| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
De grafdelver of Schwantje's fijne vleeschwaren
Blijkens het dossier had Marique haar Eindhovense ondervragers aanvankelijk verteld dat ze na Gieds vertrek naar zijn blusklus onmiddellijk weer ingeslapen was - totdat later die nacht de huistelefoon haar wekte. Tegenover de rechter-commissaris werd ze al wat genuanceerder. Nog voor Gied weer terug was, had ‘iets’ haar wakker gemaakt - sirenes in het dorp of gerommel van naderend onweer.
‘Mevrouw Schwantje, er is uitgezocht dat het die nacht niet geonweerd heeft - boven Geldrop niet, en niet in de wijde omtrek. De sirenes waren te ver weg om u te kunnen wekken.’
Weer later gaf Marique toe dat ze, door een of andere oorzaak ontwaakt, door het raam aan de voorkant de straat in gekeken had. Er kwam een Mercedes door de Lange Kerk gereden, die stopte voor schwantje's fijne vleeschwaren. Ze haalde haar schouders op, en ging op de veranda boven de garage een sigaret roken, gewoon in haar lange nachtpon, hopend op wat verkoeling. De sterrenhemel was nog even helder als kort na middernacht. Leunend over de balustrade, rokend, zag Marique de twee Turkse jongens de Leveranciershof op komen slenteren. Verder geen levende ziel te bekennen. De jongens zwaaiden naar haar. Ze kende die twee als onregelmatige medewerkers van de shoarma tegenover de slagerij, dus logisch dat ze terugzwaaide.
| |
| |
Volgens Fikret, tijdens een verhoor, was afgesproken dat Marique, zodra ze de Mercedes in het oog kreeg, op de veranda een sigaret zou gaan roken. De vurige punt, in combinatie met het oplichtende wit van haar nachtgewaad, zou een teken zijn dat de kust veilig was. Er werd over en weer gezwaaid. Marique doofde haar sigaret, en verdween van de veranda, kiezel krakend onder haar voeten. De jongens stonden voor de zijdeur van de uitbouw. Erachter hoorden ze schurende geluiden: de balk werd verwijderd. Er schraapte een sleutel in het slot.
In de deuropening stond een heel andere Meriek dan Fikret tot nu toe gezien had. Door de transparante stof van haar mouwloze nachtjapon was een gebloemde slip zichtbaar, net als een paar donkere tepels, dat je recht en priemend aankeek. En ergens daartussen schemerde de verzonken navel van een buikdanseres. (In het proces-verbaal stond bij wijze van terzijde vermeld dat nylon nachtgewaden haar man een gruwel waren. ‘Mijn vrouw rookte in bed. Stel, je raakt in slaap, en zo'n askegel valt op het nylon... Het spul smelt in een oogwenk weg.’)
‘Hai, Meriek, ik heb mijn vriend meegebracht,’ zei Fikret. ‘Hij wil wel assisteren.’
‘Hoe is het met de Toyota?’
‘In de hens, wat dacht je.’
‘Er gaan de laatste tijd zoveel auto's in vlammen op. Waar?’
‘Bij het station. Het kenteken klopt.’
‘De slager is hem blussen. Een autobrand duurt meestal niet lang. Hij kan gauw weer terug zijn. Hij is met mijn auto, die ken je wel. Hij stalt hem hier in de garage, en gaat dan via de worstenmakerij hier de trap op naar boven. Je kunt je het best hier in de kruidenkast verstoppen.’
Achter de deur die Marique opentrok, bevond zich een diepe ruimte met schappen waarop talloze potjes en strooibussen stonden. In de mengeling van geuren die naar buiten dreef, overheersten laurier en kruidnagel en rozemarijn.
‘Als ik hier langer dan tien minuten in moet zitten,’ zei Fikret,
| |
| |
‘ga ik niezen. Ik ben allergisch voor al dat spul.’
‘Als je het maar uit je hoofd laat.’ Marique overhandigde Fikret een sleutelbos. ‘Hier, die heb je buiten ergens gevonden... in Geldrop centrum, verzin maar wat.’
