| |
| |
| |
Sanneke van Hassel Eigen grond
Sanneke van Hassel (Rotterdam, 1971) publiceerde vier verhalenbundels, de roman Nest en samen met Annelies Verbeke de bloemlezing Naar de stad (2012), met hedendaagse korte verhalen uit de hele wereld. Haar laatste bundel, Hier blijf ik (2014), bestaat uit 45 verhalen bij foto's. In 2015 kwam De ochtenden uit, een keuze uit alle verhalen door Jan van Mersbergen, die ook de inleiding schreef.
Toen de Johnsons in de lente zeiden dat ze naar het midden van het land gingen verhuizen, schrokken we niet meteen. We waren wel wildere plannen van hen gewend. Toen ze pas in onze straat woonden, hun huis volledig verbouwd, met marmeren tegels in de hal en een badkamer met regendouche, begonnen ze over ‘een tijdje in Berlijn wonen’. Dat was vijf jaar geleden, op een zomeravond. Flip en ik zaten in hun lichte, pas geschilderde woonkamer. De lampen, die ze nog moesten ophangen, stonden in een hoek, de snoeren eromheen gerold. Het gesprek was stilgevallen en we keken naar de kinderen die op de vloer speelden met een bak Playmobil. Berlijn, mompelden we. De ramen waren open, zonnestralen vielen door het pas gerestaureerde glas in lood, en Ben en Anita fantaseerden alweer over hun volgende adres.
Hun twee kinderen zaten net als de onze op een school in de buurt en hadden het daar wel naar hun zin. Toen we vroegen naar wat voor school zij in Berlijn zouden gaan, werd dat weggewuifd. ‘Als je gepromoveerd bent mag je zelf je kinderen lesgeven,’ zei Ben, en Anita knikte. ‘Of ze gaan naar de internationale school, dat is in deze tijd sowieso verstandig. Engels pikken ze zo op.’ Hiermee was het onderwerp wat Ben betreft afgedaan en ging hij over op het inschenken van de wijn, bij hem altijd een heel ritueel. Nu eens schonk hij flessen zonder etiket, zelf gebotteld, die hij zorgvuldig decanteerde, dan weer presenteerde hij een zeldzame fles van een klein Frans wijnhuis.
| |
| |
Bij Ben en Anita was er altijd iets te vieren. Vijf jaar na die middag in de zomerzon was dat hun ‘definitieve vertrek uit de stad’, zoals Ben zei. Van Berlijn was geen sprake meer, ze hadden hun oog laten vallen op een kleine villa in Midden-Nederland, vrijstaand, vlak bij het bos. ‘Het kwam ineens voorbij,’ zei hij.
Flip keek hem ongelovig aan. In mijn hoofd hoorde ik hem zeggen dat het daar niet schoner was dan in de Randstad, dat je minstens naar de Wadden moest emigreren voor wat ruimte en schone lucht, maar hij zweeg en trommelde met zijn vingers op de leuning van een nieuwe buisframestoel.
‘Goh,’ zei hij alleen, waarop ik vroeg: ‘Is de financiering al rond?’ We moesten zeker weten dat het geen gril was, voordat we de moeite zouden nemen er van alles van te vinden.
‘Wat, heb je het verteld?’ Anita was de keuken uit gekomen en stond midden in de kamer met een schaal bleekselderijstengels. De Johnsons deden sinds kort met het hele gezin het paleodieet, waarbij men zich laat inspireren door wat er in de oertijd werd gegeten. Brood, worstjes, chips, spaghetti en snoep, het was allemaal niet toegestaan, maar alcohol wel. Later op die avond zou Ben limoncello schenken. Hij maakte dat zelf, doodeenvoudig, zei hij, en wij geloofden hem graag.
