zekerheid herinner is het tijdstip waarop ik voor het eerst in alle ernst overwoog, van dit merkwaardige instituut deel te gaan uitmaken. Het was, toen ik Matroos Vos voor het eerst ontmoette.’Ga naar eindnoot9. Wie nu wil vaststellen wanneer deze ontmoeting plaats vond, die komt voor raadsels te staan. In eerste instantie meldt Reve: ‘Ik was toen precies twee en een half keer zo oud als hij’,Ga naar eindnoot10. hetgeen betekent dat Reve ongeveer vijfendertig jaar moet zijn geweest, aangezien van Matroos Vos wordt verteld, dat deze ten tijde van de ontmoeting veertien jaren jong is. In flagrante tegenspraak hiermee schrijft Reve slechts enkele regels verder: ‘Ik zoude dat jaar één en veertig jaar worden; ik was al zeventien jaren schrijver.’Ga naar eindnoot11. Zo kan de ontmoeting volgens het eerste gegeven in 1959 worden gesitueerd, en volgens het tweede gegeven in 1964; uit een mededeling op pagina 247 blijkt het jaar van de ontmoeting 1961 te moeten zijn.Ga naar eindnoot12. Wat hiervan te denken? Slordigheden van een ouder wordende schrijver? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geenszins, gezien de volgende beschrijving van het bewuste tijdstip: ‘De spoortreinen reden toen nog zoals het behoorde: op stoom, die door de verbranding van steenkool in een lokomotief werd opgewekt.’Ga naar eindnoot13. Mij is niet bekend, wanneer in ons land stoomtreinen voor het laatst in normale dienst hebben gereden, maar evident is, dat dit vóór 1964, of 1961, of zelfs 1959 geweest moet zijn. De ontmoeting op het station wordt aldus buiten de autobiografische chronologie geplaatst, waardoor het relaas ‘van hoe het allemaal gekomen is’ wordt ingeruild voor een particuliere mythe, geweven rond de buitengewone figuur van Matroos Vos, welke mythe de verbeelding van Reve's religiositeit behelst. Alvorens Moeder en zoon als de literaire verbeelding van Reve's religiositeit te kunnen behandelen is het noodzakelijk de inhoud en betekenis van deze religiositeit te schetsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Reve's religiositeit; inhoud en betekenisKenmerkend voor zowel zijn schrijverschap als zijn religiositeit is Reve's waardering van de rede. De rede, zo stelt Reve, is een ‘machtige faculteit’, maar: ‘Er zijn een oneindig aantal vragen, waarop de rede geen antwoord kan geven, en zulks niet omdat de vraag te gecompliceerd of de rede onvoldoende geschoold is, maar omdat de rede er onbevoegd tegenover staat. Op de vragen “Wat is de zin van het leven?” of “Wat is God?” zijn wel antwoorden - zeer zinvolle zelfs - mogelijk, maar de rede kan die niet geven, omdat “God” en “leven” begrippen van iets totaals zijn, dat zich niet meer tot herleiding en daarmede vergelijking leent. Velen echter gaan in hun aanbidding van de rede zo ver, dat ze de onmogelijkheid van een redelijk antwoord niet uit de beperktheid van de rede wensen te verklaren, maar aan de aard van de vragen wijten, zoals Hermans, die, naar ik meen op gezag van Wittgenstein, betoogt dat “metafysische vragen helemaal niet bestaan”: alleen datgene bestaat, wat kenbaar is voor de rede. Men kan zich voorstellen, hoe dit soort mensen over religie en religieuze formuleringen denkt: niet meetbaar voor het verstand, hebben ze geen recht van bestaan. In hun waarheidswaan kunnen deze mensen de religieuze uitspraken niet zien als iets dat buiten of naast de rede een volwaardig en zelfstandig bestaan leidt.’Ga naar eindnoot14. De strikte scheiding tussen het rationele en het irrationele, die uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het geciteerde naar voren komt, is van wezenlijk belang voor het verstaan van Reve's werk in het algemeen en zijn religiositeit in het bijzonder, aangezien deze scheiding de oorzaak is van de tweeledige visie, die aan dat werk en die religiositeit ten grondslag ligt. De mens kàn, in Reve's visie, de zin van zijn bestaan niet kennen; in die zin kan alleen maar worden geloofd. Met de rede beschouwd is het leven een profaan, zinloos gegeven. Het vergt een irrationele benadering om het bestaan als zinhebbend, als een sacrale entiteit op te vatten. Religie is - voor Reve - bij uitstek de vorm waarin die benadering gestalte krijgt. Religiositeit, in deze zin, heeft dan ook geen verlossende, zaligmakende functie, maar een troostende, verzoenende functie. De religieuze mens is geenszins bevoorrechter dan de niet-religieuze mens. De enige verdienste