Fikret, merkte Marique op, droeg dunne dameshandschoenen van turquoise glacéleer. Hij nam de ring met sleutels van haar aan, en zei: ‘Nu zitten er wel je vingerafdrukken op.’
‘Doe normaal,’ zei Marique. ‘Het zijn mijn sleutels. Ik ben ze bij het winkelen kwijtgeraakt.’
‘Ik snap het,’ zei Fikret.
‘Dat is de vraag,’ zei Marique. ‘Als je betrapt wordt, of het mislukt op een andere manier... ik weet van niks. Begrepen?’
Albert hield voor even op met lezen, en bladerde een paar pagina's terug in het dossier. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van Marique in de gegeven situatie. De vrouw van veertig, die hij nog als onzeker meisje van achttien gekend had. Het rijpe lichaam nauwelijks verhuld door het negligé. De licht slingerende borsten, wat meer uitgerekt dan vroeger, toen ze de peuk van haar sigaret naar buiten gooide, en daarbij een beetje vooroverboog. Ze liet zich graag bewonderen door de twee Turkse jongemannen met hun Helmondse accent. Misschien hoopte ze door haar verschijning, de ongrijpbare naaktheid, de strijdlust bij haar huurlingen aan te wakkeren.
‘Nou, Fikret, Haluk... succes met alles. Ik ga slapen.’ Marique geeuwde demonstratief. ‘Mijn taak zit erop. Voor de rest is betaald.’
Ze verliet met ruisende nachtjapon de worstenmakerij om terug te gaan naar de slaapkamer boven. Haluk en Fikret hoorden haar zacht de trap op gaan.
‘Ik mag kei doodvallen als ik er iets van snap,’ zei Haluk. ‘Wie moet er nou eigenlijk geript worden?’
‘De slager,’ zei Fikret. ‘De heer des huizes.’
‘En dan laat zijn vrouw ons binnen? Maak dat de kat wijs.’
Fikret liet zijn maat een klein sleuteltje aan de ring zien. ‘Van de kluis. Er zit nog zeker duizend piek in.’
| |
| |
‘En de cijfercombinatie?’
‘Er zit geen code op. Alleen een slot. Hiernaast in het kantoortje.’
‘Laten we het dan snel doen,’ zei Haluk. ‘Voordat de slager thuiskomt.’
‘We kunnen niet weg voordat hij thuiskomt,’ zei Fikret. Hij haalde de Astra tevoorschijn, en blies in de loop, waar een hol, fluitend geluid uitkwam. ‘We moeten hem neerschieten.’
‘Hoezo... we?’
‘We zijn contractueel verplicht hem dood te maken.’
‘Mooi niet, Kret. Daar laat ik me niet voor gebruiken. Ik moest een auto in brand steken. Dat heb ik gedaan. Je had het over een beroving. Ik zei: oké. Nu gaat het al om een moord.’
‘De auto heb ik voor m'n rekening genomen.’
‘Je liet me geen kans, Kret. Luister, ik wil mijn geld. Daarna hou ik het voor gezien.’
Fikret deed de zijdeur dicht, zonder hem op slot te draaien. ‘Kom mee.’ Ze gingen naar het kantoortje, waar de kluis gewoon in een kast stond, achter een stapel smetteloos gewassen en gesteven slagersjassen. Het was net zo'n ding als op hotelkamers, waar je persoonlijke bezittingen in op kon bergen - juist iets te zwaar om zomaar even onder de arm te nemen. Fikret stak er de kleine sleutel in, stopte even om te luisteren... hij dacht een auto te hebben gehoord. Loos alarm. In de kluis lag, zo bleek bij natelling, precies het bedrag dat Fikret en Haluk nog tegoed hadden, voor verleende en nog te verlenen diensten. Fikret telde Haluks gage uit. Hij zei: ‘Ik leg er duizend piek bovenop als je in de auto op me wacht.’
‘En me voor dat geld als vluchtwagen laten gebruiken bij een moord... ik ben niet gek.’
