| |
| |
| |
Rosan Hollak
Inkt in de Herengracht
‘Als hij de draad van zijn betoog eenmaal te pakken had, beleefde hij eenvoudig een uittreding. Hij wierp het lichaam van kennis dat zich in hem gevormd had, via een onstuitbare monoloog plompverloren voor de voeten van zijn gehoor. Voilà, zie maar watje er mee aanvangt. De man was geen filosoof, maar een filosofisch medium. Door hem sprak de filosofie’
- Patrizio Canaponi, Een gondel in de Herengracht
| |
1.
Tik... tak... tik... tak... Over vijf tellen zal hij met de punt van zijn schoen de scheve stoeptegel raken. Daarna nog 35 passen. Tik... tak... tik... tak... Het linnen tasje klemt hij stevig tegen zijn lichaam. Vier... drie... twee... Stop. Hij ketst met zijn stok tegen het metalen hekwerk aan, vijf passen, tast de voordeur af, kruipt met zijn vingers langs het gelakte hout van de lijst tot zijn vingertoppen de ronde belknop raken.
Het duurt even voordat hij lichte voetstappen hoort. Een kort gehijg. Traag wordt de deur geopend. ‘Hallo.’ Een zachte stem komt van onderen. Achter hem het raspende keelgeluid van een ekster. Hij haalt het uitgetypte manuscript uit zijn tas, kucht beleefd, buigt zich enigszins naar voren. ‘Is je vader thuis?’ Opnieuw zacht gesnuif, dan een geroffel van voetjes door een hoge gang. ‘Paaaap! Iemand met een zonnebril!’
| |
| |
De A4'tjes ritselen in de wind. Het geluid stelt hem gerust. De theorieën, de gedachten op het papier, laat ze hem helpen, hem afleiden, opdat hij kan stoppen met denken. Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd.
De trap kraakt, een zweem van iets kruidigs komt hem tegemoet. Oude-mannenaftershave vermengd met ongewassen beddengoed. ‘Zo. Bent u daar.’ De stem van de hoogleraar, hoog en geknepen. ‘Zijn het die van afgelopen week?’ Hij knikt. ‘Zeker. Maar liefst 39 blaadjes. U was op dreef.’ De papieren worden zachtjes uit zijn vingers getrokken. ‘Het is ook niet zomaar iets, ziet u,’ zegt de hoogleraar. ‘In deze moet men uiterst precies zijn. Verkeerde interpretaties moeten worden gemeden. In dit geval, ziet u, heeft Marx onvoldoende de boel doorgedacht. Zeker, we kunnen ervan uitgaan dat de verhouding tussen heer en knecht een ondergeschikte is. En dat deze niet gunstig uitpakt voor de knecht. Maar dat betekent nog niet dat de horige een vrij man zou zijn zodra hij zich losmaakt van zijn meester. Welke mogelijkheden heeft iemand die geen land meer heeft om te bewerken? Hoe vrij is een fabrieksarbeider als hij wordt onderbetaald? Ik zeg u, ook in de verhouding tussen heer en knecht kan een vorm van gelijkwaardigheid schuilen. Als beiden respect voor elkaar tonen, de horige zijn redelijk deel van de opbrengst van het land afstaat aan de heer en deze op zijn beurt de horige beschermt, dan kan er, in deze ogenschijnlijk ongelijke verhouding een vorm van gelijkwaardigheid schuilen. Ziet u?’
Hij knikt instemmend, maar de woorden glijden langs hem heen. Hij schuift met zijn voeten, tast langs de muur op zoek naar zijn stok. ‘Inderdaad. Ik heb thuis goed geluisterd toen ik de opnames afdraaide. U zegt hetzelfde tijdens het college. Alleen is het een stuk ingewikkelder. Maar ik heb goed geluisterd. Heel goed. Enfin. Ik denk dat ik het begrijp. Het staat nu op papier.’
Zijn oksels plakken, zweet sijpelt langs zijn rug. Even strijkt hij met zijn vingers langs het verse litteken op zijn voorhoofd. ‘Juist.’ De hoogleraar antwoordt korzelig. ‘Ik dank u hartelijk. Zoals u weet is reeds de zomervakantie begonnen. We zullen elkaar voorlopig niet treffen. Ik wens u een goede tijd.’ De deur piept. In een
| |
| |
impuls pakt hij zijn stok, steekt hem naar voren, blokkeert de deur. ‘Excuus. Ik... Ik ga nergens heen.’ Traag trekt hij zijn stok terug. ‘Mijn vriendin is al een tijd geleden vertrokken. Ze is, nou ja, met de hond naar Frankrijk.’
