| |
| |
| |
Janita Monna
‘De basis is het op tijd laten lukken van transport van personen en goederen’. Over ouders, kinderen en poëzie
‘Kinderen moeten nu eenmaal opgevoed, het zijn mormels die niet willen deugen. Maar je kunt er maar beter met poëzie overheen dan met de zweep.’ Gerrit Komrij wist hoe hij zijn waar aan de man moest brengen, maar hij heeft in dit geval helemaal gelijk. Nu en dan een gedicht maakt die hele zweep (corrigerende tik of harde schreeuw) overbodig. En al had Komrij het dan over het voorlezen van gedichten - hij deed deze uitspraak in ieder geval in de tijd dat zijn dikke bloemlezing kindergedichten verscheen -, poëzie kan ook een fikse steun in de rug van de opvoeder zijn. Want die heeft, als je tenminste alle kranten en tijdschriften, aangevuld met de eindeloze reeks opvoedboeken mag geloven, een beetje hulp in zijn hectische leven hard nodig.
Het is donker. Op de plek waar ik woon is het altijd vroeg donker. Ik sta met mijn zoontje van drie in de tuin. Hij wijst naar boven, waar sterren en een maan als lampen aan de pikzwarte hemel staan. ‘Mam, wat zijn dat?’ ‘Die grote ronde is de maan. En die kleine lichtjes dat zijn sterren.’ Een waarheid waar niet aan te ontkomen valt, volgens mij. Maar mijn zoontje wordt boos. ‘Nee, dat zijn niet sterren, hoor.’ Omdat het mijn taak is hem zo'n beetje wegwijs te maken op deze wereld, leg ik hem nogmaals uit dat wat hij ziet echt maan en sterren zijn. Nu pikt hij het niet langer. ‘Nee! Niet!’
Ik neem genoegen met het onderspit. Niet lang daarna vraagt iemand hoe het met mijn zoontje gaat. Ik schrijf terug: ‘Zo, ongeveer:’
- En, wat zien we?
- Een konijn natuurlijk!
| |
| |
- Een konijn. En?
- En? Ik zie een konijn.
- En tegelijkertijd een...?
- Konijn zeg ik toch!
- Eend.
- Eend?
- Oren snavel zie je wel?
- Ik zie alleen een konijn.
- En een eend.
- Een konijn!
- Eend!
- Konijn!
Konijn konijn konijn!
Dit gedicht gaat helemaal niet over een moeder (of een vader) en een kind, maar over een eenvoudig spelletje. Dat spelletje waarbij de schaduw van je handen vormen maakt op de muur - althans, zo lees ik het. Ook een spelletje dat heel goed met kinderen gespeeld kan worden, maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om de ondoordringbare eigenwijsheid die Mustafa Stitou (want van hem is het gedicht) hier laat zien. Zo is het precies. Zo was het die avond in de tuin. ‘Koppig’ heet het gedicht niet voor niets, het raakt losjes aan diepere vragen over de werkelijkheid en in hoeverre die kenbaar is. Stitou heeft zulke grote woorden niet nodig en schrijft toch precies het soort gedicht dat een ouder bestand kan maken tegen stijfkoppige peuters en andere betweters. Hij registreert een ontsporend gesprek van twee mensen die niet bij elkaar komen. Wat nu het geheim van dit gedicht is, vind ik nog niet zo makkelijk te achterhalen. Het bevat geen oordeel, relativeert en is vooral heel erg geestig. Zoals ook deze regels van Micha Hamel dat zijn: een kind, maar over een eenvoudig spelletje. Dat spelletje waarbij de schaduw van je handen vormen maakt op de muur - althans, zo lees ik het. Ook een spelletje dat heel goed met kinderen gespeeld kan worden, maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om de ondoordringbare eigenwijsheid die Mustafa Stitou (want van hem is het gedicht) hier laat zien. Zo is het precies. Zo was het die avond in de tuin. ‘Koppig’ heet het gedicht niet voor niets, het raakt losjes aan diepere vragen over de werkelijkheid en in hoeverre die kenbaar is. Stitou heeft zulke grote woorden niet nodig en schrijft toch precies het soort gedicht dat een ouder bestand kan maken tegen stijfkoppige peuters en andere betweters. Hij registreert een ontsporend gesprek van twee mensen die niet bij elkaar komen. Wat nu het geheim van dit gedicht is, vind ik nog niet zo makkelijk te achterhalen. Het bevat geen oordeel, relativeert en is vooral
heel erg geestig. Zoals ook deze regels van Micha Hamel dat zijn:
Ik monster de Kaukasiërs die hier rondrennen en stel opgelucht vast
dat hier geen wereldnieuws gebeurt. De rechtschapen planeconomie
| |
| |
van het gezinsleven is ten volle manifest. De basis is het op tijd laten
lukken van het transport van personen en goederen. Dan volgt waardering
voor wat pruttelt op de treeft, het kunnen verwerken van je verlies plus
het bijbenen van de tientallen kilo's strijk en was. Kwartier- en gangmaker
zijn wettelijk verplicht hun talenten uit te wonen ten gunste van diegenen die de
zwemdiploma's halen moeten.