van de religie is dat zij de problematiek van het menselijk bestaan, door middel van allegorieën en symbolen, aanschouwelijk en daardoor beleefbaar weet te maken. Daarbij wordt voorbijgegaan aan wat materieel en rationeel kenbaar is, zodat geloof vooral overgave inhoudt. Overgave aan allegorieën en symbolen, aan een wereld van ideeën kort gezegd, in de hoop daaraan zin te kunnen ontlenen voor het eigen leven. In een interview zei Reve dienaangaande: ‘Het leven is groot en heilig, jawel, want het is de vertolking van het grenzeloze, oneindige leven. (...) Wat is het eeuwig leven? (...) Is dat niet veeleer wat achter, boven, naast dit leven klopt, pulseert, het leven waardoor dit leven ingebed is, het eindige, begrensde wat we zijn is ingebed in het oneindige, eeuwige, en dat noemen we voor 't gemak God.’Ga naar eindnoot15. En aan Josine Meijer schreef hij: ‘Ons leven is een droom & schaduw: de droom & schaduw van God. Het heeft in zichzelf geen zin, doch slechts in zoverre wij er God in herkennen.’Ga naar eindnoot16. Voor Reve is het leven dan zinhebbend wanneer het de uitdrukking, de vertolking van een groter, universeler geheel is, wat door hem meestal met God wordt aangeduid. God is, als altijd, symbool van datgene wat zingevend is, en in die zin niet herleidbaar tot enig ander begrip, daar het begrip God nu juist datgene moet verwoorden wat niet te verwoorden is. Bovendien is het een uiterst persoonsgebonden begrip. Er valt over Reve's Godsbegrip dan ook niet veel meer te zeggen dan wat de schrijver zelf zei in zijn ‘Pleitrede voor het Hof’: ‘Ik bezit geen statisch Godsbeeld, maar als ik van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
God een definitie zou moeten geven, dan zou die thans luiden: “God is het diepst verborgene, meest weerloze en allerwezenlijkste en onvergankelijkste in onszelf”.’Ga naar eindnoot17. Voor zover God door Reve als symbool wordt gehanteerd blijft het een niet nader te bepalen begrip, want: ‘Men wist niet, wat het symbool betekende, maar wel, dat het iets betekende, namelijk een waarheid die grenzenloos was en de gehele persoon van de toeschouwer of lezer overweldigde, echter zonder dat diens verstand haar kon begrijpen.’Ga naar eindnoot18. Het gaat dan ook niet aan het symbool nodeloos te verengen tot andere begrippen. Het begrip God wordt in Reve's werk echter meermalen in allegorische zin gebruikt, zoals wanneer God gelijk wordt gesteld aan de liefde, respectievelijk de dood. Het is met dit allegorisch gebruik van het begrip God dat de wijze waarop de mens vertolking van God kan zijn aan de orde komt. Wanneer is de mens uitdrukking, vertolking van God? Wanneer kan het menselijk bestaan als zinvol worden aangemerkt? In een interview verwoordde Reve zijn visie als volgt: ‘God heeft de wereld geschapen en God heeft de mens geschapen omdat Hij - we kunnen ook zeggen Zij of Het, het doet er niet toe - eenzaam was en hoopte iets te kunnen scheppen dat Hemzelf was en toch een andere, onbekende dimensie van Hemzelf. Als je God denkt als het onderbewuste, dan streeft Hij met de mens naar bewustwording, naar vertolking. Hij hoopte dat de mens een eigen Goddelijk wezen zou worden dat tot Hem zou terugkeren, in die zin dat het Hem uit eigen vrije wil zou dienen en liefhebben. Nu weten we, als we om ons heen kijken en we geen stront in onze ogen hebben, dat dat niet tot volle tevredenheid van God is uitgepakt. God heeft volgens mij de wereld niet verlaten, maar Hij heeft wel de fout erkend. Daarom heeft Hij ons lot willen delen en is mens geworden. Hij heeft sterfelijk willen worden met ons, opdat wij onsterfelijk zouden worden en blijven met Hem. Ik geloof dus niet dat de mens zichzelf kan verlossen; we zijn geheel aangewezen op Zijn genade. De mens is niet de maatstaf aller dingen, hij is niet vrij: hij is alleen vrij binnen de erkenning van de Goddelijke wil. Pas als de mens zijn ketenen aanvaardt, vallen ze van hem af. Onze menselijke vertolking vindt plaats in de materie en biologisch zijn we geketend in het dierenrijk. Maar we zijn van Gods geslacht.’Ga naar eindnoot19. Als stoffelijk, lichamelijk wezen, zo stelt Reve hier, is de mens be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