‘Ah. Zo...’ Hij wacht. Nu zal het komen. Een blijk van mededogen. Een woord van troost. Maar de hoogleraar zwijgt. Verward steekt hij zijn hand in zijn zak. ‘Een moment alstublieft, ik heb iets.’ Uit zijn colbert trekt hij het hoesje met een cassettebandje. ‘Ik heb hier een opname. Het is, ik weet het.... Dit is nogal ongebruikelijk, maar ik kreeg het verzoek dit aan u te geven.’ Zenuwachtig pulkt hij eraan. De hoogleraar smakt met zijn lippen. ‘Ik blijk niet de enige te zijn die uw colleges opneemt. Ik heb uiteraard toestemming gevraagd, vanwege mijn conditie, ziet u, maar er zijn er meer... Sommigen doen het stiekem, die hebben een recorder, u weet wel, zo'n klein apparaatje, in hun tas zitten. Nu is er een zekere jongeman, zijn naam is Patrizio Canaponi, die nogal wanhopig is geworden. Goed, hij komt naar al uw colleges, ziet u, het is een ambitieus jongmens, maar hij komt er niet uit. Hij zegt dat hij volledig de draad is kwijtgeraakt. Hij vertelde mij dat hij zich had opgesloten in zijn kamer. Daar heeft hij dagen achtereen geluisterd naar uw monologen... Niets wilde hij missen, niets, maar het tegendeel is het geval. Alles wat u zegt, alles... Het gaat bij hem het ene oor in en het andere weer uit. Hij... Goed. Hij komt er gewoon niet uit.’
Hij strijkt over het litteken op zijn voorhoofd. Een handeling die hij niet meer kan stoppen. Alsof hij telkens het bewijs zoekt, nog steeds niet begrijpt wat hem is overkomen. ‘Aangezien die Canaponi naast mij zit in de collegebanken, was ik al enige tijd getuige van zijn wanhoop. Ik zei dat hij u moest aanspreken, dat u hem zou kunnen helpen, maar goed, dat durfde hij niet. Dus vorige week tikte hij mij aan en, nou ja, vroeg mij deze ingesproken boodschap aan u te geven. Omdat hij wist dat ik iedere week bij u langskom, ziet u...’
Hij slikt. Een beeld doemt voor hem op. Zijn vriendin, met de stomende percolator, midden in de woonkamer, schreeuwt. Haar gezicht rood aangelopen. De hond blaft, loopt op trillende poten
| |
| |
heen en weer. Hij schudt zijn hoofd om de gedachten uit te bannen en steekt het cassettebandje voor zich uit richting de hoogleraar. ‘Een vriendelijk verzoek of u hiernaar wilt luisteren. Ik hoop dat ik u hiermee niet ontrief. Weet u, ik probeer iets goed te doen. Ik ben slechts de boodschapper.’ Zijn uitgestoken hand trilt lichtjes. Het zweet druipt van zijn kin. Langzaam schuift het brilmontuur over de brug van zijn neus. Dan wordt zachtjes, alsof iemand in zijn hand blaast, het object uit zijn hand gepakt. Een droge klik. Hij is alleen.
| |
2.
De tenen in zijn laarzen zijn gevoelloos. Hij blaast tegen de binnenkant van zijn sjaal. De hete adem verwarmt zijn neus. Aan de andere kant van het hout hoort hij een zacht gehijg. Rennende voetjes. De deur gaat op een kier. ‘Pap! Het is de gekke meneer!’ Achter in de gang het gekletter van borden en bestek. Een stoel schuift over een tegelvloer. Zware passen komen naderbij. ‘Zo. Bent u daar weer?’ Dan, ineens een stuk zachter, alsof hij tegen een kind praat. ‘Ik heb u al drie weken niet meer in de collegebanken gezien. Alles in orde? Werkt u de opnames nog wel uit?’ Hij kucht. Zijn stem trilt. ‘Ik heb griep... het gaat niet over. En ja. Goed. De thuissituatie maakt het ook niet makkelijk en... nou ja, ik heb inderdaad geen papieren voor u.’
