| |
| |
| |
Gyrđir Elíasson
Het kurkbos
Gyrðir Elíasson (1961) is een van de meest gelezen schrijvers van IJsland. Hij heeft verhalen, poëzie, romans en ook vertalingen gepubliceerd. Zijn debuut kwam in 1983 met de dichtbundel Svarthvít axlabönd (Zwart-witte bretels). In 2011 kreeg Elíasson voor de verhalenbundel Milli trjánna (Tussen de bomen) de prestigieuze Literatuurprijs van de Noordse Raad. Zijn werk is in meerdere talen vertaald, waaronder het Engels, Frans, Duits en Italiaans. In 2010 verscheen ook een kort verhaal in het Nederlands. In datzelfde jaar werd aandacht besteed aan het werk van Elíasson tijdens prozafestival ‘Hotel van Hassel’ in Amsterdam.
Roald van Elswijk is onderzoeker en vertaler. Hij vertaalde o.a. poëzie, korte verhalen, kinderboeken en toneelstukken uit het Duits en de Scandinavische talen. In 2007 was hij een van de samenstellers van de bloemlezing Moordliederen. Moderne IJslandse poëzie. In oktober 2016 gaat Van Elswijk als translator-in-residence in Reykjavík werken aan een vertaling van Gyrðir Elíasson.
| |
A
Een tijd geleden alweer woonde ik twee jaar in een appartement in het hart van Reykjavík. Ik had in die tijd maar met weinig mensen contact en was doorgaans alleen. Het appartement was klein, maar ik kon er goed mee uit de voeten. Vanuit het raam aan de oostkant keek ik uit op de Hallgrímskerk en de Hengill. Ik had het nodig om die vulkaan daar te zien, om een uitzicht te hebben vanuit het stadse bestaan. Het jaar ervoor bood maar weinig bijzonders, het kostte me weinig moeite om te zeggen dat het een saai jaar geweest was. Maar toch had ik het niet slecht. Ik liep in mijn eentje op straat, keek thuis tv, staarde urenlang naar de vissenkom. De vissen hielden mijn aandacht langer vast dan de tv. Eten en slapen deed ik alleen.
In de lente van het laatste jaar dat ik het appartement huurde, ging ik een weekje naar Kopenhagen. Ik deed weinig bijzonders,
| |
| |
struinde langs Nyhavn en ging driemaal per dag naar de grootste boekhandel van de stad, Busk. Ik noemde mezelf inmiddels al de Buskman.
Ik kwam die dagen niemand tegen, behalve mezelf. Het weer was onophoudelijk grijs en de stad grauw, wat goed bij me paste. Het was een afspiegeling van mijn innerlijke toestand. Terwijl ik bij de Ronde Toren stond en toekeek hoe hij de mist in draaide, voelde ik me prima.
| |
B
Toen ik weer thuiskwam en de deur van het appartement op de bovenste verdieping opendeed, deinsde ik terug. Op de grond lag de gebruikelijke stapel reclamefolders en kranten die een mens opwacht wanneer hij op reis is geweest. Dit keer zaten er echter een paar vreemd uitziende kranten bij, waar ik niets van begreep. Ik pakte een van die buitenlandse kranten op en bladerde erin. Eerst dacht ik dat het Spaans was, maar toen zag ik dat dat niet klopte, ook al was mijn kennis van die taal maar beperkt. Na enig nadenken stelde ik vast dat het Portugees was. Het bleek om artikelen uit een krant uit Lissabon te gaan. De pagina's stonden vol overlijdensberichten, zoveel begreep ik nog. Het woord morte, morte, morte kwam steeds weer terug. De kranten waren wat slordig gedrukt, niet op van dat superschone papier als die tweederangskranten die je bij ons hebt. De drukinkt vlekte op mijn vingers; de dood raakte mijn vingertoppen aan. In de kleine, halfdonkere voorkamer bekeek ik de onheilspellende pagina's een tijdje, mijn koffer stond nog naast me. Een bleek straaltje licht viel door het dakraam naar binnen, de takken van de esdoorn reikten tot het raam. Ik keek omhoog en zag dat het eerste loof al was uitgelopen.
| |
| |
| |
C
Ik nam de kranten en de post en droeg mijn donkerbruine koffer, die vol boeken zat, naar de slaapkamer. Met de koffer nog in mijn hand overdacht ik de Portugese kranten. Ik kende niemand die naar Portugal verhuisd was, ik kon me niet herinneren ooit met iemand over Portugal gesproken te hebben. Ik had nooit de behoefte gehad om ernaartoe te gaan, behalve naar het kurkbos waarover ik gelezen had en waar ik soms aan dacht als ik naar de kurkvloer in de keuken keek. Ik had echter nooit met een levend wezen over dat kurkbos gesproken, al helemaal niet in mijn slaap.
Slapen deed ik altijd alleen.
Mijn blik viel op het nachtkastje in de slaapkamer en daar zag ik dezelfde Portugese krantenknipsels liggen, de overlijdensadvertenties. Meestal was de datum recenter, maar er zaten er ook een paar van vorig jaar bij. morte, morte, morte. Ik knipte het leeslampje naast mijn bed aan en bestudeerde de bladzijden, hoewel het onderwerp me inmiddels bekend was. Mijn kennis van de taal van deze boodschapper des doods was echter praktisch nihil.