Terwijl het buiten langzaam donker werd hieven we onze glazen. We luisterden naar hun plannen en droomden mee. We konden wel heel kritisch doen tegen onze vrienden, maar we wisten ook hoe moeilijk het was, het alledaagse leven met kinderen, ouder wordende ouders, een baan die toch niet zo heel interessant was als dat we aan de buitenwereld deden voorkomen. We voelden ook wel hoe belangrijk het was om af en toe je vermolmde dromen van lang geleden op te dreggen, van modder te ontdoen en moeizaam na te streven. We spraken over de kinderen, en over de strapatsen van onze ouders, die van de generatie waren die bovenmatig veel op reis ging en in restaurants en op tennis- en golfbanen vertoefde. We prezen de in citroensap gemarineerde selderij en het kort gebakken lamsvlees en stopten onze kinderen wat extra brood toe.
| |
| |
Later, bij de koffie, de kinderen waren op straat gaan voetballen, dat praatte makkelijker, werden we alsnog weemoedig. Flip staarde voor zich uit. Zowel Ben als Anita kende hij al heel lang; zij behoorden tot de schaarse vrienden met wie je niet weken van tevoren agenda's hoefde te trekken, maar met wie je 's avonds zomaar een fietstochtje door de stad kon maken, of tot laat op een terras kon zitten, ook als je de volgende ochtend vroeg op moest, en die altijd in waren voor een opening in een obscure galerie of voor een optreden van een nog niet doorgebroken bandje in een kelder aan de rand van de stad.
‘Het is allemaal heel snel gegaan,’ vertelde Anita. Hun jongste, een meisje, had het zwaar opgenomen, ‘de tranen spoten uit haar ogen.’ Hun zoon had zijn schouders opgehaald. ‘Ik hoor het wel als we gaan inpakken,’ had hij gezegd, en vervolgens was hij in een beweging van stil verzet een computerspelletje gaan doen. Clash of Clans, zei Anita, net als onze zoon leefde hij in die tijd in een wereld van brullende legertjes, burchten die verwoest moesten worden en poppetjes die hij daartoe driftig opstelde.
De eerste week van de zomervakantie reed de verhuiswagen voor. We hadden elkaar nog maar weinig gezien, misschien gingen we ze onbewust uit de weg, omdat we voelden dat we niet meer op ze konden bouwen, dat we nieuwe beste vrienden moesten zoeken. De avond voor hun vertrek aten we nog één keer met elkaar. In plaats van een waardig afscheidsdiner te bereiden, rommelde ik met wat restjes uit de groentela een pastasalade in elkaar. De kinderen waren druk, onze jongste schreeuwde de helft van de tijd, de oudste schoot vanachter de bank pijltjes de kamer in, ondanks herhaalde waarschuwingen, verwensingen en verboden.
Ben en Anita vertelden enthousiast over het nieuwe huis, dat ze volledig gingen verbouwden. Achter in de tuin stonden appelbomen. ‘Er hangen echt appeltjes aan,’ zei Anita een paar keer. Wij knikten wat. We waren al blij dat we het schooljaar hadden door- | |
| |
staan, dat de kinderen een redelijk rapport hadden en wij onze schulden niet groter hadden gemaakt. Vrijstaande huizen met appelbomen vielen simpelweg buiten ons voorstellingsvermogen.
De volgende dag probeerden we het laffe etentje goed te maken. Zaterdag rond koffietijd fietsten we naar hun huis. Het was een warme dag en oma had de kinderen opgehaald. Wij zouden nog wat werken en voorbereidingen voor de vakantie treffen. Ben bleek al weg, die had een klus in Amersfoort waarvoor hij ook in de weekends moest werken. Anita liep door het lege huis, en verzamelde de laatste spulletjes in een grote blauwe Ikea-tas. Ik weet niet of ze haar tranen wegslikte. Ze was gespannen en hield de hele tijd haar zonnebril op, terwijl ik haar hielp de kamers op orde te brengen. Ze hadden het huis voor een goede prijs verkocht. Nu het leeg was zag je nog beter hoe piekfijn alles eruitzag, het schilderwerk, de vier jaar geleden gestucte muren. De Johnsons lieten weinig sporen na. Er kwamen ook geen buren afscheid nemen, daarvoor hadden ze misschien te kort in deze stad gewoond. Of misschien wisten vrienden en kennissen het eenvoudigweg nog niet. Tegen het einde van de zomer zouden ze terugkomen en verwonderd naar het huis van Ben en Anita staren, dat dan een studentenhuis zou zijn geworden met een stapel fietsen ervoor. Een rijke man had het voor zijn dochter gekocht. Straks zouden zij en haar vriendinnen onder de regendouche staan en in de sfeervolle keuken van Ben en Anita hun prutjes koken.
