Want laten we deze voetnoot in de literatuur verder opblazen. Vogels zijn klein, betekenisvol, obligaat als je ze uitspelt, maar concreter en fantasierijker dan vrede, ziel, vrijheid, uniciteit. Driemaal opstijgen in de literaire volière.
‘Ik ben een gans geworden, dacht ze. Weg van hier, door het wrakke met teer bedekte puntdak heen, het weiland over; met de voeten vooruit de lucht in, tussen de takken van de bomen de elektriciteitsdraden door.’ Niet het hoofd, maar de voeten vooruit, een fysiek optimisme in Gerbrand Bakkers De omweg (2010). In zijn Boven is het stil (2006) is een bonte kraai totemdier voor de stervende vader. In Juni (2009) barst het van de vogels.
‘“Zal jij me nog herinneren, als ik ben verdwenen?” vroeg [Barre]. De reiger wilde wel antwoorden, maar was vergeten wat. Daarom maakte hij zich weer wijd voor vertrek. Hij strekte zijn lange hals, stak zijn borstbeen vooruit en begon aan een trage roeivlucht. Neerwaarts, opwaarts.’ De reigers in Marente de Moors Roundhay, tuinscène (2013) vergeten het best van alle personages, borstbeen vooruit.
‘Maar ze was al bezig in iets anders te veranderen, in een vogel - een flamingo, een havik, een flamingo-havik - en ze vloog op en weg, naar de overwaasde ruit en terug, cirkelend, gemeen, met een spiedend oog. [...] Hij droomde nu een andere droom, en zij was weg, het raam uit gevlogen, gevlogen, gevlogen.’ In Lorrie Moores ‘Gewillig’ (Vogels van Amerika, 2001, vertaling Marianne Verhaart) ten slotte loopt niet een leven ten einde, maar een relatie. De bedrogen hoofdpersoon hoort het aan, voor de zoveelste keer, zijn gezeur, zijn gejank, en ze vlucht. Dat is deze vogel, een fantasie om te veranderen, nu, te verdwijnen.
Noem het een metamorfose, een ornithogonia, vogelwording. Wij willen die vogel zijn, wij identificeren ons met hem. Niet