Misschien komt het doordat ik zelf ook een paar van die kleine Kaukasiërs heb rondrennen, maar toen ik het gedicht ‘Aan het ontbijt’ voor het eerst las, kukelde ik van mijn stoel van het lachen. Wat speelt Hamel de onbeheersbare chaos die nu eenmaal altijd ontstaat als er kinderen in de buurt zijn, en die onvoorstelbare moedeloosheid die je overvalt als die wasmand alwéér tot de nok toe vol is, meesterlijk uit. Zijn strak gestreken taal wekt op z'n minst de schijn dat de situatie met rondhollende kinderen onder controle is. Zoals ook zijn emoties net onder het strijkijzer vandaan komen: ‘ik stel vast’. Terwijl het toch allemaal niet zo simpel is, zo laat Hamel zien in dit gedicht (en ook elders): het leven van de moderne ouder die worstelt met de vraag hoe de eigen carrière te combineren met de opvoeding van een kind, hoe grootse dromen en ambities staande te houden tussen alledaagse beslommeringen als het wasgoed en de zwemlessen, of hoe verliefd te blijven als er een nieuwe keuken moet worden aangeschaft:
| |
| |
Dus op een goede dag sta ik in een keukenboer voor een afzuigkap
en zeg ja, díe wordt het, dit is het exemplaar dat ik het allerliefste wil.
En leid ik een leven waarin de wekelijkse vraag ‘Pap weet jij waar mijn
scheenbeschermers liggen?’ de diepst mogelijke familieband uitdrukt.
Het gehannes van de ouder van nu, ik las het niet raker verwoord dan hier bij Hamel. Opnieuw, dat gevoel ‘Ja, zo is het’ - een ‘fel vreugdegevoel’, alsof er opeens een raampje is, typeerde Tonnus Oosterhoff het ooit, een raampje dat zicht biedt op ‘iets heel waars en zinvols’.
Zo'n raampje opent zich nooit als ik pak 'm beet de Ouders van nu lees. In veel van dat soort bladen komen opvoeddeskundigen aan het woord, die een eindeloze hoeveelheid goedbedoelde adviezen (helaas nooit een oplossing voor de was) over de ouder van de eenentwintigste eeuw uitstorten. Die adviezen werken zelden of maar half. Een paar regeltjes poëzie kunnen wonderen doen. Lees ik ‘Aan het ontbijt’ dan overvalt me een aangename rust. Een rust waar de van school naar voetbalclub naar ouderavond sjezende vader of moeder, die ook ik ben, soms wanhopig naar op zoek kan zijn.
De frictie tussen werken en opvoeden, tussen ideaal en dagelijkse werkelijkheid dateert natuurlijk niet van vandaag. Hella S. Haasse schreef er meer dan een halve eeuw geleden mooi over: in Zelfportret als legkaart schetst ze liefdevol haar overwegingen over kinderen, huishouden, emancipatie en schrijverschap tijdens een ochtend voor de kinderen naar schoolgaan: ‘Het rusteloze verstand, de weetgierige en veroveringslustige geest verzetten zich van nature tegen de remmende invloed die er uitgaat van dit eindeloos herhalen van handelingen, die op zichzelf tot het uiterste toe vervolmaakt kunnen worden, maar die nooit nieuwe perspectieven openen.’
Wie kinderen heeft, schrijft Haasse, voert dagelijks een ‘wedloop
| |
| |
met de wijzers van de klok’. En inderdaad, de werkende ouder zou het liefst alle seconden in de tijd tussen zeg half negen en drie uur drie keer om willen draaien. Ook de ouder die Maria Barnas in haar gedicht ‘De kinderen’ aan het woord laat. Die voelt kostbare minuten voorbij tikken, terwijl ze zich onledig houdt met het maken van een overzichtelijke dagindeling. Een schema dat houvast zou moeten bieden, ervoor moet zorgen dat de chaos onder controle blijft (schema's en stappenplannen zijn geliefd bij opvoedgoeroes), terwijl geen mens, laat staan een stuiterend kind, zich in een schema laat persen.