‘Ik wist wel dat je een vuile, trouweloze hond was. Sodemieter maar op, voordat mijn vinger te los gaat zitten. Ik neem straks wel een taxi. Dat kost me minder dan duizend piek.’
| |
| |
| |
8
Marique ging niet meteen terug naar bed. In de woonkamer schoof ze het gordijn aan de straatkant een stuk opzij. Ook zonder dat ze de lampen aandeed, moest zij zo te zien zijn, in het lantaarnlicht dat op haar witte nachtgewaad scheen. Op Carola's verdieping aan de overkant hing een zwak schijnsel, mogelijk afkomstig van haar stereoapparatuur. Marique hoefde zich geen zorgen te maken over Tugrul: het was afgesproken dat hij daar zou zijn voor het geval Marique hem een teken zou willen geven. Na een paar lange minuten verscheen hij aan het raam - niet meer dan een gedrongen, breedgeschouderd silhouet. Ze stonden een poos roerloos naar elkaar te kijken, zonder te zwaaien. Marique voelde haar hart bonzen... van angst, van verlangen... en om te controleren of het ook echt tegen haar ribben op sprong, bracht zij haar hand erheen. Opeens drong tot haar door dat ze haar linkerborst optilde. Voor Tugrul moest het lijken alsof ze hem, als blijk van liefde en geilheid, haar tiet aanbood.
Spoedig werd hun aandacht afgeleid door Haluk, die de straat overstak naar de voor de shoarma geparkeerde Mercedes. Hij liep geagiteerd, en keek op die korte afstand wel drie keer over zijn schouder. Hij stapte in, startte... Wilde hij zo, klaar om weg te rijden, op Fikret wachten? Nee, Fikret kwam niet. De Mercedes reed weg in de richting van het kruispunt, en sloeg links af De Heuvel op.
Toen Marique haar blik weer op de overkant vestigde, bleek Tugrul verdwenen. In het atelier van Carola was het nu volledig donker. Ze liep naar de overloop, en luisterde. Van beneden kwam geen enkel geluid.
Op weg naar de slaapkamer keek ze even bij Goesta binnen. Haar dochter lag boven op het dekbed, met een oud, in de was dun geworden badlaken over zich heen, dat ze tegen de nachtelijke warmte met water besprenkeld had. ‘Ik heb het zo heet, mam. Ik slaap elke keer heel kort, met van die enge droompjes, en schrik dan weer wakker.’
| |
| |
‘Waar droom je van?’
‘Van Claartje. Dat ze weer thuiskwam. En alle deuren waren op slot. Buiten was het heel mistig. Of nee, er hing een dikke rook. Ze hoestte heel erg. Ze wilde naar binnen, maar dat ging niet. Zo zielig.’
‘Zet het uit je hoofd, schat,’ zei Marique. ‘Probeer nog wat te slapen. Ik weet niet of die vochtige handdoek wel zo'n goed idee is.’
‘Anders wordt hij wel nat van het zweet... Mam?’
‘Ja, schat.’
‘Ik hoorde ons pap weggaan. Hebben jullie ruzie?’
‘Nee, schat. Hij werd opgeroepen voor een brand. Er stond weer een auto in de fik. Een routineklus. Hij zal zo wel weer thuis zijn. Je kunt gerust gaan slapen.’
Marique had de deur alweer bijna achter zich dichtgedaan toen Goesta haar terugriep. ‘Mam, denk je dat we Claartje ooit nog terugzien? Ik mis haar zo. Ik vertel haar alles... 's avonds, als ik niet kan slapen... maar ik wil haar zo graag in het echt alles vertellen, mam. Ik heb altijd al een ouder zusje willen hebben. Iedereen op school zegt dat ze dood is.’
‘Zolang jij nog met haar kunt praten, is ze niet dood. Welterusten, schat.’
| |
9
Slapen was er niet meer bij, hoe vurig Marique ook wenste pas wakker te worden wanneer alles achter de rug was, en zij alleen nog de rol van bedroefde weduwe op zich hoefde te nemen. Als zij er zo zeker van was dat Gied nooit meer in deze slaapkamer zou terugkeren, tenzij opgebaard, waarom ging ze dan op de badkamer een sigaret roken? Gied, die zelf niet rookte, vond de lucht verschrikkelijk, ook als hij net van een uitslaande brand kwam. Ze zette het tuimelraam aan de kant van de Leveranciershof open,
| |
| |
zodat de sigarettenrook kon ontsnappen en zij de Fiat Croma aan kon horen komen.