In de laatste verhuisdozen die in de hal stonden, propte Flip een fles champagne die ze bij het openmaken zouden vinden. We omhelsden Anita, gaven hun kinderen die tot het laatste moment op de stoep voetbalden een high five, en toen stapten ze in de oude Audi en reden weg.
Ik had het altijd een gezellig straatje gevonden, maar deze warme dag zag ik vooral de lege parkeervakken en het verdorde onkruid dat langs de huizen groeide. Ik zag hoe armoedig de stad is waar we wonen, hoe weinig groen hij is, en hoe ruim de voor- | |
| |
raad sociale woningbouw met achterstallig onderhoud. Ik zag ook dat Ben en Anita dit alles misschien wel veel beter hadden gezien dan wij.
In het schooljaar dat volgde hadden we weinig contact. Ik ben niet zo goed in bellen en Flip denkt niet graag vooruit. Toen we in de herfst een feestje hadden in Utrecht reden we om en brachten een bos bloemen langs. Anita stond in de deuropening. Ze liet ons niet meteen binnen. We hadden moeten bellen, ik had het nog gezegd, maar Flip had zeker geweten dat het wel kon. Terwijl wij op de stoep hernieuwd kennismaakten, schoten de kinderen langs ons heen, de nieuwe domeinen van hun oude vrienden verkennen. Anita was afgevallen, ze had een lang wit broekpak aan, en zag er glamoureus uit. Glamoureuzer dan ik me haar herinnerde, misschien kwam het door de andere sociale omgeving.
Ze waren nog steeds druk aan het verbouwen, zei Anita, en Ben was veel in Londen. ‘Kom binnen,’ zei ze ten slotte, niet al te enthousiast. ‘Er moet nog wel wat gebeuren.’ Ze liep voor ons uit als een makelaar voor een koppel waarvan hij vermoedt dat ze niet werkelijk geïnteresseerd zijn, plichtmatig deuren openend, verlichting aan en uit doend. In het huis was alles wit, de muren, de meubels, de kleden op de vloeren.
We gingen op de royale bank zitten. Ik vroeg me af wat er nog niet af was - een los elektriciteitsdraadje, een vergeten stukje afplakband.
‘En hoe is het met jullie?’ Anita ging tegenover ons zitten en zette naast elk glas een schaaltje pinda's.
We vertelden over ons werk, over de kinderen, welke juf ze dit jaar hadden, hoe ze vorderden met atletiek en judo, over onze ouders, de vader van Flip was onlangs voor de zoveelste keer geopereerd, en mijn ouders waren op groepsreis naar Oezbekistan. Anita zei niet zoveel. Ze liep naar de open keuken en pakte een nieuwe fles. Ze had een beetje een wankele loop. ‘Champagne dan maar.’ Ze rommelde wat in de ijskast en trok er een fles met een roze etiket uit.
| |
| |
Ik vroeg waar de kinderen waren.
‘Die zijn met Ben mee,’ zei ze en leunde tegen een deur, waarachter vermoedelijk een garage of een bijkeuken schuilging. Ze ging er naar binnen en kwam terug met een blikje schelvislever. ‘Het enige wat ik nog in huis heb.’
Flip was opgestaan en keek naar de tuin. Onze kinderen hingen aan een boom, het gras eromheen was al een tijdje niet gemaaid. Anita ging zitten met de fles, het blikje en een pak crackers voor zich. Ze leek uitgeput.
‘Kan gewoon in hetzelfde glas.’ Ik schoof mijn wijnglas naar haar toe.