De kinderen
Ik had de hele dag om te werken
maar ik ging lezen en sorteren en kijken
hoe ik de dag het best kon indelen en nu
Dan moet ik de kinderen halen. Luiers omdoen
neuzen afvegen en roepen dat ze niet op hoofden
mogen slaan met pannen en dieren
schoppen en deuren en niet op het kleed poepen
en er met een trein doorheen rijden
en niet je neus aan je broer afvegen
en nu moet je echt slapen slapen slaap nu toch eens
in je eigen bed en niet schreeuwen niet schreeuwen schreeuw niet zo!
in schok schokken voorbij zie gaan.
| |
| |
Nog acht minuten voor een meesterwerk
of laat het een begin zijn.
De tijd is begrensd en moeder ben je altijd - ook in de dertien minuten voor de kinderen thuiskomen. En dus is achter de wegtikkende minuten in dit gedicht van Maria Barnas een dreigende explosie voelbaar. Een al te menselijke, veroorzaakt door tekort aan slaap, door steeds maar weer - ontstellende - viezigheid te moeten opruimen, door het gevoel zelf niet meer te bestaan. Een explosie uit frustratie, omdat de tijd tekortschiet om dat meesterwerk te kunnen maken. Ook in gedachten kun je je beheersing verliezen. Zo is het precies.
We rijden in de auto richting Frankrijk. Dat is een behoorlijk eind, zeker als er een paar kinderen op de achterbank zitten. Gelukkig is de luister-cd uitgevonden en is er een oudervriendelijke serie sprookjes. Grote orkesten (zoals het Concertgebouworkest) spelen en gerenommeerde acteurs (bijvoorbeeld Jasperina de Jong) vertellen ‘Doornroosje’. Over een koning en een koningin die een kindje krijgen. En de feeën die allemaal een gelukwens komen brengen en de boze fee die het hele feest bederft. Haar vloek wordt waarheid: Doornroosje prikt zich aan een spinnenwiel en slaapt. Wel honderd jaar. Tot een mooie prins haar wakker kust en iedereen nog lang en gelukkig leeft. Kinderen slikken het als zoete koek, op de achterbank is het stil.
Er zijn dichters die beweren dat ouders de taak hebben om hun kinderen zo lang mogelijk in sprookjes te laten geloven, Mark Boog is zo'n dichter. Boog, in wiens gedichten de zinloosheid van het leven in elke komma voelbaar is, een last die desondanks ‘maar zingend’ wordt gedragen, is een aangenaam dwarse opvoeder. Onzin dat hun kinderen van alles moeten leren; kinderen kunnen over sommige dingen maar beter onwetend blijven. Hoeveel aangenamer is het niet te geloven dat de dingen een zin hebben, dat ‘van
| |
| |
elk verlies iets goeds’ komt, in plaats van dat elk einde definitief is? Waarom zou de tandenfee niet echt bestaan?
De verloren tand onder het kussen, het hoopvolle
hoofd in ondiepe slaap er krachtig opgedrukt.
Van elk verlies moet iets goeds komen, dat is beloofd.
Dat het vertrouwen en de aangeboren hoop
lang bij ons mogen blijven.
Sommige dingen weten we liever niet.
Er is de ernstige oudertaak dingen niet aan te leren.
Zelfs geen guitige toespeling over het kinderhoofd heen!
De slaap, de slaap, en het donker kolken van taal.
De bedoeling, de winst en de rekening.
In Boogs gedicht is de opvoeder een beschermheer, een ridder, die het kind zo lang mogelijk voor het kwaad behoedt. En al is dat tegen beter weten in, het is een rol die iedere ouder maar al te graag vertolkt. Wie wil zijn kinderen blootstellen aan de gevaren van een boze buitenwereld? Aan enge mannen, gevaarlijke dieren, onvoorzichtig rijdende auto's en vrachtwagens zonder dodehoekspiegel? Boog heeft gelijk. Kinderen zijn geen tabula rasa, maar een ‘leeg slagveld’, waar straks alle opgedane levensindrukken strijd zullen leveren. Maar tot ze dat besefen, hebben de dingen nog zin. Het is een troostrijke gedachte - zeker voor een somberman als Boog.
