| |
| |
| |
Bart Koubaa Naar de molen, naar de molen!
‘De molenaar liep naar binnen, nam zijn jachtgeweer en schoot de blinde dood.’ Met deze schokkende moord begint, nee niet begint want de moordenaar heeft een motief en een rechtvaardiging, Bart Koubaa's essay. In deze humanistische preek vat hij alle paradoxen van kans, kennis en kapitalisme samen, hij speelt ze uit, hij haalt Jerofejev en Camus uit de kast, hij drijft de argeloze lezer tot verwarring. Tot waanzin? Zijn wij de molenaar, de blinde, Sisyphus of Don Quichot? Laat u meevoeren door de molen, de molen, de molen, zo gaat de molen, de mo-ho-len, en besef: als het nergens op lijkt, kan het geen onzin zijn.
Zin en onzin en het onverwachte - dat is wat Bart Koubaa (1968) drijft, als redacteur van de Revisor, als auteur van zeven romans, waarvan De Leraar (2009) de succesvolste en De vogels van Europa (2014) de recentste is. Hij kietelt je tot lachen, afschuw of onbegrip, maar de twijfel komt het eerst.
Laat los, broeders en zusters kameraden, zet uw computers op slaapstand, laat u meevoeren naar de molen, naar de luizolder en naar de eerste lezing van vandaag...
Een molenaar zat tegen zijn molen van het landschap te genieten. Een leeuwerik kweelde uitgelaten boven de vogelverschrikker in het korenveld. Het riet langs de oevers van de rivier stond stokstil te luisteren. Ik zit midden in een schilderij, dacht de molenaar bij zichzelf, en hij trok met een zalige glimlach op zijn gezicht de rand van zijn hoed over zijn ogen.
‘Wie bent u?’ vroeg een blinde die met zijn geleidehond de molenaar passeerde.
‘Ik ben de molenaar,’ zei de molenaar versuft.
‘U zult nog lang moeten wachten voor die wieken zullen draaien,’ zei de blinde.
‘Hoezo?’ vroeg de molenaar.
‘Er is voor maanden windstilte voorspeld,’ wist de blinde.
‘Dan wacht ik wel.’
| |
| |
‘Maar u moet toch produceren, het koren zal zichzelf niet malen.’
‘Ik heb tijd.’
‘Het is jammer dat uw molen niet draait, een molen is gemaakt om te draaien.’
‘Hij draait af en toe.’
‘Af en toe is niet voldoende. Door niet te draaien pleegt u zelfmoord. Ik raad u aan om uw molen op elektriciteit te laten draaien. Als het windstil is, zijn er nog altijd de zon en biomassa of andere hernieuwbare bronnen, maar met elektriciteit zal uw molen alle dagen van de week, vierentwintig uur op vierentwintig uur kunnen draaien. Het malen zal ook sneller en regelmatiger gaan en u zult veel geld verdienen waarmee u andere molens kunt kopen. U kunt ze dan in het buitenland laten bouwen, in Marokko of op de Filippijnen, daar is elektriciteit goedkoop en de stenen om molens te bouwen ook, om nog maar te zwijgen van de mannen, vrouwen en kinderen die in uw molens zouden werken. U zou ze helpen en zelf tegen uw molen kunnen zitten genieten van het landschap.’
De molenaar liep naar binnen, nam zijn jachtgeweer en schoot de blinde dood.
In de naam van de Wind, de lange rust en de heilige Fortuna...
Broeders en zusters kameraden, het is ons bekend dat de traditionele windmolens draaien met de wieken tegen de wijzers van de klok in. Zo en niet anders draaien de molens op volle kracht, dat weten wij molenaars onder molenaars als geen ander. En hoe zalig is het met de rug in de wind, broeders en zusters kameraden, tegen de logica van de tijd in? Ja, laten we de onlogische logica loslaten en ons als een bloesem door de ruimende wind meevoeren, door de depressies die van west naar oost trekken. Laten we onze blik naar het oosten richten en voor eens en voor altijd het kaf van het koren scheiden, broeders en
| |
| |
zusters kameraden. En moeten we daarom weten wie we zijn? Is dat de cruciale vraag die ons drijft? U en ik weten dat op die vraag heel uiteenlopende antwoorden zijn geformuleerd. U en ik weten hoe ze ons hebben genoemd, de ontelbare metaforen die ze verzonnen hebben om ons, ja ons, molenaars onder molenaars, mee te vangen. In willekeurige volgorde zijn wij: een vervoermiddel voor ons dna, bewuste materie opgebouwd uit stof van reeds lang dode sterren, een goddelijke creatie met een vrije wil en een vrije mening, een lichaam en een geest, ons brein, een toevallige evolutie... Maar zijn de antwoorden niet gekleurd en betwistbaar en door de eeuwen heen oorzaak van meer ellende dan het antwoord op de vraag wat wij willen, broeders en zusters kameraden? En is niet voor iedereen op deze eenvoudige vraag het antwoord: ‘Gelukkig zijn’? Ja, wij willen zoals de molenaar uit de eerste lezing gelukkig zijn. Definieert de molenaar zichzelf ook niet door wat hij wil? En wat wil hij, wat willen wij? Met rust gelaten worden en verwijlen in onwetendheid. Wat heeft de molenaar aan de informatie van de blinde voorbijganger?