perkt, eindig en onvolkomen in tegenstelling tot God die onbeperkt, oneindig en volkomen is. Door deze stoffelijkheid is tevens alles wat de mens onderneemt genoodzaakt onvolkomen te zijn, en derhalve: de mens kan zichzelf niet verlossen. Alleen in het besef van die ‘vloek van de letterlijkheid, van de stoffelijkheid, en daarmede van de ontluistering van het gehele leven’Ga naar eindnoot20. is de mens bij machte aan die tekortkomingen voorbij te gaan en deze te overwinnen. Het is ‘in de geest’, in dit beseffen en aanschouwen van het eigen wezen, dat de mens ‘van Gods geslacht is’. Aldus is de mens ‘engel en roofdier, God en Beest in één schepsel’,Ga naar eindnoot21. zoals Christus God en mens is. Alleen in de geest kan de mens vertolking van God zijn. Toegespitst op de liefde, die een belangrijke rol speelt in Reve's werk, kan gesteld worden dat de lichamelijke liefde ‘zondig’, dat wil zeggen: beperkt, onvolkomen en ontoereikend, genoemd moet worden, terwijl de geestelijke liefde belangeloos en onvoorwaardelijk kan zijn. ‘De Liefde is de enige, de eerste en de laatste werkelijkheid. (...) Geloven en liefhebben, dat is eigenlijk hetzelfde. Wie liefheeft, wie werkelijk in staat is met geheel zijn hart, en onvoorwaardelijk, lief te hebben die is eeuwig. (...) God is de liefde. Ik zou het Cogito, ergo sum, “Ik denk, dus ik ben”, het liefst willen vervangen door Possum amare, ergo sum, “Ik kan liefhebben, dus ik ben”. Wij kunnen liefhebben, omdat wij “van Gods geslacht” zijn en een met God onverbrekelijk verbonden bestemming in ons meedragen.’Ga naar eindnoot22. Al kan de liefde alleen in de geest ‘van God’ zijn, in tegenstelling tot bepaalde christelijke tradities wijst Reve op de noodzaak geest en lichaam, liefde en lust te aanvaarden. ‘Zoals ik God zocht, Die niet van tijd, ruimte en materie en daardoor de enige werkelijkheid was, zo zocht ik ook een Liefde die nooit van tijd, ruimte en materie kon zijn, die geen werkelijk lichaam kende, maar die daardoor, net als God, de enige werkelijke was...’Ga naar eindnoot23., maar: ‘(...) het valt te betwijfelen of liefde zonder objekt bestaanbaar is. “Vrije liefde”, bijvoorbeeld, is een contradictio in terminis: het wezen van iedere liefde is, dat zij zich gebonden en gevangen geeft.’Ga naar eindnoot24. Eenzelfde houding neemt Reve in tegenover de dood. Enerzijds is er de beleving van de dood als de wrede vernietiger van het leven, waardoor dat leven nietig en onbetekenend wordt, anderzijds is er de beleving van de dood als de verlossing van het lijden, dat leven heet, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als de voltooiing van een groei en de terugkeer naar onze oorspronkelijke staat, het niets. Door de eigen sterfelijkheid te aanvaarden en de zin van de dood in te zien krijgt het leven juist meer betekenis: ‘Het doel van het leven is de dood, de zin van het leven is het verwerven van het inzicht (verzoening met God, herstel van de verbondenheid met de kosmos, indienststelling van het Mysterie, wedergeboorte door het overwinnen van de valse bestemming), waardoor de dood iets irrelevants is geworden, en de mens eerst werkelijk kan leven en mens zijn.’Ga naar eindnoot25. Wat het begrip God bij Reve precies inhoudt is niet vast te stellen. Duidelijk zal zijn dat het voor Reve van grote betekenis is, daar God voor hem datgene is, wat zin verleent. De liefde en de dood kunnen, zoals hierboven uiteengezet is, die zin verlenen, maar zij zijn toch niet meer dan een pars pro toto, dat wil zeggen dat God in de liefde en de dood kan worden ervaren, maar daaraan niet kan worden gelijkgesteld. In Reve's visie kan de mens niet anders dan voortgaan, pogend te geloven dat het eigen bestaan zin en betekenis heeft, zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is. Of, zoals hij aan Josine Meijer schreef: ‘We moeten het materiële relativeren, zoals onze Verlosser gedaan heeft, maar de stof is toch ook onontbeerlijk voertuig, huis, uitdrukkingsmiddel, kortom een even tijdelijke als onvermijdelijke gevangenschap van de Geest. Alleen door beide polen te aanvaarden, kunnen we het Mysterie dienen en zijn. En zo erg is het nu ook weer niet, dat we, wat velen zo smartelijk aandoet, ons hele leven in een halve schemer moeten vertoeven, onmachtig om de objectieve Waarheid, die we vermoeden, anders dan als subjectief te ondergaan.’Ga naar eindnoot26. Het geloof in die zin, tegen alle kennen in, is het enige wat telt en het is de taak van de kunstenaar om te trachten werk te maken waarin die zin geopenbaard zou kunnen worden. In de ‘Proloog’ van Oud en eenzaam heeft Reve dit credo voor zijn schrijverschap als volgt verwoord: ‘Als zo dikwijls, komt ook nu mijn eigen leven mij als onbelangrijk en zinloos voor, en zie ik nergens in dat leven iets dat groots of heldhaftig genoemd zou mogen worden of dat, in helderheid en geladenheid, de kracht zou bezitten van een symbool, dat het zin en duiding zou kunnen geven. Wat ik hier vermeld, geldt wellicht gelijkelijk voor elk mensenleven. Het menselijk leven | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. Oudezijds Achterburgwal, Amsterdam, 1959
