| |
| |
| |
László Krasznahorkai
Boven op de Akropolis
Laat je meevoeren door dit verhaal uit de roman Seiobo járt odalen (‘Seiboio was daar beneden’, 2008), in de vertaling van Mari Alföldy, van Man Booker International Prize-winnaar László Krasznahorkai (1954). Drie eindeloos geschakelde zinnen, drie punten en ruim 6500 woorden lang ben je benauwend dicht bij een man in de ochtendchaos van Athene, op de blinkende droom van de Akropolis. Zijn horloge is stil komen te staan, maar daar is de heilige berg, dus ‘nu... wat heeft het nu voor nut, dacht hij, is het dan niet genoeg dat ik hier ben?’
De taxichauffeurs vielen voortdurend aan in de verschrikkelijke drukte, wat je ook er ook tegen probeerde te doen, eerst zei hij: nee, nee, laat me met rust, later gaf hij geen antwoord en trachtte hen te ontwijken, terwijl hij met zijn ogen zei: nee, nee, maar het was nu eenmaal niet mogelijk om hen te ontwijken of hen ervan af te brengen hun lijf tegen je aan te drukken en als het ware rondjes om je heen te draaien terwijl ze je in het oor dreunden: Syntagma, Akropolis, Monastiraki, Piraeus, Agora, Plaka en natuurlijk hotel en hotel en verrie tsjiiiep en verrie tsjiiiep, zo krijsten ze, en ze glimlachten, en die glimlach, die was het gruwelijkst, en ze kwamen van achteren, en als je dan met je koffer van richting veranderde, botste je onmiddellijk - hoppa - aan de voorkant tegen ze op, want ze konden in een oogwenk opeens voor je of achter je verschijnen, het was daar op de Aerodromio Elefterios Venizelos allemaal alsof het niet om een aankomst ging maar om een vergissing die de aangekomene pas inzag als het al te laat was, want dan is hij al aangekomen en in de verschrikkelijke drukte van de enorme wachthal terechtgekomen, waar mensen zich overal in groepen of individueel een weg vochten in een of andere richting, in de meest verschillende richtingen, kinderen schreeuwden naar hun ouders die ze kwijt waren, en ouders schreeuwden naar hun kinderen die niet vooruit moesten lopen of niet mochten achter- | |
| |
blijven, oude echtparen sloften met wazige blikken alsmaar naar voren, begeleiders van schoolgroepen brulden bange schoolgroepen bij elkaar, gidsen van Japanse groepen met vlaggetjes en megafoons brulden bange Japanse groepen bij elkaar, en iedereen droop van het zweet want het was verschrikkelijk heet in de hangar, het was zomer en er was enorm veel lawaai, het was een onaangekondigd gekkenhuis, tot je met je koffer de doorgang had bevochten in de richting waar je de uitgang vermoedde, maar ook daar was het nog niet echt afgelopen, enerzijds omdat
hij daar pas echt begreep wat zomerhitte in Athene betekende, anderzijds omdat de taxichauffeurs, minstens drie of vier, hem nog steeds op de hielen zaten en nog steeds maar praatten en praatten en glimlachten en glimlachten en naar de koffer reikten, hij was halfdood toen hij er eindelijk in slaagde zich uit die waanzin los te maken, hij stapte in een taxi die er stond te wachten en zei tegen de chauffeur die op kauwgom kauwend met een verveeld gezicht in een kleurig boulevardblad zat te bladeren: ...in the near of Syntagma, Odos Ermos-Odos Voulis, parakalo, waarop die hem aankeek met een blik van wie is die ouwe zak en knikte, daarna leunde hij achterover en lette niet op hoe de chauffeur reed, hoewel Griekse kennissen hem een stratenplan hadden bezorgd opdat hij niet zou worden opgelicht in de taxi, althans niet te veel, zo had hem een Atheense kennis in zijn e-mail uitgelegd, want een beetje zullen ze het toch wel doen, dat moet je maar voor lief nemen, dat is de gewoonte hier, het zou hun eer te na zijn om het niet te doen, dus hij liet het inderdaad gebeuren, al was het niet om die reden, maar omdat hij aan het eind van zijn krachten was, zijn gekwelde zenuwen konden het niet meer hebben, zo afgemat was hij door die landing en alles wat erop was gevolgd, want ook zijn koffer had hij niet gevonden waar die had moeten zijn, pas toen hij al met een verschrikt gezicht op zoek was naar de informatiebalie voor het melden van verloren bagage, viel geheel toevallig zijn oog op een bekend voorwerp dat eenzaam rondjes
| |
| |