Ach broeders en zusters kameraden, die gemene gemeenplaatsen! Ligt onwetendheid aan de basis van het lijden en kan toeval met recht het toevluchtsoord van de onwetendheid genoemd worden? In de naam van de Wind en de lange rust: nee, nee, nee! Wij, molenaars onder molenaars, weten beter: niet-weten is zaliger dan het ruisen van de wind tussen het riet, is het niet? Ja, broeders en zusters kameraden, wat zal de molenaar antwoorden op die zinloze vraag naar de zin van het leven? Wat zullen zijn lippen vormen? Inderdaad, de molenaar zal zeggen: ‘Dit hier.’ De opmerkingen van de voorbijganger zullen de molenaar in een staat van alertheid brengen vergelijkbaar met die van een opgeschrikte soldaat waardoor hij intuïtief zal handelen: doden of vluchten. En de lezing van vandaag wil geenszins aantonen dat de hel de anderen zijn, maar juist die ongelukkige metafoor ontkrachten door hem te verlengen: de
| |
| |
hel dat zijn de anderen, wijzelf en het toeval, zoals de hemel dat ook kan zijn, broeders en zusters kameraden.
Ja, toeval is de cruciale sleutel, temeer daar hemel en hel ook ongelukkige metaforen zijn. Wij, molenaars onder molenaars, weten dat de kans dat er geen wind was op de dag dat de man en zijn geleidehond voorbij de molen liepen terwijl de molenaar met opgetrokken knieën tegen de muur van zijn molen zat te rusten, verwaarloosbaar is, dat de kans dat de man die dag voorbij kwam lopen ook, dat de kans dat de molenaar daar zat en hem antwoordde ook, ja, dat de kans dat de molenaar en de voorbijganger bestonden zelfs... Er kon een helikopter overvliegen op het moment dat de voorbijganger hem wilde aanspreken, zijn hond kon gaan janken, de nacht ervoor kon de molenaar kiespijn hebben gekregen en een afspraak met de tandarts hebben, de blinde kon een ziende zijn... Wat zich daar op dat moment voordeed, broeders en zusters kameraden, was in de breedst mogelijke zin een toevallige samenloop van omstandigheden die de molenaar ertoe aangezet heeft de blinde neer te schieten, zeker niet de ervaring van het absurde, nog zo'n malafide metafoor.
De molen is beter dan de slaap, de luizolder is beter dan de jacht. Laat ons bidden, broeders en zuster, kameraden...
Iedereen heeft het altijd maar over het Kremlin. Iedereen heb ik erover horen praten, maar ìk heb het nog nooit gezien. Wat heb ik vaak rondgezworven in Moskou, alles bij elkaar vast wel honderden keren: lazarus of met een kater, van noord naar zuid, van oost naar west, van 't ene eind naar 't andere, van voor naar achteren en ook zomaar m'n neus achterna - en nooit heb ik het Kremlin gezien.
Op het eerste gezicht, broeders en zusters kameraden, hebben de molenaar en Venitsjka, de held uit de evangeliën van Jerofejev, weinig gemeen. De een loopt stomdronken rond in Moskou
| |
| |
terwijl de ander in een herderlijk landschap tegen een molen zit te mijmeren. Laten we ons echter niet misleiden en verder kijken dan onze neus lang is, want wat bindt deze twee helden? Inderdaad: hun niet-zien, waarmee ik niet bedoel dat ze blind zijn zoals de voorbijganger uit de eerste lezing. Nee, broeders en zusters kameraden, noch Venitsjka, noch de molenaar kan - of wil - de zware luiken naar de wereld openduwen. Leven ze bewust onbewust, zoals de profeet Konrád zich afvraagt? Nee, Venitsjka en de molenaar leven onbewust onbewust, dát is hun geluk en hun ongeluk, hun hemel en hun hel.
