De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 6-7

[p. 86]

Martijn den Ouden
Gedichten

de leeuw ligt doodstil in mij
wit purper valt van de bomen

dit is het jaar van leeuw en honing

kleef aan
geef aan
kip
mik
- smile -

was het zoete van je mond

tol
raas door de straat
smijt met de tijd
tot het
klinkend tegen tuimelramen uiteenspat
in fragmenten langs raketvensters
van de hemel druipt
en glinstert in skyscrapers

show me some rocket science

wen aan de gedachte dat het water hier zuiver is
dat het hier nevelt op de grachten

[p. 87]

 

houd je met je mond bij het water

 

klem de vleugels van deze hemelgeest

[p. 88]

 

morgen is er een feest voor mensen met plastic gezichten

 

had ik maar een gezicht

 

 

 

de uitnodiging belooft een spetterende avond vol dans-

 

muziek en vrouwen met lange rubberbenen

 

 

 

had ik maar een gezicht

 

 

 

ergens een mond op mijn schedel

 

neusvleugels aan mijn nagels

 

 

 

de feesten waar ik niet bij kan zijn drijven op zwart water

[p. 89]

 

ik heb door een listig venster naar de wereld gekeken

 

nu branden mijn ogen

 

om niet te zeggen:

 

zij bloeden

 

 

 

in het vliegtuig naar Denver wordt mij een dampende doek aangereikt

 

afslaan denk ik en ik weet:

 

rond mijn ogen schittert flinterdun vuur

 

 

 

een sissende adem schiet scherp geurende donderbloemen

 

ver in de verte vermoed ik te horen:

 

de stem van mijn moeder

 

zij die per dag drie potten honing at en honderd werd

 

 

 

hier worden inktzwarte glazen gelicht

 

nagels in het achterhoofd geslagen

 

hier worden wolken verbrand

 

 

 

aan deze tafel vol brassend gespuis heb ik door een listig venster

 

naar de wereld gekeken

 

 

 

ik

 

het koperen rund

 

de breed lachende loden uil

[p. 90]

 

op het moment dat ik als vogel

 

niet hoger kon

 

hapte ik een tweede vogel

 

- die kleiner was

 

en smeriger dan ik -

 

uit de lucht

 

 

 

met de voeten andermaal op de aarde

 

en de vogel in de buik

 

sloeg ik een Jood uit zijn stoel

 

 

 

geweldig applaus steeg op

 

vanuit de straten

 

 

 

met de sigaar van de Jood in mijn mond

 

ben ik op het balkon gaan staan

 

 

 

ik werd verheerlijkt

 

en wapens werden mij in de handen gedrukt

 

 

 

morgen vreet de vogel in mijn buik

 

zich een weg naar buiten

 

 

 

en voel ik mij slecht

 

en klein