Rens van der Knoop (1987) debuteerde bij De Bezige Bij met de dichtbundel Twee mannen spreken elkaar onopgemerkt aan. Hij hoopt, ook voor zichzelf, een vreemde te zijn. Iemand met mensachtige vormen, met oog voor sprekende details. Iemand die nooit schrijft over de specifieke dingen die hij heeft meegemaakt, maar over hun samengevallen residu dat niet in één ervaring gevat kan worden. Poëzie is bij hem een genadeloos zelfonderzoek. Het gaat Van der Knoop, als elke goede dichter, om het juiste perspectief. Deze nieuwe gedichten, de eerste na zijn debuut, zijn abrupt en direct. Ze lijken met iedere nieuwe beginregel afstand te willen creëren. Maar afstandelijk zijn ze uiteindelijk niet voor wie doorleest naar de volgende regels, ze raken met heel hun korte vorm juist snel verstrikt in opvallende nabijheid, ze hebben een intimiteit die aangrijpt. Kernachtig zijn ze door hun ogenschijnlijke achteloosheid. Rens van der Knoop schrijft over werkplaatsen, archiefkasten, een kleitablet, stoelen en vinnen.
[pagina 157]
[p. 157]
In een meer zwemt een man naar beneden
er gaan hem vinnen voorbij
waarvan hij de stuwing
kan voelen
als de vermoeide hand van een ander
die langs zijn arm valt
op zijn rug verspringt licht
dat door het oppervlak komt
wijst terug omhoog
naar een andere diepte
waar veren slaan, zich uitspreiden
en verre schaduwen maken
[pagina 158]
[p. 158]
Uitnodiging
Zij stelde haar vraag een poosje uit
en besloot in plaats daarvan te lachen
eerst om de kleine
daarna om de grote dingen
alsof de afstand
die eerst nog zo helder was
zich plots had opgerold aan haar voeten
en daar
het wachten verried
[pagina 159]
[p. 159]
Er veegt, met droge nadruk,
een hand over de muren van mijn huis
één met een laag werkstof
dat van deze muren is gevallen
ik hoor de oneffenheden
in dat vegen
het zijn oude muren
het lijkt een oude hand
[pagina 160]
[p. 160]
Een rij stoelen keert me de rug toe
in dit halfdonker
dat halfdonker heet
omdat gesloten ruimtes
veel donkerder kunnen zijn
het is hier het donker van buiten
het diepe, matte grijs
waarin ook een stem
als een uitvallende vacht is
ook mijn stem
als mijn huid
wanneer ik me uitkleed
een wiegende schaduw
een vlek in het water
[pagina 161]
[p. 161]
Een man staat tussen archiefkasten
hij is daar thuis
hun inhoud noemt hij organismen
in gedachten volgt hij wervels
naar pezen, merg en stuwsystemen
en nog verderop
naar oude, oude afdrukken
die iets anders dan de mens bewegen
de man rekt zich uit, krakend
voldaan
een kleitablet breekt op andere stenen
[pagina 162]
[p. 162]
Een werkplaats die nu leeg is
bij het kruispunt
een eenzame spreker
stoelen die op veel verschillende plaatsen hebben gestaan