ertussen een tafeltje waarop een oude draagbare radio stond. Voor de ramen hingen flinterdunne gordijnen, op de grond lag een vreemd soort vloerbedekking met bloemmotief, met rafels bij de drempels. Op de bedden lagen dekens met een druk, smakeloos streepjespatroon.
‘Ik wil weg,’ zei mijn vrouw.
‘Niks daarvan,’ zei ik en plofte neer op bed. Het bed kraakte. Ik kan niet zeggen dat ik verbaasd was. De badkamer bevond zich op de gang en was nogal smoezelig, je kon er ook een douche nemen. Ik kwam uit de badkamer en rook opnieuw die bittere geur, het leek op geroosterde amandelen.
Het was etenstijd en we liepen naar de eetzaal, die in een soort serre in een uitbouw van het oude huis lag. Aan de ene kant was een glazen wand, waardoor je over het hele dal kon uitkijken. Mijn blik rustte opnieuw op de rivieren in de diepte, die uitwaaierden langs de zandbanken en iets weg hadden van benige, kromme vingers.
Er zat niemand anders in de eetzaal, behalve een buitenlands stel dat iets oplepelde uit een koelbox die naast hun tafel stond. Wij hadden ook een koelbox meegenomen en haalden er wat eten uit voor op tafel. Het buitenlandse stel fluisterde zachtjes, we konden niet horen wat ze zeiden. Ik had echter het gevoel dat ze Engels spraken en om de een of andere reden kreeg ik de indruk dat het Amerikanen waren.
De man met het potlood wierp een vluchtige blik de eetzaal in, knikte even en verdween weer. Het was verbazingwekkend stil in het huis, alsof er niemand in de kamers was die toch allemaal bezet zouden zijn. En hoe zat het met die auto's buiten? De andere gasten lagen vast nog niet te slapen, daarvoor was het te vroeg.
‘Er is iets beangstigends en geheimzinnigs met dit pension aan de hand,’ zei mijn vrouw terwijl ze een boterham smeerde.
‘Geheimzinnigheid hoort bij het leven,’ zei ik op licht arrogante toon.
‘Ja, dat hoort erbij,’ antwoordde ze met nadruk.