‘Ze hebben ruzie.’ Flip trok met gekromde vingers aan de schuifpui.
‘De sleutel is kwijt, je moet er aan de voorkant uit,’ zei Anita. Ze had haar vinger opengesneden aan het blikje en likte aan haar duim. Bloed druppelde op de witte tafel en ze staarde er tevreden naar. ‘Mooie kleur, hè,’ zei ze en veegde de druppel uit tot een streep.
‘Laat mij maar...’ Ik legde de crackers naast elkaar op tafel, Anita had geen bordje of plank meegenomen, wat niets voor haar was.
Ineens schokten haar schouders. ‘Hij is weg.’
‘Ben...’ stamelde ik.
Ze knikte hevig.
‘O, wat erg...’
‘Hij woont in een flat van een vriend in Amsterdam. Hij hield het hier niet uit, vond het te stil, hoorde stemmen in zijn hoofd.’
Ze liet de champagne knallen, de kurk vloog tegen het plafond en kwam moedeloos neer tussen de lange pluizen van het witte tapijt onder de salontafel.
‘'s Nachts ging hij steeds kijken of de voordeur wel goed dichtzat, hij bleef maar door het huis lopen. Soms ging hij midden in de nacht naar buiten, ik weet niet wat hij dan deed. Hij zei dat hij het benauwd had en we toch niet elkaars bewakers waren.
| |
| |
Misschien ging hij wandelen. Eén keer nam hij de auto mee en kwam hij thuis met natte schoenen.’
Waar ze net nog huilde en in de war leek, vertelde ze dit verhaal nu met een zeker plezier. Ineens stopte ze. ‘Ja, ja,’ zei ze. ‘Ja, ja, het leven is geen Russisch sprookje... of misschien wel, misschien is het leven juist wel een Russisch sprookje. Wisten jullie dat veel sprookjes hun oorsprong in de werkelijkheid vinden? Neem Hans en Grietje die alleen door het bos dwalen, en dan dat snoephuisje van de heks zien: een paar honderd jaar geleden waren veel kinderen wees en er was veel honger.’
‘Dat is toch van Grimm... Waarom een Russisch sprookje?’ vroeg ik.
‘Die zijn het wreedst.’ Anita lachte hard. Er hingen nog geen gordijnen en haar geschater kaatste tegen de witte muren.
Flip zat op de rand van de bank en dronk snel. ‘Zorgt Ben voor de kinderen?’ wist hij uit te brengen.
Anita knikte. ‘Mijn kindjes,’ zei ze met een snik in haar stem. ‘Als ze er niet zijn, hoor ik ze overal.’
Er klonk een geluid vanuit de hal, werd de voordeur opengemaakt? Anita smeerde de schelvislever op de crackers en leek wat opgeknapt. ‘Had mijn moeder ook altijd in huis,’ zei ze, ‘een voorraadje blikjes, “je weet nooit wie er langskomt” zei ze dan.’ Ze stak een cracker in haar mond. ‘“Oeps, de gasten niet vergeten, Anita.”’
Vanuit de hal klonken kinderstemmen en de stem van Ben. ‘Schoenen uit,’ hoorde ik hem roepen. De deur vloog open. Ben keek ons verbaasd aan en wij staarden terug. ‘Flip, Katleen, wat een verrassing.’ Hij gaf ons een hand, en toen toch ook nog twee zoenen. ‘Heb ik iets gemist?’ Hij negeerde Anita, en ook hun kinderen renden snel langs haar heen, naar de tuin, waar ze onze kinderen hadden gezien.
Anita stond op en spreidde haar armen. ‘Bennie boy, je bent weer terug.’ Ze gaf hem een kus, waarvoor hij leek terug te deinzen, en probeerde vervolgens een olijf tussen zijn lippen te stop- | |
| |
pen. Hij weerde af en de olijf belandde tussen de pluizen van het witte tapijt. ‘Bennie boy,’ met een Marlène Dietrichachtige zwaarte in haar stem zuchtte ze zijn naam en sloeg theatraal een arm om zijn schouder. Hij schudde haar zo ruw van zich af dat ze bijna boven op Flip viel, met moeite hield ze zich staande.
