| |
| |
| |
Marieke Rijneveld Gedichten
In elkaar gedrukt proza, is de poëzie van Marieke Rijneveld (1991) zo te noemen? Of doen we de dichter daarmee te kort, en de lezer ook? En het proza? Gedichten waar een verhaal in schuilt neigen naar proza, en toch is deze poëzie meer. De lezer ziet beelden over elkaar heen tuimelen, meer woorden dan wit, krijgt een kijkje in de levens en zielen van kinderen, meisjes, jonge vrouwen, moeders. Voor deze jonge dichter is maar één woord dat aansluit en de lading dekt en toch ook weer passé lijkt: veelbelovend. Dat is Rijneveld al lang niet meer.
| |
| |
| |
Hersenflitsen
Zes jaar en enkel nog de dood in ons denken ter grootte van een cavia, onze
geboorte in fotoalbum met een ingeplakt spiraaltje uitgebeeld, bescherming
stond eronder in hoofdletters en we wisten niet zo goed of ze dat verloren
was of wilde bieden, het was een schroef waaraan broer en ik zelfportretten
ophingen aan onze kamermuren: wij zijn de spelonken op bergvakanties: goed
genoeg om in te schuilen maar vooral veel duisternis. Paard George was in een
droom tegen mij gaan praten, zei dat hij deze nacht naar links zou vallen en ik
niet moest treuren, de volgende ochtend kwam er een vrachtwagen met grijper
bij een kermisattractie in de eerste poging meteen de overwinning, ik weet dat
ik over een paar jaar mijn knuffels ook als kadavers ga zien, en nog veel later pas
het rouwen komt verpakt in nostalgie, de dood kreeg nu de variabele grootte van
een schimmel die je onmogelijk een draf aan kon leren, het zwarte zeil dat op
het erf bleef liggen liet een leegte na van honderdvijftig kubieke meter. Tussen
de bladeren van het fotoalbum zaten echo's van ons na een doodgeboren zusje
en misschien gaat het als volgt; dat in ieder nieuw kindje tegelijkertijd het leven-
loze verscholen zit van de vorige, dat wij daardoor zowel dood als levend zijn,
| |
| |
de baarmoeder niet alleen een kraamkamer maar ook een mortuarium, we
hebben hier geen verwarming omdat we bang zijn voor vroegtijdige ontbinding.
Mensen die nooit aan het einde denken zijn pas de bangeriken, een droom is een
gekantelde realiteit, we willen niets liever dan verweven zijn met datgene wat ons
op de wereld bracht en dat wat ons ooit uit zal zwaaien, zeewater dat de spe-
lonken vol laat lopen, onze kaken zo volgroeid dat we eindeloos kunnen malen,
eeuwig angsten beteugelen en tegelijkertijd de ruimte van een weiland gunnen.
| |
| |
| |
Honinggraten
Verlies als ezelsoren in de lakens vouwen en steeds weer het dekbed als
dagboekfragment openslaan omdat ze net als toen iemand van je los gaan
maken als de waslaag van honinggraten, een suikervervanger voorschotelen
om opnieuw van te gaan houden zodat je over een tijdje geen verschil meer zal
merken, gewenning zit hem in een tekort aan herinneringen maar met mijn hoofd
als doka laat ik je gezicht steeds weer ontwikkelen, fotograferen is als knipperen
met je ogen, ik knipper zo vaak dat ik al je bewegingen achter elkaar kan zetten,
kan veranderen in een omhelzing of je blik langdurig warm houden, wanneer de
chemicaliën van het afscheid zijn gespoeld kan ik me pas weer aan de buitenwereld
tonen. Toen ik een keer een bij doodsloeg en hem in mijn mond stopte, veranderde
hij in een honingsnoepje, ze zeggen dat alles slijt, dat je op nieuwe schoenen
begint en op vertrapte gympies eindigt en dat je dat proces kunt herhalen tot je geen
| |
| |
stappen meer hoeft te zetten, als ik mijn hoofd te vaak open laat staan, loop ik
meer kans op negatieven, op overbelichting waardoor ik delen van jou zal missen.