En de ene dag is de andere niet, heeft een wakkere volksmond uitgesproken, en weten wij niet, broeders en zusters kameraden, dat de volksmond hier de spijker op de kop heeft geslagen? Kennen wij, molenaars onder molenaars, niet allemaal de droevige ochtend dat we met een verkeerd been uit bed zijn gestapt? En hebben wij niet allemaal onze natte vinger in de grijsblauwe lucht gestoken op zoek naar de richting van de wind? Wat wil de molenaar uit de eerste lezing? De molenaar wil leeg zijn, als de vogelverschrikker op het veld waar zijn koren groeit. Zonder geest of gedachten zijn werk doen, daarin ligt de zin van zijn leven verscholen, broeders en zusters kameraden, de tijd doden, ja letterlijk: de tijd doden! En wat is de blinde voorbijganger uit de eerste lezing anders dan de tijd?
Laat los, laat los, in de naam van de wieken en het krieken van de ochtend...
O, broeders en zusters kameraden, herinner u onze busreis naar het archeologisch museum van Milaan, herinner u Fortuna's gezicht op het fraaie fresco! Door Haar en met Haar en in Haar zal het Toeval geprezen zijn. Zij zit aan het roer, zij draagt de hoorn des overvloeds! En die overvloed is de molenaar een doorn in het oog! Ja, overvloed of vrijheid, broeders en zusters kameraden, de molenaar voelt zich in zijn vrijheid - zijn hemel -
| |
| |
beperkt doordat de voorbijganger hem een tweede keuze aanreikt, en hoe meer keuzes, hoe minder vrijheid.
Ik herhaal: de hel, dat zijn de anderen, wijzelf en het toeval. Is de grote Sisyphus uit het evangelie volgens Camus geen pechvogel omdat hij met zijn mogelijkheden en beperkingen toevallige beslissingen heeft genomen die hem naar de onderwereld hebben gebracht, waar hij een rotsblok de berg op moet duwen tot hij de top bereikt, het rotsblok naar beneden rolt en hij het werk weer van voren af aan moet beginnen, en dat onophoudelijk tot in de eeuwen der eeuwen? Camus zegt dat we ons leven ten volle moeten leven, in vrijheid, bewust en in opstand. Sisyphus, die van de berg naar beneden wandelt, het rotsblok achterna, wordt zich bewust van zijn tragische situatie, zoals dat ieder mens plots kan overvallen: wat ben ik hier in godsnaam aan het doen? Daarin ligt volgens Camus ook de overwinning. De molenaar denkt daar anders over, de molenaar denkt daar niet over, dát is zijn geluk, zijn hemel. Wie zegt dat de molenaar niet in lachen is uitgebarsten toen de blinde hem aansprak? Naar het oosten, broeders en zusters kameraden, naar het oosten! Heeft de grote Longchenpa ons niet geleerd dat alles slechts een verschijning is, volmaakt in het zijn wat het is, niets uitstaande heeft met goed of slecht, niets met aanvaarding of afwijzing, en dat we dan net zo goed in lachen kunnen uitbarsten?
Laat u meeslepen naar het welslagen, laat u meeslepen naar de welvaart! Ja, laat ons rusten en in lachen uitbarsten want de kleine verhalen veranderen voortdurend...
Geef toe, broeders en zusters kameraden, de eerste lezing van vandaag had ook zo kunnen aflopen: de molenaar liep naar binnen, nam zijn jachtgeweer, stak de loop in zijn mond en haalde de trekker over. Ach, herinner u de lezing van vorige maand over de Kromme van Cadzand, onze molenbroeder, die in het water sprong met zijn zakken vol keien nadat hij te horen had
| |
| |
gekregen dat zijn ouders in de kampen waren vergast. Wij weten ook, de bronnen zijn eensluidend, dat de Kromme tijdens de Tweede Wereldoorlog een Duitse soldaat heeft gedood. Wat ons direct bij de vraag brengt of zelfmoord inderdaad het enige filosofische probleem is dat ertoe doet? Merkwaardig dat Camus midden in de Tweede Wereldoorlog zelfmoord een belangrijker filosofisch probleem vond dan moord, is het niet, broeders en zusters kameraden? Maar goed, elke tekst gaat over zijn schrijver, en volgens de Bijbel is zelfmoord ook moord.
O vrouwe Fortuna! Broeders en zusters kameraden, de kans dat de gewapende molenaar van Cadzand oog in oog kwam te staan met een gewapende Duitse soldaat was verwaarloosbaar, en toch is het gebeurd. Zijn hele bestaan vanaf zijn conceptie tot aan zijn dood was een aaneenschakeling van verwaarloosbare kansen. Er zijn in het leven van de Kromme van Cadzand meer dingen niet gebeurd dan wel, toch zien we zijn leven als een reeks bewust gemaakte keuzes, is het niet? Zelfs na zijn tragische herseninfarct geloofde iedereen dat hij ervoor gekozen had om in het water te springen, niemand twijfelde daaraan, omdat twijfel lastiger is dan geloof en geloof in de genen van het verhaal zit.