‘Goed, jullie hebben al wat te drinken,’ zei Ben. Hij liep naar de keuken om een glas te halen. Uit de tuin klonken kinderstemmen, het ging er niet bepaald zachtzinnig aan toe. Geen van ons verroerde zich.
Anita trok haar broekpak recht en deed het bovenste knoopje open. ‘Ik had je net weggetoverd,’ zei ze tegen Ben. ‘Je woonde in Amsterdam op een flat.’ Ze glimlachte. ‘Lieverd, het was geweldig.’
Hij schonk zijn glas champagne tot de rand vol.
‘We waren in de buurt,’ zei Flip tegen Ben.
‘Natuurlijk, natuurlijk. Jullie zijn altijd welkom,’ Ben dronk zijn glas in één teug leeg.
‘Mooi huis,’ zei Flip.
‘Dat wel,’ zei Ben. Hij zweeg even. ‘Het was een zware tijd, de verbouwing die steeds uitliep, en ik had het erg druk op mijn werk en Anita kon haar draai niet vinden.’
‘Hoe is het met je werk?’ vroeg ik.
‘Ik heb veel opdrachten, ook buiten Nederland. Eigenlijk zit ik overal,’ zei hij, ‘maar Anita heeft hier helaas niks kunnen vinden.’
‘Die heeft het druk genoeg,’ zei Anita met een kinderstemmetje. ‘Anita moet boodschappen doen en koken en wassen en opruimen en het huis schilderen en aan zichzelf werken. Ze moet naar de sportschool en naar de schoonheidsspecialiste en naar de leesclub en de tuinclub en naar de schoolbibliotheek en ze moet eigenlijk ook de tuin doen, maar dat doet ze niet.’
De kinderen kwamen binnen. Ze hadden een bord met bladeren bedekt en er een bergje verse walnoten op gelegd.
‘Natte noten, de echte,’ zei Ben. Onze jongste ging plechtig bij iedereen langs en we pakten een rimpelige, vettige noot van
| |
| |
de schaal. Anita trok haar pump uit en gebruikte hem om een walnoot open te breken.
‘Mamma...’ zei haar oudste zoon.
Haar dochter liep snel naar de keuken om de notenkraker te pakken. Ben liet zien hoe je het vliesje eraf moest halen. ‘Met een walnotenboom in de tuin heb je bijna geen muggen,’ zei hij. Anita probeerde haar dochter op schoot te trekken, maar die wilde liever met haar oude vrienden noten kraken op het grote ligkussen in de hoek van de kamer. ‘Gadver,’ schreeuwden onze kinderen, en ze spuugden de noten op de smetteloze vloer. Intussen negeerden Ben en Anita elkaar volkomen, en ze informeerden ook niet naar ons huidige leven. De deurbel galmde door het huis.
‘Je hebt toch niemand uitgenodigd...’ zei Anita.
‘Wij moeten zo ook maar eens gaan.’ Ik pakte mijn handtas van de grond.
Snel keek Ben in de agenda in zijn telefoon. ‘Niks...’ zei hij en stond op.
Door de openstaande deuren zagen wij een grote vrachtwagen op de oprit staan. Een man in een geel met rood T-shirt stond klaar met een papier dat Ben moest tekenen.
‘Het is de buitenkeuken,’ riep Ben vanuit de hal.
‘Had je die niet afgezegd?’ zei Anita toen hij terugkwam met een afschrift van het getekende formulier in zijn hand.
‘Die had ik juist speciaal voor jou besteld.’ Zijn stem klonk cynisch.
‘Moet ik even helpen?’ vroeg Flip.
