De enige keer dat ik hier mijn stofjas uitdoe, is met het meisje. Een vrouw eigenlijk, tien jaar ouder. Bij afwezigheid van het teamhoofd gaat zij over de kassa's, waar ik weleens bijspring. De vader van haar kinderen heeft ze hier leren kennen, ze zijn tegelijk in deze supermarkt begonnen, maar hij werkt hier niet meer. Na een koopavond blijven we samen achter. Zij moet afsluiten en vraagt me te blijven, voor de veiligheid. Kom even, zegt ze als alleen het magazijn nog verlicht is. Ze schuifelt achteruit het hok in en trekt me mee. Ze heeft me hier aan het werk gezien, met mijn snelle handen. We staan op de verhoging naast de bak en zonder achterom te kijken maait ze lege flessen opzij, sommige op de grond. Gekletter, getingel; de rilling, die overgaat in een tinteling bij haar warme handen op mijn borst en buik, de punt van haar tong in mijn nek. Ze zegt iets over mijn handen, mijn snelle handen, en ik doe wat ze me influistert, zoals toen ze me inwerkte achter de kassa.
Op een avond ga ik met wat collega's mee naar hun vaste stek aan het meer, waar we bier uit de winkel drinken. Ik ben zeventien en drink voor de eerste keer bier zonder mijn beste vriend. Bij het eerste biertje voelt dat als verraad, maar bij het tweede voel ik me alleen bij de eerste slok schuldig, bij de volgende flesjes denk ik er niet meer aan.
Of ik zin heb om mee te gaan naar een bungalowpark, de laatste midweek van de vakantie. Ik moet moeite doen het hysterisch gelukkige kind in mij verborgen te houden, maar ik denk aan die bolle en na een flinke slok bier bedank ik voor het aanbod. Ze vinden het jammer, maar ze houden een plek vrij, mocht ik me bedenken.
Voordat onze zomers zich afsplitsten, leek het een heel goed idee die laatste week voor ons examenjaar samen door te brengen. We hadden het er niet over wat we dan zouden gaan doen, dat doen we nooit. We zijn gewoon altijd samen, of beter: nooit zonder elkaar.
Maar nu ik op de stoep voor mijn huis op hem zit te wach-