‘En toch bent u hier?’ Hij slikt snel een opkomende kriebel weg. ‘Het zit zo.’ De kriebel wordt een prik. Een messteek. Met zijn hand voor zijn mond laat hij de onbedaarlijke hoestbui over zich heen komen. Hij wil nog iets zeggen, maar zijn zinnen lopen vast. ‘Excuus.’ Hij duwt de zakdoek hard tegen zijn neus, veegt het spuug op zijn lippen weg. ‘Het zit zo. Die Patrizio, weet u wel, die verwarde jongen, ik dacht, ik wilde eigenlijk wel weten wat hij op de cassettebandje heeft gezegd, het is namelijk zo dat hij, nou ja, ik weet niet of het u was opgevallen. Hij komt al een tijdje niet meer naar uw college bedoel ik. Hij is al een tijdje zoek. Niemand weet
| |
| |
precies waar hij is. Ik heb geïnformeerd bij andere studenten en, nou ja, sommigen zeggen dat hij depressief is. Dat hij zich heeft opgesloten in zijn huis. Andere beweren dat hij een lange reis is gaan maken. Dat hij al veel langer weg wilde. Dat hij de wereld wilde zien. Dat hij familie in Italië heeft. Nou ja, goed, allerlei theorieen dus. Ik ben zelfs bij hem langsgegaan, maar er deed niemand open en, nou ja, ik maakte me toch een beetje zorgen, ik weet zelf hoe zwaar het is, ziet u, om zo diep in de filosofie te duiken. Ik weet dat, als je te lang doorgaat, het hoofd op hol slaat, en ik dacht, misschien heeft hij wel iets belangrijks gezegd.’ Hij pakt zijn zakdoek en veegt zijn neus af. ‘Op dat cassettebandje, weet u wel.’
Zijn benen beven. Hoe lang houdt hij dit nog vol? Opnieuw dringt een beeld zich op. De woonkamer. Zijn vriendin blijft gillen. Tranen over haar wangen. Hij strekt zijn armen naar haar uit. Ze zwaait met de percolator. De loeihete koffie beweegt zich als een lange, dunne sliert door de ruimte. Het vocht, zijn voorhoofd, zijn wang, het brandde, de pijn in zijn ogen was onverdraaglijk. Alles werd zwart.
‘Als u mij een moment geeft, ben ik zo terug.’ De hoogleraar loopt de trap op. Een gure windvlaag blaast tegen de rand van zijn hoed. Regendruppels prikken in zijn nek. Ineens is daar het gehijg, een handje knijpt in zijn bovenbeen, een schel stemmetje. ‘Als jij niet kan zien, waarom kan je dan wel schrijven?’ Het handje voelt als een klem. ‘Ik kan wél lezen.’ Het klinkt als een beschuldiging. De trap kraakt. ‘Kuikentje. Laat de meneer met rust!’ Nog even voelt hij de grijpvingertjes in zijn been. Dan rent het kind weg. ‘Hier.’ Een enveloppe wordt in zijn hand gedrukt. ‘Het lag al tijden op mijn bureau. Mijn antwoord aan de heer Canaponi. Mocht u hem nog zien, pardon, ik bedoel, mocht u nog achterhalen waar hij zich bevindt, dan kunt u hem dit overhandigen.’
Hij stopt de enveloppe in de binnenzak van zijn jas, twijfelt, besluit de vraag toch te stellen. ‘Maar wat staat er op het bandje? Wat heeft hij gezegd?’ De hoogleraar maakt een sissend geluid. ‘Dat kan ik u helaas niet mededelen. Zoiets is tussen leraar en leerling. Goed. Heeft u verder nog iets? Anders ga ik terug naar de maaltijd. U moet wellicht onder de wol kruipen.’ Nog voordat hij iets kan zeggen valt de schoot in de sluitkom van het slot.
| |
| |
| |
3.
‘Man!’ De geur van ranzig bier komt hem tegemoet. Hij krijgt een hand in zijn rug. Een kleverige barkruk wordt tegen zijn billen aan geschoven. ‘Man, wat zie je eruit! Waar ben je al die maanden geweest? Die baard! Je lijkt wel een zwerver. Hoe gaat het met je ogen? Nog steeds geen verbetering?’ Hij grijnst en legt zijn vuisten zacht op de bar. ‘Een espresso en een jenever alsjeblieft.’ De barman slaat met een harde klap de koffiedrap uit de filterhouder tegen het metaal van de prullenbak. Een lepel rinkelt op een schoteltje.