‘Mam, waarom staat dat dier in de krant?’
‘Oh, gewoon, omdat het een mooi dier is.’
‘Maar waarom staat daar dan s-t-e-r-v-e-n? Dat is toch dood?’
Als kinderen gaan lezen, is het met de sprookjes snel gedaan.
| |
| |
De ouders waarmee Delphine Lecompte de lezer laat kennismaken bieden ongeveer het tegendeel van een warm nest. Ze schiep een aan calvados verslaafde vader en een moeder met wisselende contacten: ‘Ik bezoek mijn moeder zonder bloemen / Ze negeert mij en chat verder / Met haar Libanese toneelschrijver’. Haar hoofdpersoon waart rond in een wereld zonder houvast, waar het onderscheid tussen wat echt is en wat niet, wat droom en wat werkelijkheid, niet altijd even helder is. Als in een kinderfantasie. De ‘wrakkige sukkelachtige dochter’ kampt met eetproblemen, heeft last van kleptomanie en houdt er lugubere seksuele praktijken en fantasieën op na. ‘Die Ierse toerist wilde mij gisteren vermoorden / Ik wil daar niet te lang bij stilstaan’. Maar ouders die bescherming bieden zijn er niet:
Uit een nachtmerrie over verstikking
In een stuk lavendelzeep in een buitenlandse cel
Dan denk ik aan mijn geboorte.
Mijn geboorte was moeilijk voor mijn vader
Plots moest hij een naam bedenken
Geld uitgeven aan troostende spenen,
Zijn gitaar aan de waslijn hangen,
Calvados op een hogere schap zetten
Nee, nooit zal hij de calvados opgeven.
Je wenst het geen kind toe, zo zou het niet moeten zijn. Bij gebrek aan een veilige haven is de taal een schild, een scherp (en geestig) wapen in een bestaan tussen werkelijkheid en fantasie. In Lecomptes poëzie is de wereld een luguber sprookje en iedere regel een groteske vertelling op zich.
| |
| |
Toen er een kind in aantocht leek te zijn, schoten mij regelmatig deze regels van Willem Jan Otten door het hoofd: ‘Er is negen maanden geleden een afspraak gemaakt met iemand die ik nog nooit heb gezien. Niets weet ik van hem af - alleen dat hij van nu af bij ons gaat inwonen en door ons onderhouden gaat worden.’ Ja, zo was het inderdaad een beetje. Al voelde ik mij misschien minder sereen dan Otten hier klinkt en werd ik om de haverklap bevangen door een soort bevreemding, door het onbevattelijke idee met z'n tweeën in één lichaam te zijn. Door een ‘halfstatistisch ongeloof’, zo ongeveer als in ‘Verwachtingen’ van Ester Naomi Perquin:
Je koopt wat kleren voor een lijf
dat niet bestaat, je denkt van binnenuit
al ledematen, romp en gek
de lading niet dekt. Er blijft
een halfstatistisch ongeloof.
hij geeft je allerdiepste angst alvast
een voetbal en een achternaam.
Net als Hamel probeert ook Perquin onrust te sussen met nuchtere taal, waarbij ze en passant de moederrol een tikje ironisch tegenover die van de vader plaatst. Natuurlijk piekert de vrouw over ingewikkelde vragen en ongrijpbare zaken als groei, zijn, wezen, vertrouwen. En gelukkig doet de man wat van hem verwacht wordt. Hij blijft praktisch, want wat heeft zo'n kind nou helemaal nodig, een voetbal en een naam, dat is voorlopig toch genoeg?
Een gedicht is geen opvoedadvies. Poëzie dwingt niet in een bepaalde richting, draagt geen oplossingen aan, maar geeft vooral ruimte.
| |
| |
Even lijken de onverbiddelijke sluitingstijden van school en crèche opgeheven te zijn.