draaide op een verre band die de bagage beloofde van een voor vier uur eerder aangekondigde vlucht uit Kiev, waarna het verder ging met de douane, waar de beambten de onfortuinlijke koffer helemaal uitplozen op zoek naar hasjiesj en ten slotte het helse labyrint van de wachtruimte, dus het was werkelijk genoeg geweest, van de kennissen met wie hij hier had afgesproken stond niemand hem in de hal op te wachten, vergeefs wachtte hij een tijdlang te midden van de razende menigte, dus op een gegeven moment ging hij weg, althans hij zou zijn weggegaan als de taxichauffeurs zich niet op hem hadden gestort, kortom, nu zat hij volkomen uitgeput op de achterbank van een zelfgekozen taxi en staarde naar de op dit vroege uur nog volkomen lege stad, eerst lette hij helemaal niet op de route en op de meter, dat gebeurde pas toen hij geen van de straatnamen zag die op zijn briefje waren geschreven en het vermoeden kreeg, overigens terecht, dat de chauffeur niet de kortste route nam, en toen de meter al het aantal euro's aangaf dat de kennissen hadden genoemd als het bedrag waar hij niet boven moest komen, probeerde hij zich in het Engels met de chauffeur verstaanbaar te maken, maar die leek hem eerst niet eens te horen, hij sloeg een paar keer rechtsaf en een paar keer linksaf, tot hij eindelijk bij een rood stoplicht zich omdraaide, alsof hij hem een gunst bewees, en op het hem voorgehouden briefje de straatnaam aanwees waar ze op dat moment waren, en die was nogal ver, niet alleen van het plein met de naam Syntagma, maar ook van het centrum, dus hij probeerde assertief te zijn en gebaarde dat dit niet oké was, hij werd woest, hij wees naar de meter en wees herhaaldelijk naar de naam Syntagma op zijn briefje, maar dat haalde absoluut niets uit, de chauffeur bleef onverstoorbaar op zijn kauwgom kauwen en liet zich door niets van de wijs brengen en het was duidelijk dat hij dat ook in het vervolg niet van plan was, dat hij reed waar hij vond dat hij moest
rijden, hij deed pogingen om zijn passagier gerust te stellen, het zou wel goed komen, meneer moest zich maar niet
| |
| |
druk maken, be happy, riep de chauffeur hem eens in de zoveel tijd bemoedigend toe, en zijn buik verkrampte helemaal toen de man bij een druk kruispunt afremde, het portier opendeed en met een weids gebaar en een soort van lichte glimlach om zijn mond zei, zo, dit is het Syntagmaplein, hier moest je toch zijn? - en hij overhandigde hem eerst het bedrag dat de kennissen hadden aangegeven, maar de chauffeur begon, als plotseling uit zijn dommeling ontwaakt, zo onverwacht te schreeuwen terwijl hij hem bij zijn schouder pakte en door elkaar schudde, dat er binnen een minuut een hele groep Grieken om hen heen stond, waarna er uiteindelijk met hun hulp een compromis tot stand kwam waarbij ze het dubbele van het werkelijk verschuldigde bedrag overeenkwamen, maar toen had hij al helemaal genoeg van dit alles, ik heb schijt aan Athene, zei hij in het Hongaars tegen de Grieken die om hem heen stonden, maar die klopten hem alleen maar op zijn schouder, goed, prima, kom, ga mee wat drinken, geen sprake van, zei hij terwijl hij zich losrukte uit de kring, want hij kon niet vermoeden dat de mensen die hier om hem heen stonden hem niet wilden beroven maar hem echt voor een drankje wilden uitnodigen uit medeleven vanwege de hopeloze strijd die hij met de taxichauffeur had geleverd, dat ze hem wilden kalmeren en zeggen dat taxichauffeurs nu eenmaal zo waren, met hen kon je niet in discussie gaan, geen zaken doen, ze beroofden je hoe dan ook, en al helemaal op dit vroege uur, kom, zeiden ze tegen hem in het Grieks, en ze wezen naar de tafels op straat van het restaurant vlak bij waar ze hadden gezeten, maar hij was al zo bang geworden, ook voor hen, dat hij snel zijn koffer pakte en zich te voet in de verkeerschaos van het kruispunt begaf, dwars door de autostroom heen, en dat was een vergissing, want niet alleen deed hij daarmee de chaos toenemen, dat zou niets opvallends zijn geweest op die plek, maar hij stelde zich ook aan uitgesproken gevaar bloot, en hij was
zich er niet eens van bewust dat hij tegen de tijd dat hij de overkant bereikte, zijn leven wel drie keer direct en onnodig op
| |
| |