Marique rookte haar eerste sigaret op haar twaalfde, en vanaf haar zeventiende was ze een verstokt kettingrookster: zo had Albert haar leren kennen. Bij de herinnering aan het woord kettingrookster, zag ze voor zich hoe haar vingers een eindeloze ketting van vloeitjes en rolletjes shag vlochten, zoals ze dat als kind met madeliefjes had gedaan - hele guirlandes, die om hoofd, hals en polsen gewonden werden. Toen ze zwanger bleek van wat later Augusta zou worden, zwoer Marique alle tabak af. Ze hield het bijna tien jaar vol. Op de dag dat ze haar naam veranderde van Marike in Marique stak ze voor het eerst weer een sigaret op - uit een pakje, niet zelf gerold. Met dank aan de rusteloosheid die Tugrul Hiçyilmaz in de Lange Kerk kwam stichten. Spoedig viel de hervatting van het roken niet meer geheim te houden. Toen het gezin op een zomeravond op de veranda zat, in het laatste driehoekje okeren zonlicht, had ze tegenover Gied bekend: ‘Ik rook weer.’
Zwijgend had Gied toegezien hoe ze een sigaret opstak, waarvan de rook een ijle, kringelende schaduw op het windscherm projecteerde. Goesta had het met een strak gezichtje ondergaan. Alleen de kleine Thjum was half huilend aan haar arm gaan hangen: ‘Dat mag jij niet doen, mam... dat wil ik niet.’
Ze had als vanouds een oog dichtgeknepen tegen de rook, en met het andere Gied aangekeken. ‘Ik heb het twee zwangerschappen zonder gedaan. Ik ben niet van plan opnieuw in verwachting te raken. Ik heb me aardig ingehouden, niet? Het mag wel weer eens.’
Toen pas had Gied zijn mond opengedaan. ‘Het is je eigen lijf. Je eigen leven. Maar niet in de winkel, waar de klanten bij zijn. En niet in de kamers waar de kinderen moeten kunnen ademen. Het terras hier is groot genoeg. Trek in de winter maar een jas aan.’
Meer woorden waren er niet aan vuilgemaakt. Afkeurende gezichten des te meer.
Zittend op de klep van de toiletpot probeerde Marique de aanvechting te bedwingen om naar beneden te gaan, de worstkeuken
| |
| |
in, waar Fikret nu waarschijnlijk in de kruidenkast zat, en ‘to call the whole thing off’, zoals het in een favoriete song van haar heette. Dat idee maakte haar nog banger dan de gedachte het allemaal maar gewoon te laten gebeuren.
Bij elke diepe teug van de sigaret kneep haar hart samen.
| |
10
Vanaf dit punt in het dossier stonden de opeenvolgende tijdstippen nog secuurder aangegeven. Om 03:55 was de brandweer bij het station klaar met nablussen. Aanvankelijk was de Toyota als een roomsoes zo vol met schuim gevuld geweest, maar waterstralen hadden het allemaal weer doen oplossen. Er steeg nog steeds een mengeling van rook en waterdamp uit op, en de carrosserie bleef warmte uitstoten, alsof hij urenlang in de hete zon gestaan had. Rond de auto trilde de lucht. De lak was bijna overal als door de brander van een huisschilder weggevaagd. Alleen hier en daar beklijfde nog een restje verf, tot een trosje sissende blaasjes verworden. Hij stonk naar verbrand rubber.
Gideon Schwantje en zijn collega's hadden het hittebestendige vizier van hun helm omhoog geklapt, en gaven elkaar een fles bronwater door. De instructie luidde, als altijd: wachten tot het wrak was gefotografeerd en weggesleept.
‘Zegt jouw vrouw er wel eens iets van,’ vroeg een collega aan Gied, ‘als je met die houtskoollucht om je heen bij haar terug in bed kruipt?’
‘Ik douche altijd,’ zei Gied.