Die ruimte was er niet in een documentaire die ik nog niet zo lang geleden zag: Rauw, over een moeder die haar (minderjarige) zoon grootbrengt op een dieet van rauw voedsel. Ik keek met stijgende verbazing naar de donkergroene smoothies en wraps van ijsbergsla die moeder en zoon dagelijks tot zich namen; naar hoe de moeder de zoon thuis lesgaf, omdat hij op zijn oude school niet geaccepteerd zou zijn vanwege zijn leefwijze. Maar mijn allergrootste verbazing betrof de manier waarop de moeder praatte. Haar redeneringen als een benauwende muur van woorden, opgetrokken tussen haar en haar zoon en de rest van de wereld. Een voorbeeld: omdat de zoon niet naar school gaat, maar er geen officiële goedkeuring is voor onderwijs thuis, moeten moeder en kind voor de rechter verschijnen. Er dreigt uithuisplaatsing. Tijdens de zitting wordt aan de jongen gevraagd of hij nog iets wil zeggen. Moeder stelt de vraag opnieuw aan haar zoon, in dichtgemetselde zinnen, zo suggestief dicht dat de jongen geen enkele ruimte wordt gelaten en hij niet anders kan dan de rechter antwoorden dat rauw eten zijn eigen keuze is.
Hier had, om met Komrij te spreken, in plaats van een rechter beter een gedicht overheen gekund. Eentje van Judith Herzberg bijvoorbeeld, wier open poëzie een uitstekend tegenwicht biedt tegen het verstikkende talige beton van de moeder uit Rauw. Wier terloopse observaties, eindeloze hoeveelheid vragen en de zoekende manier om dat alles te verwoorden sterk contrasteren met het starre denken in de documentaire.
Zeer tegen mijn wil slik ik
zondag, maandag enzovoorts
mijn innerlijk verstoort,
mijn wil, want als een kip
kinderen die ik niet leg,
| |
| |
en o de spijt voor wie dit mist,
al deze zeer diverse dingen
de zwanenbloem, familie zwanenbloem
een klok, kangoeroe, seringen
Nog even naar F. Starik. Dichter van poëzie die met beide benen op de stoep staat. Die minutieus en droogkomisch zijn eigen dagelijkse leventje met Facebook, de wc, de krant, eten koken, een zoon die groter wordt en huiswerk moet maken onder de loep legt, en vertraagt met allerlei ingenieuze vertragingstactieken. Ook hij zorgt voor rust. En dus voor tijd om bij grootsere zaken stil te staan.
Je maakt de badkamer schoon bij kunstlicht,
poetst ondertussen je tanden, bestudeert je gezicht,
neemt in de blinkende spiegel scherp de verwoestingen waar
die de tijd ook aan jouw gebit aanricht.
Dit is natuurlijk dé poëzie voor de multitaskende ouder: het nuttige met het aangename verenigen. Schoonmaken en tandenpoetsen en ook nog een beetje filosoferen over het allemachtig snel verglijden van de tijd. Tot het grote einde komt, dat alleen een dichter als Starik quasi-nuchter kan omschrijven als: ‘Doodgaan is alsof je een televisietoestel uitzet’. Tja, zo is het.
| |
| |
Meer poëzie in de opvoeding. Vreemd eigenlijk dat dat niet al op grote schaal gebeurt. Oei, ik groei!, Veilig opvoeden (of als een tijger) en andere opvoedbijbels, ze vragen zeker een avond of drie van je tijd. En dat is kostbare tijd die ook besteed had kunnen worden aan het wegwerken van achterstallig strijkgoed; of aan het kijken naar een goede flm; avonden waarop je ook gewoon vroeg naar bed had kunnen gaan om een paar uur slaap in te halen. Een gedicht als dat van Starik vraagt nog geen drie minuten leestijd. Het is uit voor de dop weer op de tandpasta geschroefd is. Poëzie past in deze tijd als de stop in de gootsteen. Want gedichten bieden een denkpauze in een tijd van snelle meningen en meninkjes. En drie minuten kan ook de ouder die toch al alles tegelijk doet zich wel vrijmaken. Kijk maar:
Acht uur is het en over tien minuten stop ik de Muppet Show en
snoer ik in een bepaald modelgezinsauto - de wisse dood met schuim en luchtzakken
afgekocht - mijn 3fte kinderen op hun polstertronen teneinde hen bij hun respectievelijke
scholen te parkeren. [...]
mijmer nog drie minuten over mijn jeugd waarin ik langs de trapveldjes struinde
met een lucifer in mijn mond, een zakmes in mijn zak en een ruwkatoenen hemd
om mijn bleke jongenslijf. [...]
Gedichten kunnen een reddingsboei zijn. Ik veeg de pindakaasvlekken van mijn pas gewassen jurk, trek de schoenen van mijn zoontje uit de bek van de hond en ga stralend de dag tegemoet.
|
|