Reve Jaarboek 1
(1983)– [tijdschrift] Reve jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
Paul van Capelleveen
| |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Opvallend is dat Woelrat het romantische verhaal prefereert boven Wolfs wildere fantasieën. Ook in De taal der liefde wordt een dergelijke keuze gemaakt. Woelrat roept Wolf tot de orde en grijpt terug naar een eerder onderbroken verhaal: ‘Ja, goed. Maar die stuurjongen. Die krijgt godverdomme zo langzamerhand platvoeten, van al dat staan bij die deur’ (p. 169). Ik wil onderzoeken in hoeverre de personen in Reve's Jongensboeken het martelen als opwindend ervaren. Geven ze de voorkeur aan zachtaardiger verhalen? Wie raakt opgewonden en waarvan? Waardoor en wanneer worden orgasmes bereikt? Wanneer worden vertellingen onderbroken en door wie? Over de personen die in de jongensboeken optreden, schrijft Marcel Janssens in zijn artikel ‘De taal der liefde’ dat laatstelijk verscheen in Tussen chaos en orde: ‘De revistische driehoeksconstellatie is voldoende bekend: het ik, Gerard Kornelis van het Reve, begeert een persoon en offert deze aan een aangebeden derde die de eigenlijke partner is (in dit boek Tijger of Woelrat).’ Dit is zeker juist, maa aangezien De taal der liefde een ik-persoon kent, die jongens begeert, maar daarnaast ook verhalen vertelt, aan hemzelf en aan andere romanfiguren, is een tweede driedeling evengoed van toepassing:
Onderwerp van vertelling (bestaand of niet-bestaand persoon). Dit drietal loopt niet altijd parallel met de door Janssens gegeven indeling:
Welke verbanden tussen de twee driehoeksconstellaties bestaan, komt in deze aantekeningen aan de orde.
Alle seksueel relevante personen uit de eerste twee hoofdstukken van De taal der liefde passeren de revue en krijgen hun plaats in beide indelingen. Het eerste hoofdstuk van De taal der liefde, getiteld ‘Gezond leven’, laat de lezer kennismaken met niet minder dan tweeëntwintig indivi- | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
duen en vier groepen. (Toepasselijk is de eerstbeschreven persoon de ik-persoon. Dit komt later nog aan bod.) Niet seksueel van belang zijn twaalf personen en drie groepen: Germaine Ch., Van O., Roger Ch., een monteur, Jean O., notaris B., de zusjes M., Gautier, de maagd Maria, God, de dichteres H.M., mensen in verschikkelijke interieurs, kinderen op scholen en talrijke klassen van middelbare scholen. Kortom: volwassenen, kinderen, mannen en vrouwen, notabelen, handwerkslieden, levenden en doden, ze zijn er allemaal. Maar blijft de populatie in de jongensboeken zo keurig een doorsnee van de maatschappij? Van alle genoemde personen is ongeveer de helft homoseksueel of anderszins seksueel van belang. De nadruk ligt op soldaten en matrozen, al tijden het symbool van vrijheid, lust, eenzaamheid en geweld. (Zie bijvoorbeeld Querelle de Brest van Jean Genêt). De optredende personen echter (zij die een rol spelen in het verhaal of in éen van de door Wolf vertelde verhalen) zijn overwegend homoseksuele jongeren: de populatie is dus niet een weerspiegeling van de maatschappij. De eerste figuur die seksueel van betekenis is, heet Jean-Louis Ch. (p. 8). Hij wordt door Reve begeerd, maar daarbij blijft het. De tweede is - als Reve zelf (degene die begeert) even wordt overgeslagen - Giovanni L. Reve voelt jegens hem een ‘hevige lichamelijke tederheid’ (p. 8). Een pagina later blijkt het tweetal zich een dag eerder ‘lichamelijk verenigd’ te hebben. Hierover wordt niets meer onthuld dan Reve's opinie: hij vindt de daad ‘iets slechts en zondigs’. Pas hierna treffen we de eerste driehoeksconstellatie aan. Mevrouw Pasma (herinnert Reve zich) vertelt aan haar huisarts dat haar man ‘het met zichzelf’ doet (p. 10). Dus:
Maar de andere driehoek (meester-getuige-slaaf) is niet van toepassing. Of meneer Pasma zich met succes aftrekt, is niet bekend en daar hij bovendien alleen achter de schermen optreedt, valt hem niet de eer te beurt om als eerste klaar te komen in De taal der liefde; dit geldt ook voor Giovanni L. Reve zal die eer aan zichzelf houden. Vervolgens begint zijn relaas over de gebeurtenissen die zullen leiden tot de kennismaking met Giovanni L., waaraan ontmoetingen | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