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. Oudezijds Achterburgwal, Amsterdam, 1959
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. ‘Huize Het Gras’, Greonterp, 1966
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. ‘Huize Het Gras’, Greonterp, 1966, met Willem Bruno van Albada, ofwel ‘Tijgertje’
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. ‘Huize Het Gras’, Greonterp, 1966
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Kornelis van het Reve. Carré, Amsterdam, 1966
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Reve. Ten tijde van de Grote Gerard Reve Show, 1974
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Reve. Ten tijde van de Grote Gerard Reve Show, 1974
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kan slechts zin en duiding verkrijgen door de goddelijke genade, en die genade onttrekt zich aan de zeggenschap en de kennis van mensen: aldus weet ik niet en zal ik nooit weten, of in mijn leven deze zin en duiding ooit, door wie dan ook, te vinden en aan te wijzen zouden zijn. Waarom dan beschrijf ik een leven, waarin ik geen duiding of zin kan ontdekken? Ik zou het niet kunnen zeggen, of het zou moeten zijn omdat ik hoop, dat de Genade zich door mijn pen zou kunnen openbaren.’Ga naar eindnoot27. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Reve's religiositeit; de literaire verbeeldingZoals in de proloog van dit artikel reeds werd uiteengezet bevat Moeder en zoon naast een autobiografisch relaas een volledig fictief middendeel, dat de hoofdstukken elf tot en met achttien omvat. In deze hoofdstukken heeft Reve een mythe vorm gegeven, handelend op een zondag, die vanuit de autobiografische component van de roman ergens in 1961 kan worden gesitueerd. Maar deze mythe kan, beschouwd vanuit het fictieve kader dat door de ontmoeting op het station is ontstaan, in het geheel niet gedateerd worden. Op deze zondag nu woont de hoofdpersoon, Gerard Reve, een door Lambert S. opgedragen mis bij, na afloop waarvan hij voor het eerst kennis maakt met zijn latere doopvader. Om de tijd te doden brengt hij vervolgens een bezoek aan een zekere Otto van D., welk bezoek uitmondt in een regelrechte verkrachting. Eenmaal thuisgekomen wordt de zich inmiddels schuldig en bezoedeld voelende hoofdpersoon geheel onverwacht bezocht door Matroos Vos, de jongen die hij - in hoofdstuk vijf - had ontmoet. Dit bezoek loopt uit op een teder samenzijn en is dan de aanleiding tot het doen van twee geloften: het niet loochenen van Matroos' naam en persoon en het intreden tot de rooms-katholieke kerk. Dit is, kort samengevat, wat er in het middendeel van Moeder en zoon geschiedt. Dat in dit middendeel van de roman niet zomaar een verhaaltje wordt verteld was reeds duidelijk geworden uit de buitentijdse ontmoeting op het station, maar er zijn meer signalen, van algemene en bijzondere aard, die de lezer willen wijzen op de betekenis van dit middendeel. Zo vindt men al in het begin van de roman een anticipatie van algemene aard: ‘Men moet hierin overigens nog niet de aankondiging zien van de ruimdenkende visie, die ik later zoude verwerven, volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
welke het eigenlijk elke dag Kerstmis is en er nergens in het heelal een ruimte bestaat, waarin niet de Engel verkondigt, de Moeder Gods zwanger wordt, en God geboren wordt: wat in de Evangeliën gebeurt, gebeurt altijd en overal.’Ga naar eindnoot28. Anders gezegd: vertolking van God kan altijd en overal plaats vinden. Behalve het buitentijdse van de ontmoeting op het station bevat het vijfde hoofdstuk vele aanwijzingen voor de lezer betreffende de betekenis van Matroos Vos: ‘En nu, terwijl hij snel naderde, wist ik dat ik tegenover iets zoude komen te staan, waarvan men tegelijkertijd hoopt en vreest, dat het zijn lot is’;Ga naar eindnoot29. ‘Alles, ons gehele bestaan is een ondoorgrondelijk mysterie, en zo ook is