| |
| |
| |
Erik Lindner
Den Haag Den Haag
Dit verhaal dat ik je wil vertellen begint op zomaar een zondag dat ik thuiskwam van een optreden ergens 's middags, vraag me niet waar. Bosz speelde accordeon voor het Centraal Station. Ik wist helemaal niet dat hij dat kon, accordeon. Een lage zon scheen onder de luifel van het station en Bosz maakte zonder op te kijken een grimas toen ik een bundel in zijn hoed wierp en bleef geconcentreerd in zijn spel. Achter ons stapte op een van de sporen een klein meisje met een kaal hoofd uit de trein, ze laadde twee karretjes uit waarop dozen en koffers gebonden waren. Niemand wist haar de weg naar het Brullend Breekijzer te vertellen, behalve dan Bosz met de hoed en de accordeon.
Ik mis de pees van de wijsvinger van de hand waarmee ik dit schrijf. De vinger kan ik inmiddels buigen, maar niet verder dan halverwege. Ergens tegenaan drukken of er iets mee vastpakken gaat niet. Ik heb geleerd te schrijven door de pen met mijn duim en middelvinger vast te houden, maar schoonschrift is het niet. De eerste paar maanden liep ik met een mitella waar de vinger uitstak. De vinger was toen nog helemaal stijf, de hele tijd wees ik ergens naar. Het lijkt me goed om het verhaal te vertellen hoe dat van die wijsvinger en die pees gekomen is.
Den haag den haag wat ben je laag den haag mijn maag den haag den haag wat ben je traag den haag den haag
Ik weet niet waarom mensen graag vechten. Richard wilde altijd vechten als we uit waren geweest. Op de Grote Markt of bij de harenkoning op het Rijswijkseplein of bij Snackkar de Vrijheid boven
| |
| |
de Utrechtsebaan stond altijd wel een matje in een groene glimmende jas. Richard zag eruit als een enorme teddybeer met een goeiig gezicht, maar hij hield enorm van vechten en was er goed in. Hij daagde de jongen uit en die ging er graag op in. Aan het eind van het gevecht, als Ri gewonnen had en de jongen in een houdgreep hield, gaf hij hem een heel mooi klein kusje op de wang. De jongen bestierf het zo wat, zijn meisje stond ernaast, maar hij zat klem en kon niets doen.
The Gang noemden ze zich en waarschijnlijk hadden ze ook een band die zo heette. Alex en blonde Paultje en nog een stuk of drie figuren. Ze hielden van The Damned en droegen zwart leer en ze waren allemaal dik en tien jaar ouder. Ieder weekend namen ze een neo te grazen. Waarom een neo weet ik niet, iemand die zich niet kon verweren. Misschien hielden ze gewoon niet van jongens die jonger waren dan zij. Ivo kreeg tijdens een concert in K81 een stiletto in zijn anus. Niemand deed ooit iets tegen ze en iedereen was bang voor ze. Je had ook nog Richard Rotten, een negerjongen met een hanenkam die bij Glimmerveen hoorde en die met ze bevriend was. Richard was altijd opgefokt, hij was zwart en had een hekel aan zwarte mensen. Wat er gebeurde is dit: op een nacht zat ik in de Up to you op een barkruk bij Tjalda en om een of andere reden had ik een witte stretchbroek aan. Alex kwam vanachter op me afgevlogen en sloeg me van de kruk af. Ik weet niet of er een glasscherf of een mes door mijn handpalm ging maar toen ik bijkwam strompelde ik naar de bar en ik kan me nog het gezicht herinneren van die indo-jongen die er werkte, die niets durfde te doen. Ik strompelde naar buiten en Tsjaus vriend belde de politie. De winkelpui was dichtgetimmerd, de kit kwam en niemand mocht naar buiten. Om de hoek van de Amsterdamse Veerkade kwam de ambulance. Ze hebben me eerst nog naar het bureau gebracht en daar zag ik Alex door een ruitje en heb hem herkend en aangegeven. In het Westeinde hebben ze me een paar uur op een brancard laten liggen, waarschijnlijk waren er urgentere gevallen. Ik ben op een gegeven moment maar naar buiten gelopen, de eerste hulp uit, en daar zaten Tsjau en haar vriend en mijn vader, die door iemand was gebeld. Hij vond het geweldig om
| |
| |
met ze te praten. Het was inmiddels ochtend en op het Buitenhof hebben we nog koffiegedronken. Mogelijk was de vinger gehecht als ik op de eerste hulp was blijven liggen, maar zo'n pees kunnen ze niet opnieuw spannen. Ik heb nooit iemand verteld dat ik gewoon ben weggelopen. Alex heeft een week in de bak gezeten en daarna hebben ze nooit meer een jongere te grazen genomen, bij mijn weten dan.