met een zekere Peter Z. voorafgaan. Op een dag lopen Tijger en Reve naar huis door de dierentuin. Wat seksueel interessant is, wordt als het ware in- en uitzoomend gefilmd. Reve gaat uit van een op zich niet erotisch aantrekkelijke verzameling schoolkinderen, zoomt in op ‘veel mooie Jongens’ (p. n), die zich in de groep bevinden en brengt groot in beeld: ‘Een blonde jongeman, met kort haar, van naar schatting ongeveer 20 jaar’ (p. 11). Hij zoomt uit, poogt aan alles behalve jongens te denken, maar dat mislukt en meteen wordt een ander begeerlijk jongetje beschreven, dat in het hoofdstuk nog een belangrijke rol op éen van de punten van de Reve-driehoek zal spelen: ‘een ongeveer 13- of 14-jarige jongen met iets te lang, donkerblond haar over zijn oortjes’, die ‘diep voorover gebogen ging staan turen naar het gedrag van misschien enige zeekreeftjes in een verre hoek van het aquarium’ (p. 12). Zijn houding inspireert Reve tot een seksuele fantasie met drie personen:
De getuige kan echter invloed uitoefenen op het handelen van de meester, want Reve wil de jongen slechts slaan ‘zo lang Tijger het zou begeren’ (p. 12). Dit is een voorbode van de verandering die de driehoeksconstellatie in dit verband zal ondergaan. Reve gaat naar huis, Tijger blijft nog even in de dierentuin. Liggend op zijn bed overdenkt Reve genoemde fantasie, maar komt niet klaar, uit onzekerheid over de rol van getuige en meester. Hij verwisselt de rollen en krijgt dan een orgasme:
‘ik raak hem alleen aan om hem vast te houden. Ik houd zijn nek vast tussen mijn benen, en geef Tijger de rijzweep. Tijger moet zeggen, of zijn broek naar beneden moet of niet’ (p. 15). Hier ontstaat de constellatie zoals Janssens hem beschrijft. Opmerkelijk is dat opnieuw de ik-persoon de eerste is, die iets doet: hij wordt het eerst genoemd en komt het eerst klaar: ‘Ik stootte schokkend mijn heilig vocht tegen de muur’ (p. 15). Maar opvallender is dat | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
de ik-persoon niet tevreden is als hij zelf geselt, maar pas bevredigd wordt door het zien martelen. Hoe sadistisch is Reve? Het willen zien martelen kan van een andere orde zijn dan daadwerkelijk martelen. Als dit zo is, geldt dat ook als beide handelingen voortspruiten uit de fantasie van één persoon, die in feite zowel getuige als meester is? Hij fantaseert tenslotte beide situaties. Is hij dan ook slaaf? Sadisme en masochisme kunnen samengaan marr niet in dit geval omdat de situaties zelden vanuit het gezichtspunt van de slaaf worden beschreven en meestal vanuit het standpunt van meester en getuige (welke rollen Reve zelfheide speelt). Uitzonderingen op Reve's normale perspectief betreffen een briefpassage die later ter sprake komt en een fragment in Lieve jongens waarin de jonge Reve op de knie van Wolfgang liggend diens koppelriem voelt neerdalen op zijn billen (p. 54). Reve's onderwerping wordt min of meer gecompenseerd doordat bij het uitkleden Wolfgang vaak net eerder ontbloot is dan Reve zelf, ‘en dat moest zo zijn, waarom, dat weet ik niet’ (p. 54). Is deze tuchtiging herinnering of fantasie? Door beide, herinnering en fantasie, wordt zoveel afstand tussen de jonge Reve en de huidige verteller geschapen, dat de verteller de jongere als een voyeur observeert en daardoor eerder dan masochist, meer getuige dan slaaf is. Tijger komt thuis met een vreemdeling en gaat met hem naar bed. Reve ligt nog op zijn eigen afgezonderde matras en is aan de ogen van het tweetal onttrokken. Opnieuw is Reve de getuige, ditmaal met Tijger als meester en de vreemdeling (Peter Z.) als slaaf. Tijger en Peter Z. zijn niet verteller noch onderwerp van een vertelling, waardoor de twee driehoeken niet samenvallen. Reve kan het tweetal alleen horen, is dus een luisteraar, maar er wordt geen verhaal verteld.Ga naar eindnoot2. Als Tijger Peter Z. neukt, geldt:
Deze driehoek, die overeen lijkt te komen met een eerdere (waarin de 13- of 14-jarige jongen de slaaf is), leidt Reve niet tot een orgasme. Reve verlaat het huis en is geen getuige van een eventueel orgasme van Tijger. Waarom gaat hij weg? Het verschil betreft de derde persoon: Peter Z. Hij is onzichtbaar | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
voor Reve (net zo goed als andersom) en boezemt Reve hierdoor angst in: misschien wil Peter Z. (de vreemdeling) Tijger kwaad berokkenen? Dit maakte Peter Z. in Reve's ogen ongewenst. Het belangrijkste is dat niet Reve deze derde persoon zijn plaats in de constellatie heeft aangewezen. Dat heeft Tijger gedaan door Peter Z. mee naar huis te nemen. Dit bevalt Reve niet (hij vindt die Peter toch al eng) en hij vertrekt. Hij erkent dat er zaken zijn waarop hij geen invloed kan uitoefenen, maar met de gevolgen daarvan wil hij niets te maken hebben. Reve is duidelijk niet de meester van Tijger. (Is hij zijn slaaf? Voldoen de termen, meester en slaaf, wel om hun relatie reliëf te geven?) Gebeurtenissen als deze heeft Reve niet in de hand. Zijn fantasieën beheerst hij wel. De werkelijkheid voldoet niet, vandaar dat de fantasie zijn terrein is. Het veelvuldig verzinnen van verhalen in De taal der liefde en Lieve jongens berust op een noodzaak: zonder fantasie kan Reve geen orgasme bereiken.