het een verzegeld geheim, hoe iemand in het geheel van zijn verschijning al het denkbare aan schoonheid, macht en heerlijkheid kan belichamen, terwijl geen enkel aspekt van zijn fysiek, op zichzelf beschouwd, zulks zoude kunnen verklaren’,Ga naar eindnoot30. en: ‘Niettemin (...) belichaamde hij, zo kwam het mij op onontkoombare wijze voor, de gehele schepping en alles wat die aan betekenis mocht inhouden.’Ga naar eindnoot31. Om kort te gaan: een bijzondere jongen. Een meer specifiek teken wordt gegeven in de beschrijving van de preek, die Lambert S. tijdens de genoemde misviering uitspreekt. Deze handelt over het verhaal van Jacob en de engel,Ga naar eindnoot32. hetgeen geen toeval kan zijn, aangezien dit verhaal op meerdere plaatsen in Reve's werk opduikt, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Wiegelied’.Ga naar eindnoot33. Maar ook de bekende Ezel-passage uit Nader tot U, waaraan Reve zijn godslasteringsproces te danken had, begint met een toespeling op dit verhaal: ‘Ik moest vechten - met God en de mensen zou ik worstelen en ik zou overwinnen, zag ik nu.’Ga naar eindnoot34. Ter verdediging van de passage zei Reve in zijn pleitrede over deze toespeling: ‘Jacob, die een gehele nacht strijdt met iemand die in sommige vertalingen een engel, in andere een man, en in weer andere een mens wordt genoemd. Er is veel duisters in deze bijbelplaats, maar één van de geldige betekenissen moet toch zijn, dat Jacob hier met God strijdt als met een immanent, onbewust, want de nachtzijde van de ziel vertolkend wezen, dat van Meester Slaaf moet worden, om tenslotte, als Broeder, Jacob te zegenen.’Ga naar eindnoot35. In Moeder en zoon wordt die interpretatie enigszins genuanceerd: ‘De engel vertegenwoordigde niet God, maar veleer het demoniese, te weten de wraakzuchtige haat, die het hart van Jacob teisterde.’Ga naar eindnoot36. In essentie zijn beide | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
interpretaties gelijkgestemd, aangezien de engel ‘een immanent, onbewust, want de nachtzijde van de ziel vertolkend wezen’ ofwel ‘het de moniese, te weten de wraakzuchtige haat die het hart van Jacob teisterde’ personifieert. Waar het om gaat is dat dit immanente, onbewuste en demoniese bewust gemaakt moet worden, zodat het ten goede kan worden beheerst. Eenzelfde bewustwording zal de hoofdpersoon moeten ondergaan, zoals hierna zal blijken. Een andere anticipatie op het middendeel ligt besloten in de volgende karakterisering van de misviering: ‘En welk een diepte en bezinning, (...) deze opvoering van het Grootste Toneelstuk aller tijden, het Eeuwig Drama van het Goddelijk Sterven (...)’,Ga naar eindnoot37. aangezien een dergelijk drama niet veel later haar aanvang zal nemen en het is dan ook, dat Reve zijn vertelling begint te larderen met tal van bijbelse allusies. Het begint met de verzuchting: ‘Ach Here: zoude deze beker niet aan mij mogen voorbijgaan?’Ga naar eindnoot38. Het drama kan beginnen. Tijdens de misviering wordt de hoofdpersoon overvallen door een hem overweldigende fantasie: ‘Van het begin van zijn betoog drong niets tot mij door, omdat ik het beeld voor mij zag van Kleine Matroos, die in de huiskamer van zijn ouderlijke woning, onder het licht uit een gefiguurzaagde, met sjantoeng overtrokken triplex crisislampekap boven de old finish eettafel, mijn visitekaartje bekeek totdat het plotseling uit zijn hand werd gerukt door zijn onverwachts binnentredende vader. (...) Matroos stond roerloos, terwijl zijn vader het kaartje betuurde, verscheurde en in de kolenhaard wierp. Het volgende ogenblik kwam hij op Matroosje af, greep hem met één hand vast en begon hem met de andere uit alle macht te slaan, waar hij hem maar op zijn weerloze lichaam kon raken. (...) Niets, niets kon ik doen. Het was als altijd: de onschuldige, weerloze jongen, die mishandeld en gemarteld werd, maar die ik niet te hulp kon komen, omdat niemand wist waar hij woonde.’Ga naar eindnoot39. Hier, met deze fantasie, opent zich het drama: het kwaad is geschied en dan volgen al ras de onvermijdelijke reviaanse overpeinzingen: ‘Wie zijn schuld was het? Het was mijn schuld: Matroosje schreeuwde en huilde van pijn door mijn schuld alleen. (...) Maar meer nog was het de schuld van de mensen, van het gehele zondige mensdom, dat zich van God had afgekeerd... dat schaamteloos zondigde... dat weigerde zich te bekeren, en dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Oordeel