hoorde de zwiepende deur van de koelkast, daarna een raar geluid. Eerst dacht ik nog dat het iets in de koelkast was, iets dat piepend verschoof. We hoorden het allemaal. De kinderen keken verschrikt naar mij. Naar hun vader, en toen weer naar mij.
Mijn zus die nooit huilt. Althans, niet zolang ze nog bij ons thuis woonde. Ze dacht zeker dat we het met die dichte deur niet konden horen.
Zelf huil ik ook niet zo gauw. De laatste keer was op de kop af een jaar geleden. Maar mijn zus, mijn zus heeft ogen van beschuit.
Ik stond op om naar de keuken te gaan. Het is beter om haar met rust te laten, zei mijn zwager. Op dit soort momenten, voegde hij eraan toe. Ik bleef op mijn stoel zitten. Zelf liep hij naar de computer en zette ‘Walking on sunshine’ op in een of andere geinige versie.
De kinderen tikten enthousiast mee tegen de lege glazen op tafel. Die glazen kwamen weer vol, natuurlijk. Ik heb nog één glas meegedronken. Daarna heeft de hele familie me uitgezwaaid.
Ik heb de verwarming behoorlijk hoog gezet. Rond de bomen hangen kille nevels. Niet dat je ze kan zien, maar je weet dat ze er zijn, laag bij de grond.
Ook het afgelopen jaar heb ik tegen deze en gene nog gezegd dat de route van en naar Bunschoten-Spakenburg me nooit verveelt, dat het schitterend is om langs de bossen te scheuren, dat het zo mooi groen is, maar telkens net iets anders groen.
Dat is niet waar.
Ik vónd het schitterend. Nu zit ik me al rijdend af te vragen of het sluimerende donkergroen, dat ik op dit moment zie, het groen is van die ene avond, exact een jaar geleden, toen in mijn achteruitkijkspiegel de Volvo van mijn zwager opdook die me van de weg af dwong, de stille polder in, of dat het hier gaat om het groen van een andere avond.