maar omdat Hermans niets lijkt te hebben herzien, alsof hij dat gezien zijn reputatie niet meer nodig achtte. En omdat ik weet hoe belangrijk dat herschrijven kan zijn, hoezeer een boek of verhaal juist dan zijn echte vorm kan krijgen.
Toen ik mijn tweede roman, Stern, bij de uitgeverij inleverde, zei de redactrice die nog geen jaar daarvoor mijn debuut vol trots had laten verschijnen: ‘Ik ben niet overtuigd.’ Dagenlang durfde ik de straat niet op, zozeer schaamde ik me. Ik begreep er ook niets van: de scènes die mijn redactrice had aangewezen als zwak, daar was toch niet veel mis mee? En nee, er viel ook bij het herlezen geen kromme zin in te ontdekken, en toch werkten ze niet. In de weken die op haar oordeel volgden daalde dat besef langzaam bij me. Ik begon te schrappen, met tegenzin weliswaar, maar er sneuvelden zinnen, scènes, hoofdstukken. Niet omdat er iets mis mee was, sommige behoorden zelfs tot mijn lievelingsmomenten van het verhaal, maar in het grote geheel werkten ze vertragend. Ik had geschreven alsof ik bang was iets belangrijks te missen: ieder moment van het dagelijks leven van Stern beschreef ik, wat hij 's ochtends ontbeet, hoelang hij na het avondeten wakker bleef, hoe zijn middagen eruitzagen. Hoofdstukken begonnen in de geest van Au pair: ‘de volgende ochtend’, ‘op woensdag gaat hij altijd’ - en pas toen ik dat werkelijk doorkreeg, toen ik de helft van de roman weggooide, ondanks de soms aardige vondsten en momenten, pas toen kwam het geheel tot leven. Toen werd het een boek.
Nadien ben ik altijd zo blijven schrijven, bij ieder fictieverhaal: met een grote nadruk op de revisie, op het schrappen achteraf. Soms is er veel herschrijfwerk nodig, soms weinig, maar altijd heb ik het idee dat een tekst pas gaat werken zodra ik hem grondig heb herzien. Korte verhalen herschrijf ik doorgaans zes, zeven keer voor ik ze aan iemand durf te laten lezen. Er zijn dagen waarop ik denk: ik kan eigenlijk helemaal niet schrijven, mijn talent zit in het herschrijven.
Sommige mensen verlangen van kunstenaars dat die zichzelf voortdurend vernieuwen. Van mij hoeft dat niet, ik heb veel liever dat een auteur verfijnt waar hij goed in is, zich een bepaalde toon of techniek meer en meer eigen maakt. Hermans' oeuvre leek me altijd een overtuigend voorbeeld van dat proces. Hij was zo'n auteur die zijn stijl subliem beheerste en wiens werk ik weleens uit de kast trok als mijn tekst haperde. Nu betwijfel ik zeer of ik dat nog zal doen, of ik bij zijn naam niet toch altijd kort mijn wenkbrauwen zal fronsen.
Ik ben er nog steeds niet uit of Au pair een late poging tot vernieuwing is of een teken van gemakzucht - of dat ik gewoonweg iets essentieels gemist heb. Goede literatuur zorgt er vaak voor dat ik ga knikken bij het lezen, niet om de herkenning, maar in de geruststellende, soms woordeloze zekerheid dat het klopt wat ik lees, de compositie, de stijl, de personages, het geheel hoort bij elkaar. Au pair maakte me op een vreemde manier onzeker. Over opbouw. Over de kern van een verhaal. Over wat een goede stijl eigenlijk behelst. Niet alleen vroeg ik me af of ik hier iets belangrijks miste, maar ook of ik de eerdere boeken van Hermans slechts slordig gelezen heb. En of ik jarenlang mensen een auteur had aangeraden die niet boven zijn verhaal staat.