ontkende... Eens zoude die schuld gedelgd worden, en zoude Matroosje gewroken worden, op de Jongste Dag... Maar het kon best nog een poosje duren, voordat het zo ver was... Moest ík hem niet, althans voorlopig, wreken?’Ga naar eindnoot40. Van het één komt het ander: na zichzelf schuldig te hebben bevonden, neemt de hoofdpersoon daarvan niet de consequenties op zich, maar hevelt hij de schuld over op de mensheid in het algemeen en Otto van D. in het bijzonder, zonder dat daar een reden voor aan te voeren is. Met het bezoeken, straffen en verkrachten van Otto van D. geeft de hoofdpersoon zich over aan zijn lust op uiterst bestiale wijze. Hier neemt het verhaal ‘zijn onvermijdelijke, revistische wending.’Ga naar eindnoot41. Over het revisme bestaan, als men sommige recensies en artikelen leest, nogal wat misverstanden. In een interview definieerde Reve het revisme aldus: ‘Het Revisme - het woord is afgeleid van mijn naam - is die bepaalde vorm van liefdesverlangen, waarin de betrokkene aan het objekt van zijn liefde een derde persoon (of personen) wil geven. Op konkrete wijze voorgesteld: ik wil aan de Meedogenloze Jongen allerlei jongens geven, die ikzelf eveneens begeer, maar die ik mijzelf bij voorbaat ontzeg, om ze hem te offeren. Het revisme bevat, als bestanddelen, het sadisme en het masochisme, maar is een derde, nog mysterieuzer vorm van het seksueel Mysterie, en is de voltooiing van een allergeheimste drievuldigheid van de Liefde. Omhelst U enige religie? (...) Dan kan ik alles verduidelijken door de Goddelijke Drieëenheid als model te nemen. De parallel is frappant. God is één Wezen, en dat wezen is de Liefde. Liefde is Lijden. En inderdaad lijdt God. Hij is als de Vader degene, van Wie het Lijden uitgaat: Hij Martelt ons, omdat Hij waanzinnig verliefd op ons is, maar geen kans heeft, omdat we Hem te oud en te kaal en te dik vinden; sadist in de Persoon van de Vader, lijdt en ondergaat Hij in Zijn Schepping, gesymboliseerd in de Zoon, al het door Hem teweeggebrachte leed. Van beiden echter gaat, als revist, de Heilige Geest uit, die de schijnbare tegenstelling verzoent, God en Mens troost, en “waait waar Hij wil”. In de Geest zijn de Vader en de Zoon, Schepper en Schepping, verenigd zonder opgeheven te zijn. Vader en Zoon zijn ieder een met beperkingen verbonden begrip, de Geest is dat niet meer. In het sadisme en het masochisme is er de beperking van de relaatsie: de betrokkene streeft bevrediging | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de eigen lust na door lijden of doen lijden, steeds in betrekking tot een uitsluitend als objekt van lust beschouwd persoon. De revist streeft niet in de eerste plaats naar bevrediging van de eigen lust door middel van een tweede persoon, doch naar de bevrediging van de lust van een tweede persoon door middel van een derde of derden. Voor de revist is de bevrediging van de lust van de aanbedene het enige doel, ongeacht de prijs. Het revisme is de volstrekt belangeloze liefde.’Ga naar eindnoot42. Zoals in het eerste deel van deze beschouwing werd uiteengezet kan belangeloze liefde slechts in de geest bestaan. In theorie is het revisme inderdaad een vorm van belangeloze liefde, waar het de intenties van de eerste persoon aangaat, maar men kan zich afvragen hoe de verhouding tussen de tweede en de derde persoon is. Maar zelfs wanneer we van de eerste persoon, Gerard Reve, uitgaan, dan valt op dat het revisme nergens in diens omvangrijke oeuvre verwezenlijkt wordt. Of het revisme blijft beperkt tot bedverhalen, de revistische sprookjes, en dan blijft het bij fantasieën en gedachtenspinsels, zoals magistraal verwoord in Lieve jongens, òf het revisme dient als gangmaker, dat wil zeggen dat er van de zuivere bedoelingen niets stand houdt en de handeling ontaardt in de eigen lust dienende sexscènes. (Voor een groot deel ontaarden ook de bedverhalen in lustvolle geschiedenissen.) Het revisme als vorm van belangeloze liefde blijft bij Reve voorbehouden aan de geest, waarmee de schrijver opnieuw de onvolkomenheid van de mens lijkt te bewijzen. Zo ook in Moeder en zoon. In zijn verhitte toestand meent de hoofdpersoon Matroos Vos te dienen door Otto van D. een forse afstraffing te geven, en zelfs stelt hij zich voor Gods heilsplan uit te voeren. Zo maakt hij zichzelf wijs dat hij, omdat hij een liefde zoekt die als God niet van tijd, ruimte of materie en daardoor de