het spel had gezet tussen de toeterende auto's, aan de overkant dus, met een koffer, die weliswaar godzijdank helemaal niet zwaar was, maar hem toch hinderde in zijn vrije beweging, met name bij het maken van een plan, er schoot hem namelijk niets te binnen om nu te doen, hij zou zijn kennissen moeten bellen om te vragen waar ze bleven en hen om hulp te vragen, maar de taxichauffeur had hem zo geplukt dat zijn geslonken voorraad cash niet eens voldoende zou zijn geweest voor een telefoongesprek, dus hij bleef er een tijdje staan, de groep van daarnet was alweer gaan zitten, en omdat ze er vanaf hier al helemaal niet meer als rovers uitzagen, besloot hij na een tijd naar hen terug te gaan om hun de weg te vragen, hij stapte ook van het trottoir, maar werd bijna meegesleurd door een auto, dus het leek hem beter om een officiële oversteekplaats te zoeken, al moest hij ook daar opletten, want hij wist helemaal niet of het groene licht aan de overkant wel op hem van toepassing was, en toen het na een tijd wel zo bleek te zijn, moest hij ook inzien dat groen licht hier alleen een soort theoretisch ja was op het oversteken, dat in de praktijk alleen gold als het plan niet doorkruist werd door andere, grotere krachten, en doorkruist werd het, nu eens denderde een vrachtwagen langs hem, dan werd hij weer naar achteren gesmeten door de luchtkolk van een bus, nu eens dit, dan weer dat, maar gelukkig kwamen er ook andere initiatieven van voetgangers zodat ze bij groen collectief de oversteek waagden, en die lukte, en daar stond hij op het terras van het restaurant bij de jonge mensen die daar achteloos en met een opgewekte gelijkmoedigheid zaten te drinken, zij groetten hem en op alle gezichten stond te lezen dat ze het daarnet al gezegd hadden dat het alvorens plannen te maken het beste was om iets met hen te drinken, bier of kafes, vroegen ze hem, of misschien een raki, o nee, protesteerde hij, liever een ellinikos kafes, oké, ellinikos kafes,
werd aan de ober doorgegeven, en het gesprek kwam op gang, de Grieken waren inderdaad jong, maar niet heel jong, zo net boven de dertig, en ze spraken rede- | |
| |
lijk Engels, alleen hun uitspraak was een beetje raar, maar ook hij had met zijn uitspraak niet kunnen verzwijgen waar hij vandaan kwam, dus ze begrepen elkaar goed, zozeer dat hij door een plotselinge indruk onmiddellijk een vanzelfsprekend vertrouwen voor hen voelde, en hij vertelde hun kort zijn verhaal, wie hij was en wat hij hier kwam doen, dat hij een beetje genoeg had van de wereld, of van zichzelf, of misschien allebei, en daarom bedacht had om nog een keer naar Athene te komen, waar hij nog nooit was geweest, het was dus een soort van afscheid voor hem, maar hij wist zelf niet eens waarvan hij hier afscheid nam, het gezelschap hoorde hem aan, de mensen knikten en honoreerden zijn verhaal met een lange stilte, waarna er langzaam weer een conversatie op gang kwam, waarin zijn nieuwe vrienden hem tegen elke prijs uit het hoofd wilden praten om... ja, eigenlijk alles, maar in de eerste plaats om nu zijn kennissen te bellen, want als ze hem al niet hadden opgewacht op het vliegveld en ook hier niet waren komen opdagen, op de kruising Ermou-Voulis, waar ze voor de zekerheid om negen uur hadden afgesproken, terwijl het al later was dan negen uur, nou dan kon de zaak echt wel wachten, zeiden ze, en ze stelden voor dat hij bij hen zou blijven als het lot hem al daar had doen belanden, dat zou ook wel fijn zijn, moest hij maar aannemen, waarom, vroeg hij, wat was hun plan voor de komende tijd, ach, plan, zei hun blik en van de gezichten straalde een duidelijke vrolijkheid af die zei, een plan, nee, dat hadden ze niet, of ach, het plan was om hier te blijven zitten en nog een biertje te drinken, en een oprechte grimas gaf aan dat ze niet bij het soort mensen hoorden dat volgens een plan leefde, hier zitten, dat was alles, dat deden ze al sinds gisteravond, en zolang ze geld hadden, bleef dit ook
het plan, langzamerhand weer een biertje drinken, zei een lange slungel, die zich Adonis noemde, ze waren slim en sympathiek, maar toen hij een slokje nam van de ellinikos kafes, kreeg hij opeens het gevoel dat hij niets van Athene zou zien als hij alles zo liet doorgaan, want toen hij vertelde
| |
| |
waarom hij hier was, namelijk om uit te vinden wat Athene was, volgde een grote stilte, alsof ze wilden aangeven dat het volkomen overbodig was om iets uit te vinden en al helemaal over Athene, Jorgos, die naast hem zat en zich George liet noemen, leek het zelfs vermakelijk te vinden, Athene nog wel, zei die Jorgos vervolgens en zijn gezicht betrok, weet je wat Athene is, vriend, een groot stuk stront, dat is het, zei hij en hij nam een slok van zijn glas, en het klonk allemaal te verbitterd om te vragen waarom hij zulke dingen zei, het zijn vissen op het droge, dacht hij later, goedwillende en aardige klaplopers, stelde hij vast, maar hij moest erkennen dat hij het steeds beter naar zijn zin had bij hen, en daardoor ging er ook een alarm in hem af, het was gevaarlijk om hier te zitten op deze eerste ochtend en te luisteren naar