Weet nog de schoolfotograaf die zei dat lachen een diameter van onder de acht
moest hebben voor een mooi resultaat, dat de schoorsteenmantels van
tegenwoordig voorbereid waren op stevig gebouwde tieners. Ik klamp me aan
je vast, zuig de nectar uit je woorden totdat ze geen betekenis meer hebben die
me vast laten kleven in het overvliegen tussen bloemkelk en korf, het onderweg
zijn steeds onderbroken en als het dan zover is, bijt ik de bij kapot tussen mijn
kiezen, proef geen bloed, alleen maar de frames van verlangens die als bijenwas
om vulling vragen, de leegte van iets dat ooit wat had kunnen worden, glucose.
| |
| |
| |
Scheerzeepbaard
Het is vreemd lachen onder een onzijdige sterrenhemel, de mens bestaat
voor drieënnegentig procent uit sterrenstof en toch werd ik in een zijden jurkje
verpakt als cocon om er later uit te breken, alleen mijn vleugels zijn vinnen
geworden ik kan niet vliegen maar wel blijven drijven wanneer het regent
kom ik naar boven onder een paraplu verscholen en ik denk aan
gisteren toen ik op een koeienkrukje in de keuken zat en jij een mes uit de
besteklade pakte, ik kan steeds maar niet onthouden of ze nu rechts of links
van het bord moeten liggen, ik ben een toerist aan de gezinstafel tussen broers
broers willen blijven en zussen met grote woorden door lippenstift omrand
moeder legt lepels als echtgenoten in de lade, we uiten liefde vaak in dagelijkse
dingen wanneer we er een gebrek aan hebben. Je hand met het mes maakt een
duikvlucht, klaar om een vis te fileren te beginnen bij mijn wangen die wit zien
van scheerschuim, stevige structuur door schaamte aangespannen, een jongen
in mijn buik en heupen, krakende lattenbodems zijn hier een variant op piekeren.
| |
| |
Het schuim ruikt naar vader die onder de zoete aftershave een koeienlucht bewaart,
het gieren is in zijn poriën getrokken net als bij mij het verlangen naar een lichaam
als platteland. Het mes glijdt over mijn wang als door een boterkuipje, maakt het net
zo glad als hiervoor, hoeveel moet er weggehaald worden voordat de gesprekken aan
tafel verstommen en ze zeggen dat links rijden gevaarlijk is maar dat ik vanzelf wel
weer aan de goede kant kom, broers hun kleding aan mij schenken omdat ze steeds
meer stropakken op kunnen tillen, hun armen twee keer zo gespierd als de mijne,
dat moeder voor het eerst op een wijnglas tikt en de Bijbel wordt vergeten, er zijn
zoveel belangrijke mededelingen waardoor ik koraalriffen om mij heen heb gebouwd
al die lagen waar ik uit besta en toch begeef ik me in ondiep water, ze hoeven
alleen maar naar mijn wangen te kijken en naar de gele regenjas die ik van jou heb
gekregen om te zien dat ik me in een regenbui begeef, dat ik te vaak mijn hoofd rechts
van mijn bord op tafel leg in de hoop opgepakt te worden door een warme hand,
weer in de goede richting en aan de overkant van de eettafel plaats nemen.
| |
| |
| |
Blozen geen gevolg maar een systeem
Zoals we in elkaars neusschotjes knijpen, papierklemmen om troost bij elkaar
te houden of om de verschillende redenen voor het krijgen van een loopneus te
onderzoeken, niet je hoofd in je nek maar op je borst maakt dat je breekbaar overkomt.