De eerste seksueel interessante persoon in hoofdstuk twee (getiteld ‘De taal der liefde’) is Peter Z., die, zoals beschreven, enige verwarring sticht in Huize Reve. In dit hoofdstuk wordt hij van zijn vreemdelingen-status ontdaan. Reve vraagt Tijger om een uitvoerig verslag. Het lijkt vreemd dat Reve eerst niet aanwezig wilde zijn bij de intimiteiten tussen Tijger en Peter, maar na afloop wèl alle details wenst te horen. De verklaring daarvoor kan zijn dat na het vertrek van Peter Z. Tijger en Reve weer bij elkaar zijn en Peter een ongevaarlijke afwezige is geworden; hij zou gefantaseerd kunnen zijn. Reve's verhoor lijkt een fraaie driehoek op te leveren:
Maar deze indeling is schijn. Reve zegt dat hij Tijger ‘koortsachtig uitvroeg - hem ongeduldig de juiste woordkeus zijner antwoorden opdwingend’ (p. 22). Het is mogelijk dat Reve niets anders doet dan de gebrekkig sprekende jongen van een vocabulaire voorzien. Aannemelijker echter is dat Reve hem de door Reve gewenste antwoorden in de mond legt. Als Reve wil klaarkomen, moet hij daar kennelijk terdege zelf voor zorgen. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Reve vertelt zichzelf een verhaal. Het ontbreekt er nog maar aan dat het verhaal over Reve handelt. Reve voegt aan dit tweetal een ander duo driehoeken toe (alles op p. 22). Behalve over Peter Z. vertelt Reve aan Tijger ‘dat ik Jongens voor hem zou zoeken, toverdranken zou bereiden die hen voor altijd tot zijn verliefde slaven zouden maken en, natuurlijk, dat ik hunne geringste ongehoorzaamheid met de meest vindingrijke tuchtigingen zou korrigeren’, en Reve bereikt ‘de verzadiging’ (p. 22). De structuur wordt daardoor nogal ingewikkeld. Het eerste deel van zijn fantasie komt hierop neer:
Maar Reve zal ingrijpen als de slaven ongehoorzaam worden:
Zijn orgasme is veroorzaakt door een toevoeging aan zijn fantasie: eerst wil hij getuige zijn, daarna tuchtigt hij de slaaf. In zijn fantasieën is Reve een sadist. Tijger voldoet kennelijk niet aan de eisen die Reve stelt aan een wrede meester, want correcties op zijn beleid zijn nodig. Tijger wordt aan het eind van Lieve jongens dan ook een lieve jongen genoemd, die met de meedogenloze jongen zijn schoonheid en jeugd gemeen heeft, maar zich van de laatste onderscheidt door tederheid en zelfs door een zekere kuisheid. De komst van Peter Z. veroorzaakt onzekerheid en uit de herhaling van zijn ongerustheid blijkt dat Reve's angsten obsessies zijn. Tijger vraagt op zijn beurt aan Reve of die ‘het wel goed’ vindt en Reve vraagt of Tijger van hem houdt. Tijger houdt van hem. Op basis van die toezegging besluit Reve ‘het wel goed’ te vinden en ze spreken af dat Reve het huis zal verlaten zodra Peter Z. de volgende dag weerkeert. Reve geeft Tijger de vrijheid om met een ander naar bed te gaan. Misschien heeft hij geen keus. | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
Na zijn thuiskomst blijkt het bed onberoerd. Reve: ‘Hij was toch niet gek op Peter geworden, en hield toch alleen van mij? Dat was allemaal in orde’ (p. 24). Hierna mag Tijger vertellen wat er is gebeurd:
‘Hij moet je volmaakte slaaf zijn’ (p. 24), zegt Reve nog en inderdaad heeft Peter Z. zich naar behoren gedragen. Door zijn afwezigheid is Reve niet getuige van het meester-slaaf ritueel, hoezeer hij dat ook in zijn fantasieën begeert. Reve maakt later (p. 25-27) met Peter een wandeling door Amsterdam en bepaalt diens seksuele waarde: ‘Ik begeerde hem slechts wat het gebied van zijn billen en de welvingen vlak daarboven en daaronder betrof’ (p. 26). Peter Z. is voor hem de Dood. Thuisgekomen biedt Reve hem zijn laarzen aan en ondertussen ‘keek ik naar zijn billen en overwoog ik, hoe lang zij gegeseld zouden moeten worden’ (p. 27). Wil hij die eerst aanbeden billen pijnigen, omdat ze voor pijn zeer gevoelig zijn, of juist omdat hij ze bemint? Zal hij dan ook Tijger geselen? Of wil hij alleen die jongens martelen die hij begeert maar van wie hij niet houdt? Als Peter zich omkleedt ‘in een hoek van de kamer’, voelt Reve boven zijn verachting en wrede geilheid uit ‘iets als vertedering (p. 27), maar eenmaal volledig gekleed vindt hij ‘plotseling eigenlijk niets geils meer aan hem (p. 28). Dan ook is Peter Z. niet langer de Dood, immers: ‘het kwam mij voor, dat hij ongehoord sterfelijk was’ (p. 28). Na het vertrek van Peter Z. wordt