ten. D'n Törk was ook een soort tuinder.
‘Jij bent David?’ vroeg de vrouw die opendeed.
Mensen noemden mij Dave. Of Davy. Alleen mijn moeder zei nog David.
‘Ja,’ antwoordde mijn begeleider van jeugdreclassering.
De vrouw was dik. Ze stak haar gevulde arm vooruit, over de drempel. Ik zag dat haar handpalm zweette, maar het was overduidelijk de bedoeling dat ik die hand ging schudden.
‘Debbie heet ik,’ zei ze.
Ik gaf haar een slappe hand en mompelde mijn naam.
‘Vanaf nu praten we luid en duidelijk,’ zei ze.
Ik probeerde mijn hand terug te trekken. Ze hield hem vast. ‘Debbie heet ik,’ zei ze weer.
Ik keek haar aan. ‘En ik ben Davy.’
‘Goed zo, David. Je bent welkom. We pakken de zaken hier net iets anders aan dan bij jou thuis, denk ik. En we besteden veel tijd aan praten. Dus hoe duidelijker je spreekt, hoe meer tijd we hebben voor andere zaken.’
Ze had een vriendelijk gezicht dat niet helemaal paste bij de toon die ze aansloeg.
Mijn begeleider vertelde dat er heldere afspraken waren gemaakt met mij en mijn moeder. Wij hadden in alles toegestemd, en ik had beloofd met volle overgave te werken aan ‘De Verandering’. Volgens mij vond mijn begeleider het belangrijk om in het bijzijn van Debbie te herhalen wat ik allang wist.
Debbie wees naar de drempel. ‘Zodra je hier overheen stapt, David, gaan we werken aan je nieuwe leven.’
Ik moest denken aan alle mooie beloftes over jaarwisselingen.
Mijn begeleider trok me een stuk naar achteren. ‘Het werkt altijd het beste,’ zei hij met een grijns, ‘als je een aanloopje neemt. Kijk, zó.’
Debbie lachte overdreven hard toen mijn begeleider naar de deur rende en over de drempel sprong. Er was nog net genoeg plaats tussen haar en de muur.