‘Graag, als we alles op een hondje zetten dan kunnen we het zo buitenom naar het terras rijden.’ De kinderen stoven achter de mannen aan, een vloer vol walnotenschalen achterlatend. Ik stond op om ze bij elkaar te vegen, maar ook omdat ik dan niet nog meer zou gaan drinken, wat gezien de sfeer het enige juiste leek om te doen: drinken en meegaan in hun wereld, of anders zo snel mogelijk vertrekken. Anita stak een mentholsigaret op. Ik wist niet dat ze weer rookte.
| |
| |
‘Gaat het?’ vroeg ik.
Buiten sneden de mannen stukken karton van de buitenkeuken, een knalrood stalen gevaarte.
‘Wat denk je zelf?’ zei ze. Ineens stond ze op en liep naar de keuken, haar passen niet meer wankel, maar doelgericht. Uit het gootsteenkastje trok ze een boodschappentas. ‘Kom,’ zei ze, ‘we gaan vlees halen, voor op dat belachelijke ding.’
Even later stonden we in de enorme supermarkt die het dorp rijk was. Anita gaf opdrachten, zij koos het vlees en ik werd op groente en stokbrood uitgestuurd. Ik was allang blij dat de situatie weer normaal was, of leek te zijn, en draafde gewillig tussen de rekken. Toen we waren vertrokken stond Flip nog wat beduusd het karton klein te maken, maar inmiddels had hij vast met Ben de hele buitenkeuken in elkaar gezet, met een blikje bier erbij. De kinderen zouden van de natte noten op een computerspel overgestapt zijn en met zijn vieren aan een beeldscherm hangen.
Anita had in de auto haar haar gekamd en lippenstift opgedaan en nu stond ze iedereen groetend bij de vitrine met vleeswaren. Ik keek op mijn horloge, het was rond half zes. Tegen achten moesten we toch wel in Utrecht zijn, de kinderen waren oud genoeg om het voor een keertje tot een uur of elf vol te houden.
Anita en ik reden terug door bossen en velden die niet zo ongerept meer waren, maar vol stonden met villa's, bungalows en onduidelijke bedrijfspanden. Ze draaide het raampje helemaal open: ‘Heerlijk, die buitenlucht, al die bomen.’
‘Ja,’ zei ik, ‘Ik krijg Flip nooit de stad uit, maar anders...’
‘Het is wennen hier,’ zei ze. ‘Maar in de stad vonden we niet wat we zochten. Ben en ik hebben ruimte nodig, eigen grond waarop we dingen kunnen ontwikkelen, en ook ruimte hier,’ ze wees op haar hoofd, ‘dan is het makkelijker als het om je heen leeg is, en stil.’
Ik dacht aan de groene olijf die ze zojuist tussen Bens lippen had proberen te duwen.
| |
| |
‘We hebben ons voorgenomen om meer uit te gaan, uit eten, dansen, af en toe een popfestival. We wonen nog geen uur van Amsterdam.’ In haar voorhoofd vormde zich een gespannen frons. Of was het gewoon een rimpel, net als bij mij waren de rimpels rondom haar ogen behoorlijk toegenomen.
In de straat waar ze woonden heerste doodse stilte. Waarschijnlijk zat iedereen aan de achterkant op het terras. Of ze waren weg, naar het sportveld, hun bootjes of buitenhuizen. Een reiger stapte parmantig richting een ronde vijver die midden in een voortuin lag.
‘Die zie je hier ook veel,’ zei Anita. ‘Laatst zag ik er een een hele kikker verslinden. Hap, slik, weg.’
De reiger draaide zijn kop een fractie opzij. Toen spreidde hij zijn vleugels uit en vloog met korte, krachtige slagen weg, hoog boven de bomen uit.
We draaiden de oprit van de Johnsons op. Nadat ik was uitgestapt, trok ik wat onkruid uit dat naast het portier tussen de tegels groeide. Ja, ik zag het mezelf wel doen. De hond uitlaten, de druiven opbinden, om half drie in de auto stappen om de kinderen te halen. Met een tas vol vlees liep ik achter Anita aan, het huis in.
Op Revisor.nl staat een satellietverhaal bij ‘Eigen grond’.
|
|