hun discussie over de vraag of het nummer ‘Guns of Brixton’ beter was in de uitvoering van The Clash of van Arcade Fire, en met hen te zitten zwijgen, en een lange tijd te kijken naar het drukke verkeer vanaf het Syntagmaplein en de Odos Voulis, kijken naar het zinloze heen en weer jakkeren van de auto's in de nu al verschrikkelijke hitte en verschrikkelijke stank, het was allemaal veel te prettig met hen, op een aantrekkelijke manier melancholiek, als een zoet gewicht dat je omlaag trekt - als hij zich niet onmiddellijk in beweging zette, sprak hij zichzelf toe, dan zou hij hier blijven en zou alles heel anders verlopen dan hij diep in zijn hart wilde, dus hij stond plotseling op en kondigde aan dat hij ten minste de Akropolis wilde bekijken, dit was een van de grootste verlangens in zijn leven, om één keer de Akropolis te zien, en nu hij oud geworden was... aha, ten minste dus, en de Akropolis, zei Adonis met half dichtgeknepen ogen, de Akropolis dus, zei ook Jorgos met een zurige blik, wel, tenslotte moet je het zelf weten, zeiden ze tegen hem, tenslotte ben je hier voor de
eerste keer, waarom niet, al denk ik dat het dikke onzin is, zei Jorgos, volgens mij ook, zei Adonis, maar best, ga dan, als je het zo graag wil, maar luister eens, opperde een meisje uit het gezelschap dat Ela
| |
| |
heette, dit ding, en ze wees naar de koffer, dit hoef je niet de hele tijd mee te sjouwen, je kunt het afgeven, voor het geval je datons hier niet meer zou vinden, wacht, even kijken waar, en ze keek rond, bij Maniopoulos, stelde Jorgos voor, oké, dat is dichtbij, en zo gebeurde het, Maniopoulos was verkoper of iets dergelijks in een totaal vervallen winkeltje in de vervallen straat achter het restaurant, misschien werd er gehandeld in computeronderdelen, het was niet gemakkelijk vast te stellen, maar het was zoiets, in elk geval zei de jongen meteen ja, hij zette de koffer weg achter een gordijn en gebaarde dat alles in orde was, hij kon hem altijd komen ophalen als hij klaar was, en ze stonden weer op het terras, ze legden hem de route uit, ze raadden hem ondanks de hitte aan om te gaan lopen, want er waren nog niet zoveel toeristen, bovendien zou hij dan ook iets van Plaka zien, het oude stadsdeel, alsmaar die kant op, zei Jorgos, in één richting wijzend, en hij dirigeerde hem naar een voetgangersoversteekplaats, alsmaar die kant op, al zou hij er beter aan doen om een paar uur te wachten, het best tot de avond, want de zon zou nu wel erg heet zijn daarboven, maar hij was al aan de overkant en was al begonnen in de nauwe steegjes van Plaka door te dringen, hij zwaaide nog naar hen en zij zwaaiden vriendelijk terug, en hoewel hij het naar zijn zin had gehad bij hen, of misschien juist daarom, haalde hij nu opgelucht adem dat hij eindelijk op weg was, op weg naar de Akropolis, ten minste de Akropolis, zei hij in zichzelf en hij dacht aan de eerste vage afbeeldingen die hij sinds zijn kinderjaren in zijn geheugen bewaarde en hij voelde blijdschap dat ze hem niet hadden kunnen verleiden, al was alles een beetje vaag, ook dit verleiden, zoals het ook vaag was dat hij dit allemaal dacht, zoals ook dat oude plaatje van de Akropolis geen contouren had, en ook geen scherpte, met name wat de
afmetingen betrof, hij had zich namelijk nooit een voorstelling kunnen maken hoe groot de Akropolis was, hoe groot de gebouwen waren, de Propyleeën, en het Parthenon zelf, het was immers onmogelijk om de dimensies te
| |
| |
zien als je op grond van foto's of tekeningen een indruk probeerde te krijgen van dit temenos, zoals de Grieken deze heilige tempelwijk noemden, het was onmogelijk en dat was een groot probleem, het feit dat men geen dimensies kon zien maakte het onmogelijk om de Akropolis in je brein in te bouwen, op de een of andere manier hing alles van de afmetingen af, dat gevoel had hij altijd gehad en dat dacht hij ook nu, onderweg ernaartoe - hij kocht een peperduur broodje, dronk een blikje half gekoelde cola voor een nog schaamtelozer prijs, maar het kon hem niet schelen, want er interesseerde hem niets anders meer dan dat hij in de hitte de Akropolis steeds nader kwam en op het punt stond de tempel van Nike te zien en het Erechtheion, en als bekroning van alles het onovertroffen Panthenon, en het feit alleen al dat hij boven op de Akropolis zou staan, want daarnaar had hij altijd verlangd, en hij verlangde er nog steeds naar, als afscheid, en wel hevig, om te zien wat de Grieken zagen, laten we zeggen 2439 jaar geleden.