Tijger weer door Reve ondervraagd. ‘Had deze zich werkelijk ook vanmorgen volledig aan hem onderworpen? Ja, zeer beslist. Tijger had zelfs de indruk, dat Peter enigszins verzot op hem geworden was. Ik begon zwaarder te ademen’ (p. 29). De oorzaak van deze heviger ademhaling wordt niet gemeld. Zowel jaloezie als opwinding komen hiervoor in aanmerking. ‘Ik houd van je, Tijger. Ik zal alles doen, dat hij je slaaf blijft’ (p. 29) - en waarom? Om Tijger een plezier te doen of om te voorkomen dat Peter meer dan een slaaf wordt, een gelijke, een minnaar of zelfs de meester van Tijger? Zolang Peter de slaaf is van Tijger, kan Reve door zijn invloed op Tijger de situatie blijven beheersen. ‘Ik zal ook jonge matro- | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
zen en soldaten aan je geven’ (p. 29). Want hoe meer jongens en hoe anoniemer ze zijn, des te ongevaarlijker zijn ze voor Reve's positie als minnaar van Tijger. ‘“Houd je van me, Tijger.” “Ja, beest.” Alles moest dan toch goed zijn, maar ik bleef vragen, van allerlei, rusteloos’ (p. 29). Reve last een herinnering in: ‘Ik herinnerde mij hoe, toen ik ongeveer zeven of acht jaar oud was, een buurjongen met een schipperstrui en een zwart fluwelen korte broek aan, in een aan de onze grenzende achtertuin, zichtbaar voor alle buren, wegens een of ander vergrijp door zijn vader langdurig en met uitoefening van grote kracht over de knie werd gelegd, en spartelde en luid huilend bleef schreeuwen’ (p. 29):
Met die buurjongen heeft Reve vaak gespeeld, hij kent het slachtoffer dus goed en voelt dan ook ‘medelijden, verdriet en ontzetting’, maar tevens een ‘fataal geluk’ (p. 30) als de jongen fel op de kont geslagen wordt. Terug naar Tijger, denkt Reve: ‘ik bewees hem zelden of nooit, in woord of gebaar, voldoende tederheid’ (p. 30). Ze gaan naar bed en opnieuw eist Reve uitvoerig commentaar op het gebeurde met Peter Z.:
In zijn fantasie borduurt Reve op de door Tijger verstrekte gegevens door: hij neemt zelf Peter over de knie (net als de buurjongen), voordat hij aan Tijger zal toebehoren. ‘Ik wil hem ranselen voor je, als hij ongehoorzaam tegen je is’ (p. 31). En dan fantaseert hij verder over Tijger, die Peter ranselt. Tijger antwoordt op Reve's vragen wat hij met Peter zal doen:
Hij stelt zich hiermee tevreden, hij komt klaar. In deel ii van dit hoofdstuk (‘De taal der liefde’) keert Reve terug | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
naar de latere jaren uit het eerste hoofdstuk, namelijk naar de dag na zijn lichamelijke vereniging met Giovanni L. Peter, Giovanni en Tijger zijn weg en Reve knoopt, liggend in het open veld, zijn broek los. Hij bedenkt dat hij een jongen nodig heeft, ‘die men op Tijger zijn verlangen slechts even behoefde aan te schrijven of op te bellen om hem te ontbieden, en die men terstond meedogenloos kon tuchtigen als mocht blijken dat hij rondhoereerde en het waagde zich nog door een ander dan Tijger te laten bezitten (...) “Ik kan hem voor je straffen zoveel als je wilt, Tijger”, fluisterde ik. “We kunnen hem aan soldaten en matrozen geven, voor geld. Of voor niets, als het een mooie soldaat of matroos is die jij lief en geil vindt, dier van me”’ (p. 33):
Wederom als getuige van een door hem verzonnen sadistische act komt Reve klaar. ‘Alles wat ondernomen of gezegd werd, elk gebaar, iedere liefdeshandeling zou verbrokkeld, van zichzelve vervreemd en gedoemd blijven, hoe voortreffelijk ik ook had gemeend de loop der gebeurtenissen te kunnen regelen’ (p. 35), met immers als voorlopig resultaat dat hij alleen is, terwijl de jongens zich samen elders vermaken. Deel iii schakelt weer over naar de tijd waarin Tijger kennismaakte met Peter Z. Reve schrijft Peter een brief (Tijger kan dat zelf niet). ‘Ik verlang verschrikkelijk naar je’, schrijft Tijger er later, gedicteerd door Reve, onder. Voor het zover is, passeert een nieuwe fantasie. ‘Mijn rechterhand probeerde te schrijven, terwijl ik met mijn linkerhand, onder mijn schrijftafel, naarstig mijn Deel beroerde waarbij ik, om de zaak niet nodeloos ingewikkeld te maken, mij maar voorstelde dat ik Peter Z. naakt, met zijn ellebogen op zijn rug tegen elkaar gekneveld, aan een stevige, om zijn nek bevestigde hondeketting hield en hem telkens met een welgemikte zweepslag over zijn benen en billen huilend liet op springen’ (p. 38).