We weten nog hoe we vroeger samen in bad zaten en barbies lieten verdrinken, zelfs
na tien minuten bleven ze nog glimlachen en wij maar hopen dat we angst zouden
zien die in onszelf lag op de bodem van onze buiken, waar zo af en toe de stop uit
werd gehaald, liever last van klotsbuiken dan van holtes. Ze hadden borsten zonder
tepels, twee molshopen waar de puberteit onderhuids was begonnen, we wreven ze
tegen elkaar aan zoals we op de scouting vuur maakten, alleen met de poot van
een schaar kreeg je hun triomfantelijkheid eraf, kwamen erachter
| |
| |
dat blozen geen gevolg maar een systeem was zoals de boiler warm werd als wij
de kou wilden verdrijven door het badwater te verversen of omdat we hadden
gelezen dat plassen hielp tegen wintertenen, jij je tepel tussen de schaar
zette en steevast vroeg of medeplichtigheid ook in afwachting zit, in de
stiekeme hoop dat er iets gebeurde wat onze dagen zou doorbreken als het
brood in de kerk tijdens het avondmaal en iedereen mee zou denken over hoe dit ooit
zo ver heeft kunnen komen, diakenen met servetten in de weer om tranen te deppen,
het wel en wee van de dominee zouden ze ons samenvatten en wij maar bloeden.
Sinds een week wisten we dat kreunen niet alleen voor pijn stond maar ook voor
bevlogenheid en dat we elkaars spiegelneuronen zo lief vonden, zonder dat zouden
we namelijk vergeten om af en toe te gapen, inlevingsvermogen te tonen als de ander
de barbie begon te schrobben nadat er zelf ten lijve was ondervonden hoe het was
om vuur te maken maar hoe het hardhandig geblust werd met het oog op bosbranden.
| |
| |
Later was jij degene die je borsten als duur servieswerk behandelde, opwreef
als cloches waaronder iets warm gehouden werd waarmee je andermans honger
kon stillen, terwijl ik me achterover in de badkuip liet vallen, troost haalde uit jouw
woorden over dat verdrinkingsdood pas intreedt als iemand de kranen opendraait.
| |
| |
| |
Het jongetje uit haar eerste dagboek
Het bord met haar laatste boterham met aardbeienjam als een plat
gereden stuk wild, een vaas met dotterbloemen op een koeienkrukje,
versiering begint vaak door een teveel aan onkruid in je hoofd, planten
in alle vensterbanken om je luchtwegen een groenrijke omgeving te geven
en je haren als verbleekt helmgras tegen de duinen van een vreemd lichaam.
Jarenlang heeft ze haar borsten platgedrukt als een leeg melkpak dat
schoon en plat bij het karton kon worden gedaan, alles willen scheiden
wat wel of niet bij haar hoorde, ze pakte een keer een opengemaakt
tonijnblik en ging met de scherpe rand over haar buik, kraste van A naar
hier ben je gebleven en van hieruit zal je altijd vertrekken.
Denkt ze aan vandaag aan de zwangere fotografe die voor het eerst zelf in
beeld kwam door flauw te vallen, zo tergend langzaam dat zij met rode ogen
achterbleef, er was een flits van ziekte, broers die na feesten vol overgave
in de toiletpot kotsten: dekens zijn nooit geluiddicht, laat staan water-
dichte baarmoeders, vliezen die als dijken op breken staan, zet het op
| |
| |
een lopen, alsjeblieft. Zij kent niet het verlangen naar fantoombuiken, naar
het kind dat nog veilig zat, schopte tegen de baarmoederwand wat het later
zal doen als het te veel van de buitenwereld weg wordt gehouden, toen het
nog opgetild wilde worden, zij heeft geen last van mensen die naar haar navel
staren, gezichten als zachte boterhammen, kleverig blijven plakken maar
wel naar het fantoomkind dat zich tussen haar ribben uit wil breken en dat
zij steeds maar tegenhoudt, ze vragen wanneer het wordt geboren: de
volwassenheid maar wat moet ze dan met dat jongetje uit haar eerste dag-
boek die maar één droom had: staand kunnen plassen en nooit groot
worden. Verstop je borsten, zet het oud papier langs de kant van de weg.
|
|