Hij liep de wijk Plaka in over de Voulis zelf, en het waren inderdaad niet meer dan een paar honderd toeristen die hem tegemoetkwamen of naast hem liepen te dwalen of hem passeerden, dus hij kon eigenlijk wel zeggen dat hij geluk had, vervolgens liep hij een stuk over de Flessa-straat, waar hij op een bepaald punt verdwaald raakte en niet meer wist of hij er goed aan deed om over de Odos Erechtheos verder te gaan; dat deed hij dan maar, en na de steegjes Stratonos en Thrasyllon kwam hij plotseling uit op een brede, drukke straat, die Dionysiou Areopagitou heette, en gelijktijdig zag hij opeens ook het temenos in de hoogte, dat al wel eerder was opgedoken, als er zich voor een vluchtig ogenblik een spleet opende in de smalle straatjes, maar in zijn geheel zag hij het hier op de Dionysiou Areopagitou voor het eerst, en dat was ook voor het eerst in zijn leven - vanaf dat moment interesseerde hem een behoorlijke tijd niets, hij meende dat hij zijn doel dicht was genaderd, hier
| |
| |
stond hij aan de voet van de Akropolis, te mooi om te bevatten, de zon brandde verschrikkelijk, de weg was vreselijk druk, het moest een uur of tien of elf zijn, hij kon het niet bepalen omdat zijn horloge nog in het vliegtuig stil was gaan staan, omdat hij vergeten was tijdig de batterij te verwisselen, en nu... wat heeft het nu voor nut, dacht hij, is het dan niet genoeg dat ik hier ben? - en hij sjokte door in de hitte, maar in deze buurt kwam hij verdacht weinig toeristen tegen, steeds minder zelfs, maar hij liet zich toch niet in de war brengen, de Akropolis was hier aan zijn rechterkant, eens moest hij het pad naar boven bereiken, als hij er helemaal omheen moest lopen, dan zou hij eromheen lopen, klaar, wat kon het hem schelen, zo moedigde hij zichzelf opgetogen aan, maar hij bleef heel lang doorlopen op die weg, de lucht die hij moest inademen stonk afschuwelijk, en het lawaai van het verkeer was onverdraaglijk, hij besloot net om de eerstvolgende passant om informatie te vragen toen hij plotseling bij een slingerweg kwam die verzwaard was met stukken kalksteen en zigzaggend omhoogging, boven aan het einde van het lange pad zag hij een kiosk, hij klom met veel moeite naar boven en de kiosk was de kassa, maar er stond niet tamio op maar akropolis, wat ergens wel belachelijk was, want voor hetzelfde geld had de weg die erheen leidde van het opschrift ‘dromos’ voorzien kunnen worden, iedereen weet toch dat dat een weg is en dit hierboven de Akropolis, wat had het dus voor zin, waarschijnlijk vanwege de entreegelden, dacht hij, en dat was misschien ook zo, want er werd inderdaad entree geheven, en het was nog prijzig ook, eerst vroegen ze twaalf euro, en toen hij met handen en voeten protesteerde, vroegen ze zes, maar hij had dan eindelijk zijn kaartje, hij kon binnentreden, hij liep verder, en hij kon naar boven kijken, met een blik van hier is dan eindelijk de Akropolis, maar hij kon niet
tegen het licht, hij moest zijn ogen neerslaan en dat was niet eens zo eenvoudig, want toen hij ze had neergeslagen om die ogen op een plek op het donkerder gedeelte van de weg te laten
| |
| |
rusten, kreeg hij dat niet voor elkaar, want de weg had gewoon geen donkerdere gedeeltes, de straatstenen onder zijn voeten verblindden hem evenzeer als de dingen op ooghoogte waarvan hij zijn blik had afgewend, want de stenen beneden, van de trap dus, waren van wit marmer gemaakt en ze waren door niets onderbroken, geen gras of onkruid, hij liep verder naar boven en hij wist dat hij pas bij de Propyleeën was, gebouwd door Mnesikles, bij de hoofdingang van de Akropolis, hij ging op de tast naar boven en wist dat aan zijn linkerkant de zogenaamde Pinakotheek van de Propyleeën verrees en aan de rechterkant het zogenaamde wachtgebouw, en daarboven in de hoogte de tempel van Athene Nike met de vier wonderschone zuilen, maar hij wist het alleen maar, hij zag niets, hij liep omhoog, met dichtgeknepen ogen, want zijn idee was, nu word ik dan wel verblind, maar voorbij de trap ga ik een plek zoeken onder een boom of ik trek me terug in een gebouw, ik rust uit en kom dan weer hier terug om de Propyleeën beter te bekijken, hij strompelde dus verder, maar de weg voorbij de Propyleeën maakte de situatie niet beter, eerder slechter, want in plaats van aarde lag overal kalksteen, het hele temenos was op een enorme sneeuwwitte kalksteenrots gebouwd, en de weg naar binnen liep tussen geniepige stukjes kalksteen over een verblindend kalkstenen oppervlak, de Akropolis is dus, zo stelde hij met pijnlijke ogen vast, gebouwd op een blok van pure kalksteen op deze kale berg, dat is dus de Akropolis, dacht hij ontsteld, maar een tijdlang durfde hij nog niet te bedenken wat het betekende dat de berg volkomen kaal was, dat er helemaal niets op stond behalve de kalksteenrots en de beroemde tempels op de kalksteenrots, gebouwd van marmer van verschillende soorten maar onder meer van wit pentelisch marmer, hij durfde het niet te bedenken want hij geloofde het niet echt, dus hij bleef maar lopen, hij probeerde zijn oogleden zo af te
