| |
| |
| |
Marieke Rijneveld Gedichten
Marieke Rijneveld laat alles meebewegen in haar teksten, huizen, bibberende ramen, flatgebouwen die buigen, rokende fabrieken. Het is opvallend wat een denderend ritme haar gedichten hebben. Haar lenig gebruik van metaforen is opmerkelijk, telkens komen de ongerijmde buitenissigheden op hun pootjes terecht. Ook haar beelden zijn indringend en bijna cartoonesk: zweetdruppels op het voorhoofd van de vader zijn als noppenfolie, een hoofd dat ook nog klem zit tussen de spijlen van de trap. Broers lopen weg, clowns zijn niet langer eng. Rijneveld kan geen metafoor bedenken zonder die letterlijk te nemen en mee te laten resoneren in haar tekst. Hoe onheilspellend de wereld ook kan zijn, zij houdt het altijd bij concrete zaken: Brinta 's ochtends, opengesneden appels in de koelkast.
Marieke Rijneveld (1991) schrijft naast poëzie ook proza en maakt muziek. Zij won de Poëzieslag in Festina Lente en kreeg de El Hizjra Literatuurprijs 2012. Haar werk verscheen in het onlinetijdschrift Hard//hoofd, en in DWB, Het Liegend Konijn en de VPRO Gids.
| |
| |
| |
Waarom we niet vallen
Flatgebouwen staan als duikplanken door de stad verspreid. Een klein
moment van zweven zal te kort zijn om daar een landing voorover te hebben.
Op de hoek van de laan probeert een man al jaren in de verte te komen
maar steeds als hij dat punt bereikt, is zijn doel weer verschoven.
Er is altijd een breekpunt nodig om een geheel te kunnen vormen, zoals vaders
eierschalen harnassen noemen om hun hoofden sterker te laten lijken
zodra die twee elkaar raken, heb je zondag. Buiten zit een duif
hij twijfelt tussen twee dakgoten, ziet ook de bomen en wil niet toegeven dat hij
zijn vliegangst nooit echt heeft overwonnen. Als je goed kijkt zijn vogels punaises
en de lucht een prikbord. Zodra we vallen breken onze harten open als kettinkjes met
een fotootje erin van toen we nog jong waren, niet wisten dat als je eenmaal begint
| |
| |
met vertrekken, je nooit meer ergens eeuwig kunt blijven. En toch rechtop
lopen, zullen flatgebouwen buigen als ze het niet eens zijn met hun springers, op de grond
neerzetten zoals je een lieveheersbeestje van je hand het gras in schuift?
Soldaten sneuvelen in het zand en burgers in bed.
Soms zou je willen dat het was zoals de vaders na het ontbijt tegen hun
dochters beweerden: fiets nooit te ver van huis want dan val je van de wereld.
| |
| |
| |
Het ligt niet aan jou maar aan het huis
Ik denk aan de deuren die harder dichtslaan als iemand voor het laatst
het huis verlaat, aan de hoeken van de kamers
die eigenlijk oksels zijn en angstzweet verspreiden, lekkages.
Er hangt geen ongemakkelijke sfeer, het zijn de ramen die bibberen als iemand weggaat
Zoals verdriet vergelijkbaar is met het vuilnis buitenzetten
niemand zie je het doen en toch staat het op maandagochtend aan de straat
sommige dingen doe je alleen in bed als de nacht in een zeil verandert
waar sterren vanaf tuimelen, op het dak vallen als knalerwten.
In de verte staan twee fabrieken met elkaar te roken
ik zou ze graag een vuurtje aanbieden maar ik kon nooit beginnen
toen de deur achter je dichtsloeg, heb ik uit het raam gehangen
zij stonden daar veilig onder het afdak van wat grijze wolken
| |
| |
en ik riep je na terwijl zij de volgende opstaken, het over ons hadden
rokers staan zelf eeuwig in de mist, kijken daarom altijd naar de ander
dus schreeuwde ik naar je waardoor het behang zich losrukte van de muren
want we bellen ook al knippen ze de lijnen door als navelstrengen
sturen brieven met parfum en inktvlekken als tegenstellingen
om te verdoezelen dat we misschien wel te veel van elkaar houden
gooien flessenpost met gedachten en zorgen om onze hoofden
boven water te houden. Zetten het huis op een ansichtkaart.
| |
| |
| |
Noppenfolie
Van bovenaf gezien is dit trappenhuis net een badkuip, ik denk aan een
film met een enge clown die uit een putje kroop, sindsdien leg ik er als ik
moet douchen een washandje op.
In een woning schuilen vele herinneringen als onderduikers die op een dag
tevoorschijn moeten komen, zoals de keer dat mijn broer onder mijn bed
was gekropen en een kat nadeed. Later was hij degene die voor het eerst
godverdomme riep, alleen met muren kun je kinderen binnenhouden.