Ja, broeders en zusters kameraden, ook wij, molenaars onder molenaars, hebben een gemakzuchtige voorliefde voor verhaaltjes. Ook wij zoeken naar dat eerste dominosteentje dat de associatiemachine in ons aan het werk zet om een samenhangend verhaal te verzinnen terwijl een grillige vrouwe Fortuna het roer in handen heeft. Daar heb je een ander filosofisch probleem: onze blindheid voor willekeur. Is daarom Fortuna's gezicht op het fresco in het archeologisch museum van Milaan gedeeltelijk verdwenen? Ja, de godin van het toeval, van het geluk en het ongeluk is blind! En nee, broeders en zusters kameraden, we kunnen Camus niet verwijten dat hij alleen zag wat er was, maar zijn oproep om bewust, in vrijheid en opstandig te leven is aandoenlijk omdat hij ervan uitgaat dat wij zelf de touwtjes
| |
| |
in handen hebben. Wij, molenaars onder molenaars, weten als geen ander dat er helemaal geen touwtjes zijn. Toeval, broeders en zusters kameraden: de orde verstoord door de voorbijganger, de Duitse soldaat en de toestand van de hersenen!
Broeders, zusters kameraden, moeten we overwinnen of aanvaarden?
Was Sisyphus geen sluwe, hoogmoedige roddelaar die de goden uitdaagde en uiteindelijk opgepakt en veroordeeld werd tot eeuwige zinloze arbeid? Duwt Sisyphus de steen glimlachend de berg op - hij is nog steeds bezig - ziet hij hem glimlachend naar beneden rollen terwijl hij glimlachend de berg afdaalt? Zou een verre echo van de woorden van Lonchenpa zijn oren bereikt hebben, zou hij een paar moleculen van zijn woorden hebben ingeademd en in lachen zijn uitgebarsten? Maar wat als Sisyphus een slechte dag heeft? Wat als hij honger heeft, en doodop is? Wat als een buitelende leeuwerik zijn blik kruist? Weten wij niet al te goed dat honger en vermoeidheid ons gedrag beïnvloeden? Wijst de profeet Kahneman ons niet op een verontrustend onderzoek waarin Israëlische rechters een hele dag aanvragen voor vervroegde vrijlating behandelden? Want kijk, broeders en zusters kameraden, het aantal goedgekeurde gevallen piekte telkens na het eten van een suikervolle snack, daarna vielen de rechters terug op hun standaardreactie: afwijzing.
O ja, we kunnen ons Sisyphus als een gelukkige voorstellen, maar niet alle dagen, de ene dag is de andere niet, is het niet? De dagen dat hij zichzelf moet dwingen het rotsblok naar boven te duwen, zullen minder gelukkige dagen zijn. En als hij honger heeft zal zijn arbeid minder aangenaam zijn, al komen door de fysieke inspanning stoffen in zijn lichaam vrij die zijn geluksgevoel kunnen aanwakkeren. Misschien is hij verslaafd aan zijn arbeid. We moeten ons hierbij wel afvragen, broeders en zusters kameraden, of iemand tot in het oneindige het geluk uit eenzelfde gebied in zijn hersenen kan ontginnen.
Broeders en zusters kameraden, niets of niemand heeft het
| |
| |
laatste woord over een heelal dat blijft uitdijen. Er zijn grenzen aan wat we kunnen zien, niet aan wat we kunnen aanvaarden, daarom...
Zet uw computers op slaapstand, open uw armen, open uw ogen en aanschouw het morgenrood. Laat los en herinner u de wijze woorden van de evangelist Wittgenstein...