‘Zo.’ Met een klap wordt een kopje op de bar gezet. ‘En hop.’ Nog een klap. Een klokkend geluid. ‘Een pikketanessie voor meneer.’ Hij mompelt een bedankje, trekt uit zijn jaszak de enveloppe tevoorschijn, legt deze op de bar. ‘Zou jij iets voor me willen doen?’ Hij tikt met zijn wijsvinger op het papier. ‘Wil jij dit openmaken en de brief voorlezen?’ Hij tast voorzichtig de bar af, stoot zijn hand tegen het koffiekopje, vindt het jeneverglas. Met één teug slaat hij het koude vocht achterover. ‘Tuurlijk. Toch geen liefdesbrief?’ Een bulderende lach ketst tegen de wanden van het verlaten drinklokaal. ‘Nee.’ Hij fluistert. ‘Een man als ik. Zo snel vind ik geen nieuwe vriendin. Bovendien... Goed, nou ja... Wist je dat? Ze woont nu met de hond bij die Jean-Claude. En ik... Tja. Ach. Ik ben op zoek naar iemand. Maar ik kan hem niet vinden. Hij is verdwenen. Zomaar. En nu lijkt het alsof zijn geest in mij is gevaren. Ik denk alleen maar. Dag en nacht. Mijn hoofd. Het wil niet stoppen. Ik hoor de stem. Van de hoogleraar. Zijn woorden, zijn zinnen, continu ook in mijn slaap. En als ik wakker word, sta ik op, ga zitten aan mijn bureau, draai zijn colleges af. Ik wil niet meer naar buiten, ik blijf binnen en luister, telkens weer, ik moet het begrijpen. Alles. Zijn er wetmatigheden in de natuur? Is de waarneming slechts een mechanisch proces? Bestaat er zoiets als een menselijke geest? Verhouden wij ons tot elkaar als gelijken? Ik... ik... moet het weten en deze brief...’ Hij tikt op de bar, met vinnige vingers. ‘Vanochtend wist ik het ineens. Deze brief was al die tijd voor mij
| |
| |
bestemd. Al die tijd was deze voor mij bestemd...’ De barman haalt zijn neus op. ‘Er staat wel Canaponi op de enveloppe. Ben jij dat?’ Hij haalt zijn schouders op. Voorzichtig nipt hij aan de koffie. Dan heft hij in wanhoop zijn armen op. ‘Help me. Alsjeblieft. Wees een vriend. Lees het me voor.’ Hij hoort hoe de enveloppe wordt opengescheurd. Geritsel van papier. De barman schraapt zijn keel, alsof hij een aankondiging gaat doen. ‘Even kijken. Jezus. Wat een priegellettertjes.’ Opnieuw geritsel. ‘Ok. Komtie.’
Geachte heer Canaponi,
laat u niet leiden door tradities, door logische redeneringen, door wijsheden of roddels. Ik zeg u maar één ding: nullius in verba. Het ga u goed.
‘Dan staat er een handtekening of zoiets...’
‘Dank je.’ Peinzend tikt hij met het lepeltje op het koffiekopje. Dan legt hij een briefje van vijf op de tap, schuifelt de deur uit. Buiten telt hij de 27 passen tot aan zijn voordeur, gaat de 14 treden van de trap op en opent de deur van zijn woonkamer. Met een snelle beweging mikt hij zijn stok in de parapluhouder, gooit zijn jas op een stoel, trapt verstrooid met zijn linkervoet tegen de lege voederbak van de hond. ‘Het is genoeg...’ Hij mompelt. ‘Genoeg!’ Dan harder. ‘Klaar! Weg! Afgelopen!’ Hij grinnikt. Gehaast tasten zijn handen het oppervlak af, vinden de typemachine, de hoge stapel velletjes. Hij pakt een deel van het pakket, loopt met zekere pas door de ruimte, opent routineus het vensterraam en gooit met een grote boog het papier naar buiten. ‘Genoeg!’ Het galmt over de gracht. De gedrukte vellen fladderen door de lucht, worden weggeblazen, eindigen op de straatstenen, drijven in de gracht. Weer een deel. Hij barst in onbedaarlijk lachen uit, en gilt. ‘Weg! Alles weg!’ Opnieuw, en opnieuw, tot honderden vellen in de lucht dwarrelen, de straatstenen bedekken, als witte, rechthoekige sneeuwvlokken in de gracht drijven, waar de inkt zich langzaam vermengt met het vuilgroene water tot kleine vlekken. En terwijl hij uitgelaten schatert in het raam, vaart er een kleine, sierlijke gondel in het donkere grachtenwater langs.
|
|