Toen ze hem op kwamen halen stond vader in zijn overall halfgebogen
met zijn hoofd tussen de spijlen van de trap, zweetdruppels op zijn
voorhoofd als noppenfolie, als je hard werkt verbrand je op den duur
je tranen, riep hij. Ik vouwde mijn handen om mijn zusjes oren, hopend dat mijn
vader naar beneden zou stormen, de radio aanzetten en op een manier dansen
| |
| |
zoals we van hem gewend waren. Goedmakend om de sfeer weer als verlichting
aan te kunnen knippen. Dat we zouden lachen en mijn broer niet opgeslokt werd
door de monden van grijze meneren aan het einde van de traptreden. Mijn nachten
zwarter werden omdat ik nooit meer wist wie zich nu dubbelvouwde om onder
mijn bed te kunnen passen, clowns niet langer eng waren, alleen maar eeuwig dronken.
| |
| |
| |
Biotoopaquarium
Ochtenden zo grijs als botervissen en ik dubbelgevouwen tussen de
lakens denk me langer houdbaar dan paling in een krant, alleen weten
zij tenminste hoe ze zich moeten bewegen, toonbaar maken, ben ik vandaag dan
het water dat geen stroming kent, dat zich laat vullen met andermans leven
de wervelingen uit de schubben overnemend en het paren zonder elkaar aan
te hoeven raken alleen maar iets achterlaten, zoekt en gij zult vinden maar
nooit meer die dader herkennen, de huid tot artisjok maken en afpellen tot we bij
het hart komen, de kern van onze daden. Wanneer ik met iemand sta te praten
zie ik achter de mens meteen de schedel liggen die niet veel verschilt van de mijne:
in ieder mens zit een dader, in iedere dader een mens maar net als sommige
vissen leeft die op de bodem, op de bodem van het geweten op zoek naar zuurstof
of juist een gebrek eraan. Bij het wakker worden proef ik de zemelige structuur
| |
| |
van Brinta vermengd met te weinig kwark, weer een dag waar moeilijk doorheen te banen is
tussen zes en zeven een plan bedacht dat eenmaal overeind gekomen als een graat
in de keel blijft steken, heel de ochtend daarna lopen schrapen, belt uwv over
aquariumdiensten en zegt dat dobberen vermoeiender is dan zwemmen, wie er eigenlijk
van ons beide het aas voor de ogen houdt en wie er toehapt? Niemand meer aan de zijlijn
met een visnet voor het geval dat het water opraakt, kunst gemaakt en even hoopvol het
podium van mijn bureau beklommen, gepronkt met het tussen vingers door kunnen glippen
gezegd tegen de wereld dat ik vandaag iets ga worden, dit uitgesteld tot morgen
het weerbericht om mijn hoofd heen gevouwen, al die buien die in mij trekken, ben ik
erachter gekomen dat hoog of laag zwemmen nog nooit het wateroppervlak heeft veranderd.
| |
| |
| |
Thuiskomen
Al die tijd voor niets gezocht, zag wel de slakken op het asfalt
Ervan uitgegaan dat zij steevast onderweg waren tot ik hoorde dat thuis geen
plek is maar een welbevinden, het lichaam niet langer een dekmantel om alles
te verschuilen wat zich van buiten naar binnen keerde, het effect veroorzaakte
als van een opengesneden appel in de koelkast die door het bruin de schijn
heeft van niet meer genuttigd te willen worden, nee zie de muren aan de binnenkant
van mijn benen, zo verplaatsbaar waardoor iedere plek een thuis wordt waar ik
me ook zal vastleggen mits de huid valt zoals een zondags pak waarin geslapen
kan worden op de bank zonder dat het op een manier verkreukelt dat er sprake is van
een ander soort vermoeidheid: ik ben wel aangekomen maar het weggaan zit in al mijn
ledematen zoals een voortvluchtige vaak degene is die stil blijft zitten als een fossiel
in de zetel bij het raam, bang voor de dag dat het rennen geen achterkant meer heeft
gebouwen plat van karton, de voeten eeuwig in de vorm van een startblok gevouwen.
| |
| |
Net als een slak wordt de mens geboren met een huis dat groeit totdat ze het laatste
streepje op de deurpost neerkrabbelen tussen de buurman en de hond in, weet nog de
septembermaand dat mijn broertje met een rubberhamer, toen de hazelnoten op waren, een
slakkenhuis kapotsloeg, het parelmoer aan diggelen, het laagje vernis als huidschilfers tussen
de straatstenen. Toen we de volgende dag terugkwamen zat er alleen nog een vochtplek
alsof er iemand getuft had maar wij wisten wel beter. Nu de herfst zich aandient smeer ik mijn
lichaam in met wrijfwas tegen krassen, probeer in mij het ouderlijk huis te vinden want zonder
droog ik uit, verander ik in kauwgom dat aan iedere schoenzool blijft plakken om
maar met een ander mee te kunnen reizen die nooit zijn lichaam als een plastic beschermlaagje
zal gebruiken om mij daaronder warm te houden, te beschermen tegen alles wat mij aan
zal willen raken, vette vingerafdrukken, mijn nette opvoeding etaleren. Liever een glimmend
lichaam waar op een dag het welbevinden niet langer een beurse plek is maar het klokhuis.
|
|