Er is hier dus geen sprake van een driehoek (tenzij Tijger in de kamer | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
is, op dat moment, wat er niet expliciet staat). Zijn masturbatie wordt onderbroken als de brief af is. De verstoring van de relatie tussen Tijger en Reve door de komst van Peter Z. wordt weerspiegeld in het gehannes met de driehoeken: ze worden incompleet of op een ingewikkelde wijze aan elkaar gekoppeld. In deze eerste twee hoofdstukken van De taal der liefde experimenteert de verhaalpersoon Reve nog met de vorm die zijn sadisme moet aannemen. Verderop in De taal der liefde en Lieve jongens overheerst een bepaalde combinatie, waarin de Verteller en de Getuige samengaan. Niet alleen met de seksuele orde is geëxperimenteerd, er staat meer op het spel: een nieuwe verteltrant wordt uitgeprobeerd, zoals om de circa tien jaar in het oeuvre van de schrijver Reve. Na De avonden (1947) voor het eerst in Op weg naar het einde (1963) en later in De taal der liefde (1972). Sindsdien weer een tussenperiode, waarin Oud en eenzaam (1978) en Moeder en zoon (1980) alleen fractionele wijzigingen tonen. Maar de auteur is nu niet aan de orde, het gaat hier om het personage Reve, ook wel Wolf genoemd. Een interessant aspect van het tweede hoofdstuk is dat er terug- en vooruitgewezen wordt naar twee vrienden van Reve: Wimie (‘uit de tijd dat ik nog met Wimie was’, p. 38) en Woelrat (‘die nog in ons leven moest komen’, p. 28). Op Wimie zal ik nu niet dieper ingaan, maar Woelrat speelt een belangrijke rol in De taal der liefde en Lieve jongens. Dat hij nog in ‘ons leven’ zal komen, houdt de vorming van een trio in, bestaande uit Reve, Tijger en Woelrat. Zal dit trio volharden? Zal het overeenkomen met de beide driehoeksconstellaties? Zal Reve dus aan Woelrat verhalen over Tijger vertellen? En zal Tijger in het bijzijn van Reve Woelrat tuchtigen? Tot nu toe worden in De taal der liefde, in de verhaalrealiteit, geen meester-getuige-slaaf driehoeken samengesteld. Dat gebeurt wel in de fantasie. In realiteit ontbreekt of een getuige, of een slaaf. Wie past er op de open plaats van deze driehoek:
Peter Z. is ongeschikt, omdat Reve hem niet geil vindt. Gionvanni wordt in het verhaal niet expliciet met Tijger geconfronteerd. Woelrat | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
zou op die plaats kunnen thuishoren. Maar een antwoord op de vraag is af te leiden uit een opmerking van Reve in Ik had hem lief (geschreven nadat Tijger en Woelrat samen uit zijn leven verdwenen): ‘In gezamenlijke verhoudingen van ons beiden met derden geloof ik niet. Zulke relaatsies zijn desastreus’ (p. 172). Dat de laatste uitspraak ook in dit verband opgeld doet, blijkt uit het brievenhoofdstuk in De taal der liefde, dat bijna de helft van het boek beslaat en toont hoe het driemanschap in de praktijk moet worden opgevat. Tussen Reve en de twee andere vrienden, Tijger en Woelrat, ligt een kloof. De twee jongens worden meestal samen opgevoerd: ‘De beide Jongens maken kort daarop een ongeveer 14-daagse reis naar Rome’(p. 47). ‘De Jongens zijn geweldig enersjiek’ (p. 57). Met de Jongens is het wel goed, doch met mij weer erg matig’ (p. 64). ‘Ik wil te zijner tijd achter de werkplaats een eigen hok bouwen, van circa twee bij vier meter’ (om in te schrijven), ‘maar dat is niet goed, God weet waarom niet. Het mag niet, van de Jongens. Ik wil dood!’ (p. 76) ‘Wat mijn schrijfhok betreft, dat komt nu in orde (...) Voorlopig krijg ik de kleine kamer, boven achter, voor mij alleen, en wordt de grote kamer, boven achter, de kamer van Tijger en Woelrat, en tevens donkere kamer voor de fotografie, wat tot nu toe de kleine kamer was’ (p. 86). ‘Donderdagmorgen krijg ik nieuwe kleren. Ik loop al jaren in lompen, terwijl mijn beide zoons in prachtige, lichtgevende, modieuze ribfluwelen stoeipakjes, uitdagende laarsjes en rijbroeken rond flaneren’ (p. 93). Even later verzucht hij, na een lofrede op de keramiek van Tijger en Woelrat: ‘Wat is het toch iets heerlijks, om kinderen te hebben!’ (p. 94). Maar zouden twee minnaars hem niet veel liever zijn? De driehoek, waarvan Reve, Tijger en Woelrat de polen zijn heeft nauwelijks een seksuele functie: in De taal der liefde en in Lieve jongens ligt Reve afwisselend met Tijger en Woelrat in bed, maar nooit ligt het drietal compleet in één bed. Reve is weliswaar voortdurend de getuige, maar Woelrat en Tijger zijn niet meester en slaaf, ze zijn gelijkwaardige minnaars. Hun onderlinge afstand is kleiner dan die tussen Reve en het tweetal, hoewel dit om twee redenen niet met absolute zekerheid te stellen is. In de eerste plaats schrijft Reve bijna uitsluitend over zichzelf en is hij de enige persoon die een gecompliceerd, boeiend karakter meekrijgt. De andere personages blijven schimmen. De jongens lijken | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