Hoe kan het onzinnig zijn te zeggen: ‘Er zijn mensen die zien’, als het niet onzinnig is te zeggen: ‘Er zijn mensen die blind zijn’? O, broeders en zusters kameraden, o molenaars onder molenaars, het valt de evangelisten Camus en Sartre niet te verwijten dat ze zoals velen voor en na hen, met gesloten ogen in de val van het cartesiaanse theater zijn gelopen, het zat in hun genen. Maar Sartre kun je bezwaarlijk vrijpleiten van onwetendheid over het Russische communisme, dat hij blind verdedigde zoals alle historische deterministen de werkende klasse blind verdedigen. Sartre keek de andere kant op en zag alleen wat hij zag. En de klassenstrijd - dat o zo holle begrip - mag dan wel het fatalisme uitsluiten omdat we hem door een dialectische bril moeten bekijken, dat neemt niet weg dat we het verleden niet begrijpen en er dus ook de toekomst niet in kunnen lezen. Dat geldt evenzeer voor Sisyphus en de molenaar die zichzelf, zoals Sartre, Camus en iedereen, voor de gek hielden met fabeltjes over het verleden. De daad van de molenaar - waarvoor hij een perfecte motivatie heeft - is onomkeerbaar, zijn opvattingen echter zijn veranderlijk, hoewel hij zal ontkennen dat hij er een week geleden andere opvattingen op nahield, al staan ze zwart op wit. Zijn grote geluk is echter zijn onwetendheid, waardoor hij veel gemakkelijker verhaaltjes kan verzinnen en ze veel gemakkelijker gelooft. De blinde voorbijganger heeft zijn onwetendheid afgenomen, daarom heeft de molenaar hem vermoord.
Broeders en zusters kameraden, volgens de legende - dat
| |
| |
o zo menselijk verdovende middel - is Sisyphus nog altijd het rotsblok de berg op aan het duwen, als een perpetuum mobile zal hij nooit stilvallen. In tegenstelling tot de molen heeft hij geen wind of energie nodig om eeuwig te bewegen, o nee! Zijn verhaal is het verhaal van de herhaling en hoe meer herhaling - in woorden of daden -, hoe geloofwaardiger het verhaal wordt; het bekende wint het altijd van het ware, is het niet, broeders en zusters kameraden? In de naïeve veronderstelling het rotsblok boven te kunnen houden, zal hij misschien een paar andere technieken gebruikt hebben, tot hij besefte dat zijn inspanningen zinloos waren en hij ze tot in den treure zou moeten uitvoeren - waardoor zijn arbeid bekend werd en voor waar werd aangezien. Maar is zijn zinloze arbeid permanent binnen het veranderlijke? Herhaalt hij onophoudelijk zijn daad? Nee, broeders en zusters kameraden, wij weten dat alles permanent en willekeurig verandert: Sisyphus, de onderwereld en ook zijn straf, de berg en het rotsblok, zijn weg naar de top en naar beneden, zijn opvattingen, zijn tien geboden in de rotsen geschreven.
Was het maar een molensteen die de ongelukkige naar boven moet duwen! Eigen schuld, dikke bult, broeders en zusters kameraden, want anders dan Sisyphus die zijn gasten uit eigenbelang doodde, was de molenaar of de Kromme van Cadzand geen psychopaat die een moord heeft gepleegd, wat er ook over hen beweerd wordt. Zij hebben geen klap van de molen gekregen; zij waren hun intuïtie voor het goede een fractie kwijt omdat ze angst hadden, omdat ze zich ongemakkelijk voelden; ze hadden pech of, in hun specifieke geval, misschien geluk.
Goed, broeders en zusters kameraden, we mogen de levenden niet doden - Die vlieg niet doodslaan! Hij wringt voor u zijn handjes, hij wringt zijn voetjes - maar hoe zit het met de doden tot leven wekken? Dat is toch wat we hier doen met de molenaar, de blinde en de Kromme van Cadzand: hun het eeuwige leven geven zonder ons zoals Sisyphus met de goden te willen
| |
| |
meten. En wat kunnen we van deze feniksen leren? Ja, broeders en zusters kameraden, dat we niet tegen onze windmolens moeten vechten, maar ze lief moeten hebben! Dat het Kremlin ons gestolen kan worden! Dat er geschreven staat: geen bloesems plukken, maar dat de wind niet kan lezen! Wie zegt dat de molenaar de blinde heeft neergeschoten, wie zegt dat hij zelfmoord heeft gepleegd; wie kan dat bewijzen? Zijn verhaal?
Laat los, broeders en zusters kameraden, en luister naar de wind...
Een molenaar zat tegen zijn molen van het landschap te genieten. Een leeuwerik kweelde uitgelaten boven het veld en het riet langs de oevers van de rivier stond stil te luisteren. Ik zit midden in een schilderij, dacht de molenaar bij zichzelf, en hij trok zijn hoed over zijn ogen, stak een korenhalm tussen zijn lippen en viel in slaap. ‘Daar heb je de wind,’ zei hij tegen zichzelf toen hij een glooiend gehuil hoorde, maar toen hij een oog opentrok zag hij een hond aan de rand van het bos. De hond verdween in het bos en de molenaar volgde zijn spoor.
In de naam van de Wind, en de lange rust en vrouwe Fortuna, gaat allen heen in vrede.
|
|