stellen dat hij niet zou struikelen maar ook de verschrikkelijke gloed van de zon buiten kon houden, want de zon bleek inderdaad genadeloos, hij had niet
| |
| |
zozeer last van het branden van zijn schedel, rug, armen, benen, eigenlijk alles, dat kon hij nog wel verdragen, maar wat hem totaal verraste en waarvan hij het belang niet juist had ingeschat, was het effect van het zonlicht op de kalksteen, op die ontzettend sterke schittering was hij niet voorbereid, dat had ook niet gekund, hoezo, welke reisgids, welke kunsthistorische verhandeling doet mededelingen in de trant van ‘pas op, het zonlicht op de Akropolis is zo krachtig dat mensen met zwakke ogen in het bijzonder beslist preventieve maatregelen moeten nemen’, en zodoende had hij, kennelijk een mens met zwakke ogen, geen enkele maatregel genomen, waardoor hij nu geen enkele tegenmaatregel kon nemen, dat was ten enenmale onmogelijk, hij had immers helemaal niets bij zich behalve een koffer, dat is het, schoot het plotseling door hem heen, en toen hij het heiligdom van Artemis Brauronia bereikte, besloot hij dat de koffer in zijn hand hem zou redden, wat een geluk dat hij hem had meegenomen, waaruit al duidelijk was dat hij toen al door de vermoeidheid, de hitte en de verblindheid niet goed bij zinnen was, want hij bedacht pas dat hij de koffer niet in zijn hand had maar bij die jongen genaamd Maniopoulos in de stad had achtergelaten toen hij tegen de muur van de tempel ging schuilen om hem te openen en er een kledingstuk uit te halen, op dat moment stond de zon precies boven zijn hoofd en liet zich nergens een hoekje, uitsteeksel, afdakje of inspringing zien, hier of verder weg, het licht stortte loodrecht, zonder belemmering omlaag, er was dus helemaal geen schaduw op de hele Akropolis, maar dat wist hij toen nog niet, daarom haalde hij bij gebrek aan iets anders een gebruikt papieren zakdoekje uit de zak van zijn spijkerbroek, vouwde het uit en hield het voor zijn ogen, maar tot zijn ongeluk irriteerde zelfs het wit van de zakdoek hem, dus toen drukte hij zijn hand tegen zijn ogen en liep zo verder, hopend om op enig moment toch ergens
uit te komen, een rustplek of wat ook maar, waar hij zich terug kon trekken en zijn ogen rust kon geven, en hij liep door, hij liep
| |
| |
verder op de Akropolis, waar hij vanaf zijn kinderjaren het meest naar had verlangd, en waar hij zoals algauw bleek de enige was, op een Duits echtpaar in de verte bij het Parthenon na, die hadden zich natuurlijk wel voorbereid, dacht hij, ze droegen allebei een soort tropenhelm met een klep op hun hoofd, voor hun gezicht een brede, donkere bril, op hun rug een rugzak, waaruit ze, toen zijn blik op hen viel, juist een literfles mineraalwater tevoorschijn haalden, met als gevolg dat hij onmiddellijk een kwellende dorst voelde, maar daartegen kon hij al helemaal niets doen, want hoe hij het ook had gehoopt, er was hier geen enkel café of frisdrankstalletje of iets van dien aard, zoals op toeristische plaatsen gebruikelijk, op de Akropolis was gewoon niets dan de Akropolis, maar toen leed hij al zwaar, hij bereikte de plek waar eens het standbeeld van Athene had gestaan en sloeg de richting van het Erechtheion in, maar hij tastte met zijn voeten de weg voor zich af als een blinde, want omhoogkijken of ook maar even een blik omhoog werpen was nu helemaal niet meer mogelijk, de tranen liepen uit zijn ogen, en toen deden ze nog niet eens pijn, want de pijn zette pas in toen de tranen op waren, alsof hij ze allemaal had uitgehuild tegen de tijd dat hij de Karyatiden van het Erechtheion bereikte, waar hij uiteraard niet naar binnen kon, van deze kant, de zuidkant, al helemaal niet, hij kon de dames uit Karyai zelfs niet met zijn blik beroeren, want de borstwering was hoog en de Karyatiden waren dus onbereikbaar, hij keek dus wanhopig om zich heen, in zijn ogen prikte de pijn, op de oppervlakte van de rots lagen hier en daar grote stukken gehouwen steen, waarschijnlijk resten van de tempel van Dörpfeld of het altaar van Athene, of wie weet waar ze vandaan kwamen, in ieder geval was dit wat hij kon bevatten tijdens het korte moment dat hij even zijn ogen weer durfde te openen, maar toen leek een van de goden in de hemel hem even
goedgunstig te zijn want hij leidde hem naar de zuidwestelijke gevel van het Erechtheion, achter de Karyatiden, waar hij een boom in het oog kreeg, een boom, o god, en
| |
| |