daarom veel op elkaar en veel op alle, ook de verzonnen, jongens in de twee boeken. Zelden laat Reve iets van hun profiel zien (over Woelrat horen we iets op. p. 81 van De taal der liefde). Daardoor is onduidelijk hoe Woelrat en Tijger over Reve zouden kunnen denken. Ten tweede zijn díe inzichten gekleurd door Reve's allesoverheersende idee van eenzaamheid. Hij voelt zich zelfs gescheiden van àlle ‘gevoelsgenoten’: ‘Maar ik heb met geen enkele van deze mensen enige verwantschap!’ (p. 85) Alle anderen zijn gelijk aan elkaar, omdat ze en bloc van hem verschillen. Samen verklaren deze zaken wellicht de enorme hoeveelheid aan elkaar grotendeels gelijke jongens, die allen afsplitsingen zijn van de ideale minnaar, in casu van hemzelf; zowel van zijn werkelijke karakter (jongens in de verhaal-realiteit) als van zijn ideaal- of droombeeld van zichzelf (jongens in de fantasieën). Heel dat leger van jongens is geschapen naar zijn droombeeld: jong, mooi en energiek. Hijzelf is nu oud, lelijk en alleen literair energiek. Doordat Tijger en Woelrat geen meedogenloze, maar lieve jongens zijn, ook of in elk geval in bed afkerig van geweld, kan hun driehoek nauwelijks in het sadistische kader functioneren. Is Gerard Reve een lieve jongen, of is hij zelf de bijna mythisch geworden meedogenloze jongen? ‘Ik vind mijzelf wel erg lief en zorgzaam’ (p. 58). Maar dezelfde Reve schrijft aan Simon Carmiggelt: ‘Zitten drinken in een heet bad, daar gaat helemaal niets meer boven, behalve misschien op het hoofd gekrauwd en gemasseerd worden door iemand op wie je geil bent. Geslagen worden door iemand op wie je gek bent, dat mag er ook wezen’ (p. 59/60). Al eerder wees ik op de zeldzaamheid van dit soort masochistische uitingen. Ik denk dat ze voortspruiten uit de onwil van Tijger en Woelrat om zich als slaaf te laten slaan en geselen. De zin moet worden opgevat als een verdediging van zijn sadisme. Waarom laten de jongens zich niet martelen, het is immers heerlijk, díe liefde? Net als alle brievenboeken van Reve geeft het brievenhoofdstuk in De taal der liefde de meeste informatie over Reve en in dit geval over zijn relatie met Woelrat en Tijger. Ook de Brieven aan Josine M. onthullen veel over Reve's minnaars. Deze informatie is voor een optimaal begrip van zijn romans onontbeerlijk. Reve is geen groot romanschrijver - dit is door verschillende critici op andere gronden geconstateerd.Ga naar eindnoot3. De boeken zijn te egotistisch om romans te kunnen heten, maar | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
in hun soort zijn ze meesterlijk. Uit Brieven aan Josine M. zal ik enkele passages lichten. De eerste is afkomstig uit een brief van 26 juli 1969 en illustreert de vaderrol van Reve op het moment dat Woelrat in Tijgers leven treedt: Tijger ‘heeft sedert ongeveer Februari of Maart een alleraardigst speelmakkertje gekregen, op wie ik ook erg gesteld ben: een 25-jarige student psychologie, die op mij lijkt & door de studenten voor mijn zoon wordt gehouden. Het is een buitengewoon fijngevoelige attente, degelijke & lieve jongen. Hij is idolaat van Tijger & zou het liefst met hem willen trouwen, waartegen ik aanvoer, dat het toch veel gerieflijker is als alles blijft zoals het is, in betrekkelijk geluk & vrede, waarbij ik door mijn gevestigde maatschappelijke positie, de eigen woning & wat Geld, tot hun beider geluk kan bijdragen, wat mij weer een gewaarwording van geluk & van een zin of richting in mijn leven geeft. In ieder geval is er nu eens geen spanning & ellende bij’ (p. 240). Deze hoop zou vervliegen: uiteindelijk bleven Woelrat en Tijger bij elkaar en stond Reve alleen: ‘Ik heb de indruk dat iedereen op herrie & konflikt uit is geweest of is: Woelrat, Jakhals, Ernst & nu Erik’ (p. 316). De verbittering waarmee hij zijn gewezen minnaars beschouwt, kan onterecht zijn. De verhaalpersoon Reve zeurt veel en lijkt geen gemakkelijk mens om mee samen te leven. Het idee dat Tijger en Wimie bijvoorbeeld nogal oppervlakkige jongens zijn, welke indruk al lezend ontstaat, wordt hierdoor ontkracht. Reve beziet ze door zijn bril, maar ze moeten wel sterke karakters hebben om met hem onder één dak te wonen. De scheidingen vinden hun oorzaak eerder in Reve's karakter dan in hun ‘herrie zoeken’. Maar de onenigheid zou ook door Woelrat gesticht zijn; hij staat vooraan in het rijtje herriezoekers. Hij was dan ook oorspronkelijk Tijgers ‘nieuwe speelmakkertje’ en heeft Reve erbij genomen (zie De taal der liefde, p. 224): ‘Omdat jij geestelijk mismaakt bent, en slechts door allerlei schier koortsige, ontuchtige voorstellingen het wonder der liefde aan je kunt laten geschieden, terwijl gezonde mensen aan de verrukking en de vervoering van elkanders lichaam en aanwezigheid voldoende hebben’, verwijt Reve hem: ‘In een achterkamer liggen vertellen...’ En Woelrat repliceert: ‘“Zolang je dan nog kunt, doe ik je niet weg.” “En zolang als ik poen binnen breng.” “Reken maar. Dat is je geraden ook”.’ (p. 224) Welnu: de verhalen bevallen Woelrat bij lange na niet (‘dat gemeier de hele | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
godganse dag’), en geld is er natuurlijk nooit genoeg. In het begin wordt het driemanschap paradijslijk beschreven. Reve schrijft aan Josine M.: ‘Wij zijn, hij, Tijger & ik, hetzelfde soort mensen. Ik bedoel dat iets heel essentieels bij ons drieën eender is’ (p. 255). Hoe hij naderhand over zulke driemanschappen denkt, komt naar voren in het laatste citaat uit de Brieven aan Josine M.: ‘Ik kan niet tegelijk van 2 jongens houden en met allebei intiem verkeren. Ik ben er te boers & te degelijk & te romanties voor’ (p. 318). Zijn vaak ironisch opgevatte uitlatingen over het Huwelijk als een heilige verbintenis passen uitstekend in dit denkraam. Polygamie wordt niet naar de hel verwezen, maar naar de fantasie. Promiscuïteit is, op haar beurt, in overeenstemming met de monogame opvattingen, doordat de tijdelijke minnaars in het keurslijf van de meester-getuige-slaaf verhouding worden gemanoeuvreerd, waardoor de getuige Reve de relatie tussen de meester en de slaaf kan beheersen.