‘Ik ook. Ze presteert het om er dan toch nog iets van te zeggen.’
‘Ze wil je niet bij de brandweer hebben, dat is het. Die Marique van mij hoor je er niet over. Ze vindt het wel stoer, geloof ik.’
‘Het is ook nooit goed,’ zei een tweede collega. ‘Ons vrouw is weer als de dood dat me iets overkomt. Dat ik een witgloeiend dakspant in m'n nek krijg of zo.’
| |
| |
Daar naderde door de Stationsstraat, met geel zwaailicht, de sleepwagen.
‘Zeg, Gied, drinken we nog een tas koffie op de legerplaats?’
‘Om halfnegen moet ik de slachterij alweer opengooien.’
‘Hoe laat leven we? Voorbij vieren. Je doet nu geen oog meer dicht, man, met die tropische hitte. Op het honk hangen nu de kazernebloempjes aan de paal. Lachen.’
‘Ik heb thuis een paaldanseres in bed liggen. Daar kan ik die meiden van het Lido niet ook nog eens bij hebben. Te veel opwinding is niet goed op mijn leeftijd,’ zei Gied.
‘Jongens, Gied is echt alleen maar spuitgast geworden om brandjes te blussen, en niet voor de hetere vuren. Nou, ik wel, reken maar. Gillende keukenmeiden uit een toren in vlammen redden, dat erotiseert enorm. Ik schijn een hoog percentage asbest in mijn kwak te hebben.’
‘Een brandweerman die nergens anders oog voor heeft dan voor het spel der vlammen,’ zei een andere collega, ‘is een pyromaan. Zeg, Gied, hoe zat dat ook weer met jou? Een paar jaar terug noemde iedereen op de kazerne jou De Pyromaan. Tot de paaldanseressen aan toe.’
‘Jongens, ik zou zeggen... kus m'n kloten,’ zei Gied. ‘Maar daar is ook niet veel aan. Pyromanen staan meestal zo dicht op het vuur dat elke haar van hun zak schroeit. Veel plezier nog op de legerplaats. Ik ga op huis aan.’
| |
11
Hij kon nog zo stoned zijn geweest, Fikret herinnerde zich dat de torenklok van de Heilige Brigida vier keer had geslagen. Hij bevond zich op dat moment al zo'n drie kwartier in de donkere kruidenkast. Op last van Marique had Fikret de lampen in de worstkeuken uitgedaan, zodat er ook geen indirect licht in zijn schuilplaats scheen.
| |
| |
Met de doorgeladen Astra in zijn zweterige hand had Fikret elke houding al een keer uitgeprobeerd: staand, zittend, hurkend, knielend, en leunend met zijn elleboog op een schap... het schonk allemaal maar kort verlichting. De geur van al die kruiden bij elkaar was niet te harden. Kruidnagel, laurier, knoflook... die luchtjes afzonderlijk, dat ging nog wel. Allemaal tegelijkertijd, dat sloeg op je bronchiën, en je maag kneep ervan samen. En dan was er nog de chemische lucht van een recente verfbeurt. Fikret moest er bijna van braken - wat natuurlijk ook door de heroïne en de spanning kwam.
Hoe vaak was hij niet hier aan de overkant de shoarma uit gelopen, als de braadlucht van het schapen- en lamsvlees hem te veel werd? Het was niets vergeleken bij wat hij nu doormaakte.
Vijf over vier: Fikret hoorde in de stille nacht een auto de Leveranciershof op rijden. Hij stopte ter hoogte van de garage, maar de motor sloeg niet af. Even later zoemde de tuimeldeur open, die op afstand bediend kon worden. Zelfs via de deurkier die Fikret zichzelf toestond, was te zien hoe het lantaarnlicht van de Leveranciershof de garage binnenviel en door de open tussenpoort ook de worstenmakerij, waar het meubilair opeens te onderscheiden was... de balkenbrijtrog, het uitbeenblok, de bereidingstafel. De hendels van de koelkastdeuren blonken op.