enige werkelijke liefde is, gerechtigd is Otto te verkrachten: ‘Wat ik deed was smerig, gemeen, belachelijk en vernederend, maar het was geheiligd, want het maakte deel uit van Gods heilsplan aangaande mij... Want Hij, reeds voordat Hij alles schiep en vóór alle tijd, had bepaald en gesteld dat ik, op deze dag, in dit uur en op dit ogenblik in dit berghok Otto bereden had en daarbij mijn revisties gebed deels hardop had uitgesproken, en hem zelfs een tweede keer ging berijden. (...) Het was min of meer mijn hel, of op zijn minst mijn vagevuur, en onbegrijpelijk, mijn begrip en dat van ieder mens te boven gaand, maar Hij had het, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in Zijn onmetelijke genade jegens mij, aldus beschikt, en daarom was het goed...’Ga naar eindnoot43. Daarmee reduceert hij zichzelf tot een willoos en geesteloos dier, wiens handelen en lot reeds voorbeschikt is. De mens als roofdier, beest en geenszins engel of ‘van Gods geslacht’. Gepaard gaande met een rêverie, waarin Otto zich voor Matroos prostitueert, wordt Otto verkracht. Na teruggekeerd te zijn op zijn ‘hok’ overdenkt Reve zijn handelen en weet hij zich met schande en schuld beladen: ‘Ik had er mijzelve door bezoedeld, maar ook had ik er het beeld en het wezen van Matroosje door bezoedeld en belasterd, en hem daarmede onbereikbaarder gemaakt dan ooit.’Ga naar eindnoot44. Vervolgens begint hij aan zichzelf en aan zijn gevoelens voor Matroos Vos te twijfelen: ‘Neen, ik kon niet echt liefhebben, net zo min als ik werkelijk kon geloven, want geloof en het vermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben waren één en hetzelfde, zoals ik mijzelve met een verbijsterende helderheid van inzicht voorhield.’Ga naar eindnoot45. Ook zijn predestinatie-theologie wordt door hem als volslagen pervers onderkend: ‘Zij was grootspraak en een godslastering geweest, die gehele malle idee dat ik in mijn ontucht Gods heilsplan uitvoerde, en zij berustte op een volstrekt belanghebbend Godsbeeld.’Ga naar eindnoot46. Maar dan, in al zijn vernedering en vertwijfeling, wordt hij, geheel onverwacht, bezocht door Matroos, waarmee ‘de nacht en het uur der waarheid waren aangebroken’,Ga naar eindnoot47. want: ‘Toen, op het station, met een afstand tussen ons van verscheidene meters, had ik, bij al mijn mateloze begeerte, mij toch in een vrijblijvende positie bevonden. (...) Nu stonden de zaken anders: wat ik toen, roekeloos in mijn verliefdheid, had opgeroepen, kwam zich nu, als mijn onontkoombaar lot, aan mij presenteren.’Ga naar eindnoot48. De komst van Matroos wordt zó beschreven als gold het de wederkomst van Christus: ‘“...zo zult gij Mijn achterste delen zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden”’,Ga naar eindnoot49. en: ‘Kon het zijn, dat hij het Kind zelve was... de Zoon...? Hij was in zwarte kleding de donkere trap opgekomen, en totaal onverwachts verschenen... “als een dief in de nacht”.’Ga naar eindnoot50. Waarmee de troostende, genade-verlenende rol van Matroos Vos wordt benadrukt. Het samenzijn met Matroos is vervuld van tederheid, en na afscheid van de jongen te hebben genomen neemt de mild en vroom gestemde Reve zich voor Matroos' naam en persoon niet te loochenen, en bovendien neemt hij definitief het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sluit katholiek te zullen worden. De betekenis van de mythe, die in dit middendeel gestalte heeft gekregen, mag duidelijk zijn: de bestraffing en verkrachting van Otto representeert de zondeval, de onvolkomenheid van het vlees zogezegd, de onverwachte komst van Matroos vertegenwoordigt de genade, de belangeloze liefde. Zoals Jacob door te vechten het demonische in hem moest leren beheersen, zo moest Reve zich hier bewust worden van zijn liefdeloze lustgevoelens om te kunnen komen tot werkelijk liefhebben. Een andere parallel is die met het Christus-verhaal: Christus stierf aan het kruis, de onvolkomenheid van zijn lichaam vernietigend om als geest opnieuw te verschijnen en te zegevieren.Ga naar eindnoot51. Zo moet Reve hier zijn stoffelijkheid overwinnen om in geestelijk liefhebben te kunnen zegevieren. Genade is niet van de stof, maar van de geest. Maar het verhaal is daarmee nog niet ten einde: zoals Petrus zijn Christus verloochende, zo verloochent Reve zijn Matroos. Daarmee is de ene gelofte geschonden, de andere nog niet: Reve wordt katholiek, waarmee het mythische middendeel ten einde is, en het autobiografische relaas haar vervolg krijgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