De fantasieën winden niet alle personages op, hoewel ze in de eerste plaats wel tot taak hebben om tegelijkertijd Reve én Woelrat of Tijger te bevredigen. (Hun tweede taak is het heden aan het verleden te koppelen volgens het ordeningsprincipe dat alles van belang laat samenvallen. Als Reve zijn verhaal over de stuurjongen aan Woelrat als een herinnering opdist, doet hij zo'n opgang om zijn verleden met het heden samen te smelten: ‘Nu moet je erbij zijn, nu ik het vertel’ (De taal der liefde, p. 169). Maar vergeefs, want de stuurjongen, Woelrat en Reve kunnen in de verhaalrealiteit geen driehoek vormen.) In de laatste hoofdstukken van De taal der liefde en in Lieve jongens raakt Reve vooral opgewonden van wrede verhalen (De taal der liefde p. 164, p. 181/182, p. 194); Lieve jongens p. 92/93, p. 156), terwijl Woelrat voornamelijk geilt op tederder verhalen (bijvoorbeeld op Reve's beschrijving van Woelrats lijf en leden: De taal der liefde p. 208); en op Reve's strelingen (Lieve jongens p. 40): het verhaal bewerkstelligt een ‘voorlopige paraatheid’ van ‘zijn blonde levensdolk’, maar pas de strelingen veroorzaken de ‘volledige vuurbereidheid’. Het orgasme van Woelrat wordt wel bereikt door een wreed relaas (De taal der liefde p. 181/182): de prachtig pornografische affaire, waarbij Reve de Verteller is, Woelrat de Luisteraar en het Onderwerp een driehoeksconstellatie met als Meester de | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
soldaten en de blanke gevangene, Reve als Getuige en katalysator en met een Indische gevangene als Slaaf. Een wreed relaas in Lieve jongens, waarbij Reve Fonsje in een net beklemt, windt Woelrat ook op. Hij stemt in met het strakker trekken van de koorden (p. 38) en hij verkiest dit zelfs (p. 39), maar prefereert uiteindelijk een liever verhaal (p. 41). Vanwaar deze ambivalentie? Woelrat is van de verzonnen Fonsje gaan houden: ‘Ik wil lief tegen hem zijn (...) Ik ben zo bang dat ik iets tegen hem doe wat niet goed is, Wolf. Ik wil... ik wil niet die troep. Ik wil niet dat hij geslagen wordt’ (p. 29). Reve constateert (op p. 40) ‘de geheime, machtige, diep verborgen en meedogenloze, uit zichzelf geboren wordende wreedheid van Woelrat’, die hier - in termen als ‘uit zichzelf geboren’ - samenvalt met God, maar ook met de Dood en al het andere dat tot verlossing leidt, dus moeilijk verkrijgbaar en geheim en verborgen is. Zijn wreedheid treedt later pas voor de dag, nadat zijn ethische (katholieke?) principes verlaten zijn, de tederheid incluis, om te kiezen voor de marteling van een Indische gevangene of van Fonsje. Het is wellicht Reve's eigen tweeslachtigheid, het aarzelen tussen drift en moraal. Op p. 68/69 in Lieve jongens wordt de stijlfiguur van de voorgewende onwetendheid wel erg vaak toegepast, waarschijnlijk als een opstapje naar de religie, die, naar mijn mening, eenvoudigweg neerkomt op de gelijkstelling van al het ongrijpbare aan de Dood, de Liefde en aan God. Voor meer goden is in de monogame liefde geen plaats, tenzij die éne god zichzelf vermenigvuldigt en een zoon Jezus) baart, oftewel Fonsje (p. 45) of Wolfgang jr. (p. 72), wier vaders Woelrat resp. Wolfgang sr. heten. Reve fantaseerde de tweede en is dus diens geestelijke vader. Hij werpt zich ook op (in de brieven aan Carmiggelt) als de vader van Woelrat en verschaft zich aldus de status van oppergod, die hij in zijn boeken als schrijver toch al is. Elke minnaar moet een zoon zijn. Dat Reve Woelrats vader wil zijn, impliceert leeftijdsverschil en zorgzaamheid. Door verschil in ontwikkeling, dat als een gebrek aan verwantschap wordt beschouwd, en door zijn afnemende lichamelijke aantrekkelijkheid, wreekt zich dit verschil in irritaties. En Reve's zorgzaamheid gaat niet zelden over in een zwaarmoedig zeuren. Dat zeuren wordt door Woelrat aan de lopende band onderbroken: ‘Lui niet zo, alsjeblieft’ (Lieve jongens p. 32). Ook onderbreekt hij Reve's verhalen | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