Fikret, op zijn hoede, kwam uit zijn zithouding omhoog. (Zijn billen, die op de hakken hadden gerust, voelden doods aan, alsof hij zelf een varkenskadaver was, waarin de zenuwen niet meer werkten.) Fikret had Marique nu zo vaak met haar Fiat Croma in Helmond getroffen dat hij het geluid van de motor moeiteloos herkende. De auto reed de garage binnen. Het felle licht van de koplampen, dat in de worstkeuken een rondedans van schaduwen veroorzaakte, joeg Fikret in zijn verdoofde conditie angst aan - ze waren reëler dan de driedimensionale voorwerpen, want ze renden langs de muren.
Gelukkig, de koplampen gingen uit. Volstrekt duister. Fikret hurkte neer, met gespannen dijen, het pistool met twee handen omklemmend.
| |
| |
Uit het dossier (een ondervraging in het Sint Anna-ziekenhuis):
‘Weet u zeker, meneer Schwantje, dat er op dat moment niet iemand mee naar binnen is geglipt?’
‘Dat zou ik gemerkt moeten hebben,’ antwoordde Gied. ‘Er verstreken maar een paar seconden tussen het uitdoen van de koplampen en het aandoen van een muurlamp. Meteen daarna heb ik de garagedeur laten zakken. Ik stond bovendien op scherp, na die brand. Ik was klaarwakker.’
‘Duidelijk. De overvaller moest dus al binnen zijn geweest...’
‘Ik heb hem er niet met eigen ogen uit zien komen, maar volgens mij zat hij verstopt in mijn kruidenkast.’
Gied deed het licht in de garage weer uit, en sloot de tussendeur met een sleutel af, na in de worstenmakerij ook een wandlamp te hebben ontstoken. (‘Ik had de tl's aan kunnen doen, maar ik had geen trek in zo'n stoot licht in mijn ogen.’) Het viel de slager meteen op dat de balk uit de beugels aan de binnenkant van de zijdeur was weggenomen. De balk stond tegen de muur. Die had hij toch... of was hij nou seniel aan het worden? Nee, hij wist het zeker: na de avondwandeling met Marique, na hun kleine woordenwisseling over de verloren sleutelbos, en na zijn constatering dat de nieuwe verflaag droog was, had hij de afsluitbalk voor de deur aangebracht. Hij voelde aan de klink. De deur was ook niet met de sleutel afgesloten. Goed, Marique had bij het winkelen ergens haar sleutelbos laten vallen, in een put of zo, maar Gied wist vrijwel zeker dat hij zijn eigen kopie gebruikt had om ook het gewone slot in stelling te brengen.
Was Goesta, met medeweten van haar moeder, dan toch tot laat uitgeweest, waarna ze door Marique hier heimelijk binnen was gelaten? Dat zou dan een ontoelaatbaar complot zijn tegen zijn vaderlijke bezorgdheid. Daar viel, sinds de verdwijning van Clara, niet mee te spotten - dat wisten ze.
| |
| |
| |
12
04:10 Lang hoefde keurslager Gideon Schwantje niet op antwoord te wachten, want daar klonk plotseling, letterlijk oorverdovend in de stille nacht, een pistoolschot, vlakbij. De kogel trof zijn linkerdijbeen. Gied zou het zich later, verhoord na de narcose, in slow motion herinneren: hoe hij in een vreemd draaiende beweging begon te vallen. Hij ging langzaam neer, en keerde al vallende zijn bovenlijf in de richting van de gemaskerde gestalte die uit het kruidenhok was opgedoken. Een donker silhouet tegen de witte tegelwand van de worstkeuken.
Er spoot opnieuw een vuurstraal door het halfduister. En nog een, en nog een - tot in totaal acht schoten aan toe. Alles in snelle opeenvolging. De schoten ricocheerden langs de gladde muren.
Volgens een ballistisch rapport werden acht kogels afgevuurd uit een 9-mm-pistool: een semi-automatische Astra. Volgens een medisch rapport werd het slachtoffer zes keer geraakt: vijf keer in zijn benen, en één keer in zijn linkerbovenarm, vlakbij het hart dus.