deze blinde bewonderaar van de Akropolis haastte zich om bij de boom te komen, maar toen hij er aankwam en zijn rug tegen de stam zette en zijn ogen probeerde te openen, veranderde er niets, want hij kon zijn ogen ook hier niet openen, de boom was namelijk een klein vijgenboompje, een miezerig, iel, bijna verdord boompje, een smal stammetje waarboven het gebladerte, bijeengehouden door dunne takjes, zo ijl was als de vleugels van een vlinder, het licht kwam er ongehinderd doorheen, en toen hij vol ongeloof op de grond rond zijn voeten keek waar hij zelfs geen dunne schaduwen van de takjes zag, toen begreep hij dat datgene waarvoor hij gekomen was, voor hem onzichtbaar zou blijven, niet alleen zou hij nooit te weten komen wat de afmetingen van de Akropolis zijn, dacht hij teleurgesteld, maar hij zou ook nooit de Akropolis zien, terwijl hij hier op de Akropolis stond - maar de goden hadden niet het boompje als zijn troost bestemd maar de noordgevel van het Erechtheion, aangezien tegen die tijd de zon aan de hemel inmiddels zo stond dat de voorhal beschaduwd bleef, daar holde hij dus halsoverkop naartoe, het Duitse echtpaar was al daar, zij hadden het naar hun zin, de man verwisselde juist het filmpje in zijn fototoestel en de vrouw zat een enorme gyros te eten, ze waren dik en hun gezicht straalde van gezondheid, zulke mensen hebben de goden wel lief, merkte hij mistroostig op, mistroostig en ondankbaar, want hij had ten slotte toch een plek bereikt waar hij zijn door pijn gekwelde ogen rust kon geven en waar hij die ogen überhaupt kon openen, ook al kon hij vanaf deze plek behalve de trommels van het Proto-Parthenon niets zien van de zogenaamde Akropolis, waarnaar hij zijn hele leven had verlangd, want hij stond er met zijn rug naartoe, maar dit is toch onmogelijk, dacht hij toen hij weer bijkwam en maar niet in de situatie wilde berusten, de Duitsers gingen naar het Parthenon om foto's te maken, hij bleef echter, want hij wist wat er zou
gebeuren als hij deze verkwikkende prostasis van het Erechtheion zou verlaten, misschien zou hij moeten slapen, dacht hij,
| |
| |
wachten tot de zon een flinke weg had afgelegd daarboven waardoor hierbeneden de verhoudingen van licht en schaduw zouden veranderen, maar hij wist ook meteen dat het geen goed idee was, want hij zou het niet lang uithouden zonder water, hiermee, beter gezegd óók hiermee had hij geen rekening gehouden, dat hij water mee had moeten nemen hiernaartoe, hij leunde tegen de muur en dacht aan Kallikrates, en Iktinos, die dit gebouwd hadden, en Pheidias, die er met zijn enorme Athene-standbeeld van verguld ivoor betekenis aan had gegeven, en met zijn rug tegen de muur geleund stelde hij zich voor dat hij het Parthenon naderde en zelfs bij de magnifieke zuilen van het Parthenon ging staan, de perfecte Dorisch-Ionische colonnade, hij stelde zich voor in de ruimten van de pronaos, de naos en de opisthodomos en hij stelde zich voor dat in de tijd toen dit allemaal gebouwd werd, de tempel nog het terrein van het geloof was, de plaats en het doel van de Panathenaeën, en hij spande zijn kloppende hersenen in om hem met zijn fantasie te omvatten en bij elkaar te zien, en zo het mooiste gebouw van de westerse wereld voor zichzelf te bewaren ten afscheid, en hij dacht nog dat hij eigenlijk zou moeten huilen omdat hij hier was en er toch niet was, huilen omdat hij had bereikt waarvan hij had gedroomd, en het toch niet had bereikt.
Het was afschuwelijk om van de Akropolis omlaag te strompelen, het was afschuwelijk om erin te moeten berusten dat het hele Athene-plan vanwege zo'n lachwekkende, alledaagse, ordinaire kleinigheid een jammerlijke mislukking was geworden, moeizaam sjokte hij de weg af, met zijn handen voor zijn ogen, en het liefst had hij het hokje van de kassa kapotgeschopt bij de uitgang, maar uiteindelijk schopte hij natuurlijk niets kapot, hij liep alleen duizelig te dwalen over de weg in de meedogenloze hitte, hij kwam in de drukte van de Dionysiou Areopagitou uit en besloot langs de andere kant om de Akropolis heen te lopen, waarnaar hij niet eens meer omhoog wilde kijken, hoewel hij
| |
| |
inmiddels zover hersteld was dat zijn ogen het licht hierbeneden wel konden verdragen, hij had natuurlijk ook terug kunnen gaan in de richting waaruit hij was gekomen, maar daar had hij geen zin in, vanaf dat moment had hij helemaal nergens zin in, hij was niet geïnteresseerd in het Nationaal Museum, niet in de tempel van Zeus, niet in het Dionysos-theater en niet in de Agora, want hij was niet geïnteresseerd in Athene en daarom had hij ook geen interesse meer voor de punten vanwaar hij van hierbeneden een uitzicht op de Akropolis had kunnen hebben, schijt aan de Akropolis, zei hij ondoordacht terwijl hij hardop voor zich uit praatte, dit zei hij, maar het was alleen het verdriet dat hem dat liet zeggen, dat wist hij zelf ook, het verdriet over de onzichtbaarheid van wat geweest is, want zo interpreteerde hij nu aanvankelijk wat hem was overkomen, hij zocht en vond - misschien wel terecht - een diep symbolische boodschap in zijn lotgevallen, om zo de gebeurtenissen van de afgelopen uren te kunnen verdragen en begrijpen, de gebeurtenissen die in feite zijn eigen afscheid waren, waarvan de betekenis nu pas langzaam tot hem begon door te dringen, en hij keek alleen naar het trottoir onder zijn voeten, en hij had overal pijn, vooral zijn ogen deden nog steeds pijn, maar ook zijn voeten, hij had blaren onder zijn beide hielen, bij elke stap moest hij zijn voeten een bétje naar voren schuiven in zijn schoenen als hij zijn gewicht op zijn linker- en dan weer op zijn rechtervoet plaatste, zodat zijn hielen de zool niet raakten, en zijn hoofd deed erg pijn, want hij had honger, en ook zijn maag deed pijn want hij had al uren geen slok meer gedronken, hij liep maar door over het smalle trottoir van de Dionysiou Areopagitou, die in die richting nog langer, gewoonweg ondraaglijk lang leek, en hij keek niet op, nee, want daarboven - zo noemde hij vanaf dat moment de Akropolis om het woord niet te hoeven uitspreken - was er