(de voorbeelden zijn reeds aangehaald). Reve zelf onderbreekt zijn verhalen ook met afdwalende herinneringen, overpeinzingen en wreder varianten van de vertelling. Het is de vader-zoon relatie die begrijpelijk maakt waarom Reve in De taal der liefde verzucht: ‘Ik zou eigenlijk jou, jou willen straffen, Woelrat’ (p. 193). De god Woelrat moet door zijn vader worden gestraft, opdat hij zijn eigen zonen meer zal geselen (dit om de oppergod te bevredigen). Het besef van pijn, ontstaan door die aan den lijve gevoeld te hebben, vergroot in Reve's redenering de lust om zelf te pijnigen. Een zeer aanvechtbare stelling, waarmee Tijger het in elk geval niet eens is, getuige zijn protesten als Reve hem in Lieve jongens (p. 159) een arm op de rug draait. Na die pijnlijke handeling fantaseert Reve hoe Tijger Freddie L. met een tak striemt. Hij komt klaar als verteller en als getuige (die de rol van de meester regisseert en soms overneemt). Een tweede driehoeksconstellatie in Lieve jongens komt voor met Woelrat als meester en een vertegenwoordiger, een vreemdeling, als slaaf. Reve neukt de slaaf, maar laat zijn zaad niet in hem stromen. Die eer is aan Woelrat: hij spuit de slaaf in het gezicht. Op dit beeld trekt Reve zich af, terwijl Woelrat van geen opwinding laat weten (p. 92/93). Aan Reve zal het niet liggen: ‘Ik bedoel je kan toch beter een lief, trouw, aanhankelijk minnaartje te veel hebben dan te weinig?’ (p. 14), maar Woelrat zegt later zeer beslist: ‘Ik wil alleen met Fonsje...’ (p. 43), en Tijger komt niet verder dan een herhaald en lijdzaam ‘Wat jij wil’ (p. 156). De oppergod Reve heerst als een bovenmeester over de meesters in zijn fantasieën. Constateerde ik aan het begin van deze reeks aantekeningen dat Reve voor het bereiken van het orgasme zijn rol van meester verruilde voor die van getuige, nu kan daaraan worden toegevoegd dat hij ondanks de rolwisseling als meester blijft optreden. De verteller is weliswaar getuige, maar bovendien de geestelijke vader en meester van de sadistische meesters (de gefantaseerde Woelrat, Tijger en Wolfgang). Díe meesters zijn doorgaans de luisteraars. De slaaf is in het algemeen het onderwerp van vertelling en heeft niets in te brengen. Zo belangrijk is de ik-persoon in de Jongensboeken dat hij het meest klaarkomt (zeven keer). Woelrat komt éen keer klaar, Tijger komt in het geheel niet klaar. | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
Betrekken we nu het werkelijke leven van de auteur Reve in het geheel en buigen we ons over de vraag in welke verhouding zijn leven staat tot enerzijds het verhaal en anderzijds de fantasie, dan dient zich in eerste instantie de ordening als volgt aan: leven - verhaal - fantasie. Hierin wordt de fantasie als verhevigde vorm van het verhaal beschouwd en dat op zijn beurt als geconcentreerder vorm van het leven. De fantasie is doorregen met neuk- en geselscènes. Reve smeedt zijn orgasme op het gefantaseerde aanbeeld van jongensbillen. Het verhaal echter beperkt zich tot wederzijds, maar voornamelijk solitair aftrekken. Hierbij wil ik nog aantekenen dat in het verhaal noch in de fantasie iets extravagants plaatsvindt: vuistneuken, kettingwerk en water- ballet bijvoorbeeld ontbreken, ook in het werk na 1975, toen deze bezigheden landelijk doorbraken. De sadomasochistische relatie is in Reve's boeken oppervlakkig en fictief. Reve is in de liefde conservatief. In de genoemde ordening (leven - verhaal - fantasie) is het verhaal zachtaardiger dan de fantasie, wat in overeenstemming is met mijn bevindingen. Echter, zijn leven is niet hoofser dan het verhaal. De jongen die Werther Nieland werd mag beweren,Ga naar eindnoot4. dat Reve alleen geestelijk overwicht afdwong en dat lichamelijk sadisme niet in zijn herinnering bij Reve past - enkele blauwe plekken zullen dadelijk van het tegendeel getuigen. Het leven staat niet zo ver af van de fantasie, hoewel het minder wreed is. Het plaatst zich tussen verhaal en fantasie, die de twee uitersten zouden kunnen zijn van het leven: de éen het moralisme, dat de ander, het driftige, moet bezweren. De ordening is dan: Verhaal - leven - fantasie. Dat de auteur Reve in de praktijk ook een Revist is, weliswaar zonder koppelriemen en pijnbanken, mag blijken uit een brief die Hans van Weel mij zond.Ga naar eindnoot5. ‘Gerry H. woonde boven, drie trappen hoger, op een kamertje dat ik verhuurde. Het is waarschijnlijk in 1960 geweest dat hij een keer giechelend naar beneden kwam met een nieuw verhaal van zijn belevenissen. Hij had de nacht tevoren iemand meegenomen, wel een goeduitziende vent en met een vlot praatje. Maar die nacht was het in bed toch anders uitgepakt dan hij verwachtte en hij liet me blauwe plekken op zijn bovenarmen zien. “Heb je verder ook nog wonden?” zal ik gevraagd hebben, want even later toonde hij mij zijn blote bovenlichaam waar, behalve blauwe plekken, ook rode krassen op te zien waren, | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
vooral op zijn rug. “Nog meer?” Ik herinner mij dat hij zijn fraaie, smalle billen liet zien waarop mooie ronde knijpmerken in verschillende nuances van paars en blauw afgedrukt stonden. “Het was een schrijver”, had zijn heer gezegd, “...Het Reve of zoiets”.’ |
|