04:10 De luide schoten bleven in de echtelijke slaapkamer op tweehoog niet onopgemerkt, net zo min als in de meisjeskamer op dezelfde verdieping. Mevrouw Schwantje trok het kussen van het andere bed naar zich toe, en klemde het met beide handen rond haar hoofd en tegen haar oren. Dochter Goesta dacht dat er geschoten werd in een nachtfilm op de televisie, die in de huiskamer veel te hard stond.
‘Zet zachter, Thjum!’ wilde ze roepen, maar bedacht toen dat haar broertje uit logeren was bij hun grootouders in Berg en Dal. Ze zat rechtop in bed, met het vochtige badlaken om zich heen.
| |
| |
| |
13
04:10 Schwantje lag in pijn op de smetteloos gedweilde tegelvloer van de worstkeuken, en zag de vage gestalte, die een honkbalpet droeg en daar overheen een capuchon, naar buiten vluchten: de zijdeur stond nog op een kier nadat Schwantje het slot beproefd had.
‘Waarom ik?’ riep de slager de schutter na. ‘Waarom ik... je hebt de verkeerde voor.’
04:11/04:12 Het slachtoffer sleepte zich met vlijmende pijn in zijn benen naar de kleine personeelskantine, die aan de worstenmakerij grensde. Met zijn ene been kon hij nog enigszins de tijgersluipgang bedrijven, zoals hij die in het leger geleerd had, maar het andere liet zich alleen nog maar voortslepen - gevoelloos, op de pijn na. Als Schwantje achter zich keek, zag hij in het schaarse licht een donker sleepspoor op de tegels.
04:11 Een echtpaar, dat nog tot laat bezoek gehad had, wilde juist op de Leveranciershof de hond uitlaten. De man en de vrouw kwamen uit de onderdoorgang aan de Korte Kerkstraat toen ze bijna omver werden gelopen door een jongeman met een honkbalpet op. (‘Droeg hij een capuchon over de pet?’ ‘Nee, alleen de pet. De capuchon hing op zijn rug.’) De hond schrok, en blafte luid. De rennende jongeman trapte met zijn voet naar de hond, die daarop begon te janken. Het echtpaar kon het, blijkens het proces-ver-baal, niets eens worden of de jongeman linksaf dan wel rechtsaf de Korte Kerkstraat in was gesprint.
04:12 De deur naar de kantine stond open, anders was het de slager nooit gelukt om de klink naar beneden te drukken. Schwantje trok zich moeizaam op aan een stoel vlak bij de tafelhoek waar de toestellen stonden: de buitenlijn en de huistelefoon. Hij nam met zijn niet-gewonde rechterarm de hoorn van de huistelefoon: er hoefde alleen die ene toets te worden ingedrukt.
04:13 Ondanks het hoofdkussen waarmee ze haar oren dichtdrukte, werd mevrouw Schwantje het overgaan van de huistelefoon gewaar, die een ander geluid voortbracht dan de buitenlijn.
| |
| |
Ze nam op, en tegelijkertijd ontmoette haar blik die van Goesta, die met grote schrikogen in de deuropening stond.
‘Ja?’ Marique bleef haar dochter aankijken.
‘Gauw, bel het alarmnummer.’ De kreunende stem van haar man. ‘Ik ben beschoten.’
‘Wie... wat? Door wie?’
‘Bel het alarmnummer.’
| |
14
04:14 De eerste melding kwam van mevrouw Schwantje. ‘Politie! Ambulance! Ze hebben op mijn man geschoten!’
‘Waar is het?’
‘Lange Kerkstraat. Slagerij Schwantje. Snel.’
‘Het huisnummer, mevrouw...’
Dat laatste hoorde Marique nog net, maar in haar pols zat al de springveer van het ophangen.
‘Mam, ik hoorde knallen.’ Haar dochter, zich omdraaiend op de drempel.
‘Goesta, hier blijven...!’
Het meisje rende de trap al af. De moeder bleef even verstijfd zitten, en stapte toen het bed uit met benen zo pijnlijk dat het leek of ze zelf beschoten was. Op de overloop bleef ze staan luisteren. Ze hoorde gesteun, afgewisseld door zwakke kreten.