EpiloogHet eigenlijke betoog van mijn artikel heb ik hiermee beëindigd. Uiteraard valt er over Moeder en zoon veel meer te zeggen. In het voorgaande heb ik mij slechts bezig gehouden met wat het hoofdthema van de roman genoemd kan worden. Over Reve's Godsvoorstellingen, over de betekenis van Maria, over de invloed van C.J. Schuurman, William James, Carl Gustav Jung en Evelyn Underhill op Reve's religieuze denkbeelden, over tal van onderwerpen heb ik hier niets kunnen zeggen. Ik heb slechts de fundamenten van Reve's religiositeit willen blootleggen, uitgaande van Moeder en zoon, omdat, zoals duidelijk zal zijn geworden, Reve in die roman zijn denkbeelden beknopt en helder heeft uiteengezet èn deze denkbeelden literair gestalte heeft gegeven. Moeder en zoon kan op literaire gronden beoordeeld stellig niet gerekend worden tot Reve's beste werk. Daarvoor is de compositie te zwak: met name de eerste vier hoofdstukken zijn nauwelijks gestructureerd, en ook de talloze uitweidingen over de Nederlander, Harry Mulisch en het marxisme zijn zelden functioneel te noemen. De kwaliteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Moeder en zoon wordt juist bepaald door de tweeledigheid van deze roman: het boek is èn autobiografie, uiteenzetting, apologie èn fictie, mythe, verbeelding, waardoor het, meer dan in enig ander werk, een direct en helder beeld geeft van wat Reve's visie behelst. Daarmee kom ik op de bekende vraag: wat is Reve's belangrijkste thema? Bij verschillende gelegenheden heeft Reve zelf ‘verlossing’ genoemd als hoofdthema: ‘Verlossing uit de tastbare werkelijkheid tot iets transcendentaals door een hogere duiding van de werkelijkheid. Verlossing is eigenlijk mijn enige thema.’Ga naar eindnoot52. In zijn inleiding tot de verzameling essays over het werk van Gerard Reve Tussen chaos en orde wijst Sjaak Hubregtse de trits chaos-schrijven-orde (waarbij orde tevens in metafysische zin dient te worden verstaan) aan als het hoofdthema. Zowel Reve's uitspraak als Hubregtse's omschrijving bevatten in essentie dezelfde elementen: de tastbare werkelijkheid alias de chaos verwordt door een hogere duiding, door Hubregtse verengd tot het schrijven, tot iets transcendentaals alias een zekere orde, welke verlossend is. Centraal staat de hogere duiding, die men kan concretiseren door termen als het geloof, het schrijven (of de kunst), de liefde en de dood, welke duiding de aanzet is tot de verlossing. Voor mij ligt dan ook de nadruk veel sterker op dit duiden, dat zin geeft, orde teweeg brengt, iets transcendentaals bewerkstelligt. Zoals ik reeds in het eerste deel van dit artikel heb verwoord: Reve en de hoofdpersonen in zijn werk bevinden zich voortdurend tussen twee polen. Enerzijds is er de profaan, betekenisloos ervaren werkelijkheid, anderzijds is er het geloof in een sacrale, betekenisvolle werkelijkheid. Of zoals de schrijver het ooit in een vraaggesprek zei: ‘Ik heb één thema, dat mij bezighoudt en dat steeds in mijn boeken terug komt. Dit is: de plaats van de mens in de schepping, de zin van het leven. Het leven is kort, ellendig en zinloos, bezien met de rede, met het geloof heeft het een diepere betekenis. Het is de grote kunst (...) dit thema steeds in mijn boeken te laten terugkomen, zonder dat deze boeken hetzelfde worden.’Ga naar eindnoot53. Wanneer ik dit thema, dat Reve's oeuvre van begin tot einde beheerst, in enkele trefwoorden zou moeten samenvatten, dan doe ik dat het liefst met de zinsnede, waaraan Reve de titel van zijn nimmer verschenen, mythische boek ontleende: ‘Van 't licht en van den schaduw, van 't violet en van den dood... en van de geestdrift.’Ga naar eindnoot54. Het licht is | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
God, waarvan de schaduw de menselijke staat symboliseert. Het violet is het menselijk lijden, en de dood spreekt voor zich. De geestdrift, tenslotte, verwijst zowel naar het schrijverschap, naar Reve's vermogen om met de taal een rijke schakering tussen licht en schaduw te schilderen, als naar Reve's religiositeit. Wanneer ooit Reve's werk in fraaie dundruk-deeltjes wordt verzameld, dan moet die verzameling wat mij betreft Het boek van het violet en van de dood gaan heten.
Groningen, Kerstmis 1982 - Pinksteren 1983. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|