niets meer om morgen of die avond nog bij een nieuwe poging te bekijken, want hij wist dat hij de werkelijkheid van de Akropolis niet kon zien, omdat hij op de verkeerde dag was gekomen, in de verkeerde tijd
| |
| |
was geboren, omdat hij was geboren, waardoor alles meteen al niet goed was begonnen, hij had moeten weten, aanvoelen, dat dit niet de dag was om wat voor onderneming dan ook te beginnen, en ook de volgende niet, want hij had geen enkele dag meer voor zich en had er ook nooit een gehad waarop hij dat geniepig met kalksteen volgepakte steile pad wel met succes had kunnen bestijgen, in tegenstelling tot vandaag, waarom was hij er überhaupt aan begonnen, zei hij met zijn mondhoek omlaag gekruld, waarom had hij zoveel haast, en hij bleef op zichzelf schimpen en liet zijn hoofd hangen en stapte met bloedende hielen volkomen afgemat voort op de vijandige schoenen en het duurde heel erg lang voordat hij om de Akropolis heen gelopen was en weer in dezelfde straat was uitgekomen waar hij die ochtend al geweest was, het straatje heette Stratonos en hij vond de Erechteos en vandaar belandde hij over de Apollonos algauw bij de kruising Voulis-Ermou - en hij zag al zijn kennissen van die ochtend aan de overkant, hij kon zijn ogen bijna niet geloven, maar daar waren ze bijna allemaal, alleen één meisje, Ela, ontbrak, voor zover hij het vanaf de andere kant kon onderscheiden, en zij merkten hem ook op en zwaaiden, kennelijk had het een verkwikkend effect op hen in de enorme hitte dat ze hem herkenden, en hem deed het onuitsprekelijk goed dat hij na zoveel agonie, volkomen overbodige agonie daarboven, opnieuw weer bij hen kon zijn, want dit was op de een of andere manier besloten - toen hij hen zag, ging zijn hart sneller kloppen, want wat was er toch zo aantrekkelijk aan dit gezelschap die ochtend? juist dat ze niets deden, dat ze niets wilden en dat ze goede mensen waren, dacht hij nu, een beetje geëmotioneerd door de vermoeidheid, terwijl hij naar hen keek, en hij zwaaide naar hen, het leek nu dus volkomen vanzelfsprekend dat dit het enige was wat zin had, om bij hen te zitten, hier in Athene, waar dit gezelschap hem vanaf het
allereerste ogenblik had opgenomen, bij hen te zitten, een ellinikos kafes te bestellen en op te gaan in Athene, wat had het voor zin om iets te willen, nu, na deze verschrikke- | |
| |
lijke en verschrikkelijk belachelijke dag was niets zo belachelijk als te bedenken hoe koppig hij die ochtend iets wilde, hoe belachelijk dat hele willen hier was, terwijl hij veel gelukkiger was geweest als hij bij hen gebleven was en nog een ellinikos kafes had gedronken, kijkend naar het verkeer, de hysterisch heen en weer schietende auto's, bussen en vrachtwagens, hij voelde zich dodelijk vermoeid, het was dus aan geen twijfel onderhevig wat hij vanaf nu moest gaan doen, hij zou bij hen gaan zitten en niets doen, net als zij, hij zou wat eten en wat drinken, en dan was het weer tijd voor een ijskoude ellinikos kafes, en die zoete, vage, eeuwige melancholie, en hij zou zijn schoenen uitdoen en zijn benen strekken, en na niet zonder zelfironie te hebben verteld wat hem daarboven was overkomen, zou hij ook zelf meedoen aan de algemene hilariteit, want hoe kon iemand inderdaad zo'n idioot zijn om in de zomer naar Athene te komen, de eerste dag in het felste zonlicht de Akropolis te beklimmen en dan verbaasd te zijn dat hij niets van de Akropolis had gezien, zo iemand verdiende dit, zou Jorgos zeggen onder veel gelach, zo iemand werd met recht een idioot genoemd, zou Adonis eraan toevoegen zonder kwetsend te zijn, iemand zoals hij, die in de brandende zon de Akropolis beklimt en niet eens een zonnebril meeneemt - daar zouden ze zich nog een tijdje vrolijk over maken, dacht deze avonturier van de Akropolis nog aan deze kant van de kruising, en hij zou dan misschien zeggen, als antwoord op de vraag waarom hij zonder zonnebril was vertrokken, dat de Akropolis met zonnebril niets meer met de Akropolis te maken had, ze gebaarden naar hem dat hij niet zo moest treuzelen en moest komen, en van blijdschap dat hij al een beetje thuis was, thuis, bij zijn nieuwe vrienden, begaf hij zich
zonder nadenken in het drukke verkeer om bij het terras aan de overkant te komen, en hij werd meteen overreden, in een oogwenk verpletterd door een vrachtwagen die met grote snelheid op de binnenste rijstrook reed.
|
|