Ik was de enige met een sleutel van het appartement. Het was me een raadsel hoe de kranten in mijn slaapkamer terecht waren gekomen en waarom ze daar op het nachtkastje lagen, als leesvoer van iemand die bezeten was door de dood. Ik had altijd voldoende aan IJslandse dagbladen gehad en had weinig behoefte aan een krant in een andere taal, laat staan een die ik niet begreep. Opnieuw kreeg ik wat inkt van de overlijdensberichten op mijn vingers. Dit was een dood die mij niet aanging, mensen die ik nooit ontmoet of gekend had, maar toch raakte hun dood me op een wonderlijk sterke manier. Mijn vingertoppen gleden langs de letters, m-o-r-t-e, letter voor letter, alsof ik probeerde dat duistere woord wat te verzachten, of zelfs uit te wissen.
| |
| |
| |
D
Hoezeer ik er ook mijn hoofd over brak, ik begreep er niets van. Ik rolde de kranten op, deed er een touwtje omheen en stopte ze buiten in de container, samen met de IJslandse kranten hoewel ik die niet eens gelezen had. Ze waren even deprimerend als de Portugese kranten, maar op een andere manier. Die avond zat ik op de bank naast het aquarium, ik had het lampje in het aquarium aan gedaan zodat ik genoeg licht had. Buiten was het nog maar halfdonker. De goudvissen vertoonden in het water hun kunstjes, alsof ze blij waren dat ik weer thuis was. Ik deed de voederautomaat uit en strooide met mijn inktzwarte vingers wat voer in het water. Terwijl de vissen rondjes zwommen, bladerde ik door de boeken die ik in Kopenhagen gekocht had.
| |
E
De volgende ochtend stond ik op en wilde zoals gebruikelijk de krant halen. Opnieuw lagen die Portugese kranten, of beter gezegd krantenknipsels, naast de IJslandse. Ik staarde er een tijdje naar, hoe ze daar op de grond lagen, maar pakte ze niet op. Ook Fréttablaðið en Morgunblaðið liet ik onaangeraakt liggen. Ik zette koffie en bladerde verder in de boeken die ik gekocht had, tot het middag was. Ik besloot om er even uit te gaan, pakte op mijn weg naar buiten de kranten, rolde ze net als de dag ervoor op en gooide ze in de container. De andere kranten lagen nog steeds bovenop, het woord morte scheen me tegemoet. Even merkte ik hoe de geur van rottend afval zich vermengde met de koele, frisse lentelucht van de tuin. Ik keek omhoog naar het dakraam, grauwe straaltjes licht vielen door de boomtakken op het kozijn. Ik wandelde twee tot drie uur kriskras door de stad, blij dat ik eigen baas was, daarna keerde ik terug naar mijn appartement. Ik overwoog of ik op mijn typemachine zou werken. In die tijd bezat
| |
| |
ik alleen een typemachine, met een lettertype dat wonderbaarlijk veel leek op letters in bepaalde kranten uit zuidelijke streken. Het was een ibm-typemachine, met een bolletje waar de letters op stonden. De m, o, r, t en e waren in een onregelmatig patroon over het wereldbolletje verdeeld.
| |
F
Mijn bureau stond in de slaapkamer, het beviel me goed om het daar te hebben staan. Ik merkte dat het mijn brein meer stimuleerde dan om mijn bed in de kamer ernaast te hebben. Het was een soort stimulans om niet toe te geven aan de verleiding van de horizontale positie van luiheid. Toen ik met een kop koffie de slaapkamer in liep, zag ik op het nachtkastje weer een stapeltje Portugese kranten liggen. Die waren daar neergelegd terwijl ik weg was, want 's ochtends lagen er geen kranten, alleen boeken uit Denemarken.
| |
G
Een week lang ging dit iedere dag zo door. Ik bleef er wonderlijk rustig onder, haalde zoals gewoonlijk de kranten, net als de IJslandse. Daarna ging ik naar buiten voor mijn dagelijkse wandeling, hoewel het in deze tijd vaak regende en ik gedwongen was mijn route in te korten. Maar ook al kortte ik de wandelingen, er veranderde zeven dagen lang niets. Iedere keer wanneer ik thuiskwam en mijn slaapkamer in liep, lagen daar weer nieuwe aankondigingen van Portugese sterfgevallen. Natuurlijk niet nieuw in iedere betekenis van het woord, want net als eerder waren de data verschillend. De oudste advertentie dateerde van vijf jaar geleden, als ik het me goed herinner. Het is nu zo lang geleden dat ik de naam van de kranten niet meer weet. Ongetwijfeld wa- | |
| |
ren dit doodnormale kranten voor iemand die in Lissabon woonde, maar voor mij waren ze dusdanig vreemd dat ik geen idee meer heb hoe ze heetten. Ik herinner me ook geen namen meer uit de kolommen met overlijdensadvertenties. Het ging om twee of drie verschillende kranten. Wat je ook van onze journalisten kunt vinden, IJslandse drukkers hoeven zich niet te schamen vergeleken bij hun collega's in Portugal, dat kan ik na deze week wel zeggen. Eigenlijk bracht ik die lente een week door in Denemarken, en een week in Portugal. De eerste week stond in het teken van grijs weer en uitlopend loof, de tweede werd vooral gekenmerkt door drukinkt en geheimzinnige doden op papier.
Vertaling Roald van Elswijk
|
|