‘Goesta...?’
‘Mam? Het is ons pap! Hij ligt in de kantine! Allemaal bloed!’
‘Goesta, kom terug... kom boven... het is levensgevaarlijk daar! Zeg tegen papa dat ze eraan komen...’
Gelukkig rende Goesta op haar gezonde benen de trap weer op.
| |
| |
| |
15
04:16 Belletjes... tussen de schoten door had Gideon belletjes gehoord. Jingle bells hartje zomer. Kleine, heldere klokjes met een hoog tinkelend geluid, licht stuiterend. Het zachte klingelen stond in onbegrijpelijk contrast met de oorverdovende, ricocherende knallen.
Deze jingle bells vormden het eerste verstaanbare resultaat van de pogingen die de twee rechercheurs aan het ziekenhuisbed hadden ondernomen om Schwantje aan de praat te krijgen over de aanslag. ‘Er klonken hele fijne belletjes... tingelingeling.’
De rechercheurs deden het af als geijl van een nog maar net herstellende zwaargewonde - totdat een van hen een licht opging: ‘Ach, natuurlijk... de koperen hulzen die op de tegelvloer van die worstenfabriek stuiterden. Dat heeft hij gehoord en opgeslagen... dat kwam later terug.’
‘Kerstklokjes,’ lispelde Schwantje, alweer wegzakkend. ‘Jingle bells.’
04:17 Half hangend over stoel en tafel, maar alweer zijn greep verliezend en wegzakkend, belde Schwantje zelf ook nog een keer het alarmnummer via de buitenlijn.
‘Ze zijn onderweg, meneer,’ zei de telefoniste. ‘Uw vrouw heeft ons gewaarschuwd.’ Ze probeerde hem, kennelijk gealarmeerd door zijn falende stem, aan de praat en bij bewustzijn te houden. ‘Wat mankeert u precies?’
‘Beschoten... mijn benen... mijn arm. Pijn.’
‘Kunt u ze nog bewegen... uw benen, bedoel ik?’
Gideon verplaatste een voet. De schoenzool maakte een spetterend geluid in de bloedplas die zich daar verzameld had. Het verzetten van de voet voelde plakkerig aan.
‘Veel bloed,’ hoorde hij zichzelf zeggen. Het klonk als de mededeling van iemand die in slaap aan het sukkelen was, en al niet meer wist wat hij zei. ‘Bloed verliest... mij.’
| |
| |
‘Blijft u wel even bij de les, meneer Schwantje! Hallo! Wakker blijven! Volhouden! Ze kunnen elk moment bij u zijn.’
| |
16
04:25 Een kwartier na de schietpartij werd het slachtoffer, nadat ter plekke (in de kantine) eerste hulp was verleend, per ambulance naar het naburige Sint Anna-ziekenhuis gebracht. Overbuurvrouw Carola Hassefras, kunstenares, zag vanuit haar atelier hoe de slager, echtgenoot van haar beste vriendin, in de ambulance werd geschoven. Haar huisbaas, Tugrul Hiçyilmaz, uitbater van de shoarma gelijkvloers, had zich bij haar gevoegd om via haar raam alles in de straat beneden beter te kunnen volgen. Volgens hem was Gied Schwantje, vriend en zakenpartner, een ongeluk overkomen.
‘Bij het blussen misschien,’ opperde hij.
‘Dan zou je eerder een ziekenwagen op de plek van de brand verwachten,’ vond Carola.
Mevrouw Schwantje liep achter de brancard aan naar buiten, letterlijk handenwringend. ‘Ik wil met mijn man mee. Ik wil bij mijn man blijven. Iemand moet op mijn dochter passen.’
Een politieman nam haar apart. ‘Hij moet direct geholpen worden, mevrouw. Ze hebben daar nu niets aan u. Uw dochter heeft u nu harder nodig dan uw man.’
Goesta klemde zich aan haar moeder vast. ‘Gaat ons pap dood, mam? Hij gaat toch niet dood, hè?’
De ambulance reed met een slakkengangetje de straat uit, met zwaailicht, maar zonder sirene. Het Sint Anna was vlakbij.
|
|