Van zandstrand handstand en de leugen van speed en tripscènes die niet deugen
den haag den haag van rijswijk pislucht viaduct van villawijkchick afgefuckt
den haag den haag wat ben je laag den haag mijn maag
Het meisje Mo met het kale hoofd meldt zich op het kraakspreekuur van de b b. Ze is halsoverkop vertrokken uit Leiden met al haar spullen. Karl staat haar vriendelijk te woord. In plaats van een pand voor haar te kraken, stuurt hij haar naar Voortvaren Concordia, een soort klein Paradiso aan het Hoge Zand. Maldoror zit er beneden en bovenin zit de studio van vrije radiozender Tonka. Tony woont er op één hoog waar hij elke dag vijf pagina's Bataille vertaalt en 's avonds van zijn afval van die dag, de koffie uit de filter, de as uit de asbak en zijn zaadlozing, een tekening maakt. Ik heb nooit begrepen hoe hij zoveel kleur aan die serie tekeningen ‘Het blauw van de hemel’ wist toe te voegen. 's Nachts maken we er een radioprogramma: Enough cat speak to make the wise men dumb.
Om de hoek van de Boekhorststraat zit Café Koos dat altijd Café Koos heeft geheten totdat Koos op een keer met vakantie naar Barcelona ging en terugkwam en zijn café verbouwde en het omdoopte tot Café Gaudí. Iedereen die er kwam noemde Café Gaudí Café Gouda (uitgesproken als gâhda) tot Koos zich er uiteindelijk bij neerlegde en zijn zaak maar weer Café Koos noemde. In het raam staat nog steeds die inmiddels grijze gipsen bank met ingelegde, gekleurde steentjes.
Waarschijnlijk geloof je er geen klap van en is het je allemaal te veel, maar iemand moet je toch het verhaal vertellen van Harry de zangleraar die wereldbollen spaart en Marcel de jazzmuzikant die
| |
| |
na ieder concert iemand meeneemt om giechelend aan zijn touwtjes te hangen en die uitroept: ‘Marcel jongen, in godesnaam, wat probeer je nou allemaal!’ Van Stacz die onweerstaanbaar maar onverstaanbaar de dansmeisjes bij Korzo begeleidt en van het meisje Mo dat met haar kale hoofd boven op een keukenstoel staat en liefdes-liedjes voor me zingt terwijl ik kook.
Snuif uit een meier in de tram nog maar net op pad en nu al lam den haag
den haag van geile toys kut discotent den haag den haag wat ben je laag mijn
I WANNA WAKE UP IN A CITY THAT NEVER WAKES UP!
Het probleem is dat als ik je dit verhaal vertel ik je gelijk ook duizenden-één andere verhalen vertel, zoals het verhaal van Ri met zijn blotebillengezicht die graag met greenjackets matte en zijn broer Grote Eer en zijn buurman Nico die helemaal geen vriendin had en toch zeven zomerjurken bij de Wehkamp bestelde. Ri vond op het Trekvlietplein een envelop met daarop geschreven ‘2200,- vakantiegeld’ en er zat ook 2200 gulden in en die zomer kocht een van ons iedere dag een fes whisky en iedere dag werden onze ogen ietsje kleiner. Ri woonde in de grote ruimte in het huis met het torentje in de Dintelstraat en in zijn woonkamer had hij een flipperkast staan waarvan het zilveren deurtje openstond en waar je op een palletje moest drukken om een vrij spel te krijgen. Die flipperkast was heel oud en de hele dag hoorde je de score oplopen, ting-ting-ting, ting-ting-ting en Ri had een basgitaar en een versterker hoewel hij helemaal geen bas kon spelen en als hij die aanzette en begon te spelen hoorde je de hele tijd pom-pom-pom, pom-pom-pom. Op een gegeven moment goot Ri dronken een beetje wodka in een kommetje melk voor mijn kat die al niet normaal kon lopen en toen gooide ik hem zijn kamer uit en woonde ik helemaal alleen in het grote huis met het torentje.
Pom-pom-pom, pom-pom-pom you killed my brother but you didn't kill me
| |
| |
Je hebt ook mensen die iets willen in hun leven maar die komen niet uit Den Haag of die blijven er al helemaal niet zo lang hangen zoals wij al bijna dertig jaar zonder ooit ook maar iets noemenswaardig te doen. Inmiddels is Menno dood die met Pisti in Bezuidenhout als firma Aqua met veel te veel chloor buitenportieken schoon boende. Hansje Boogmans het wonderkind uit Wateringen verhuisde naar Rotterdam en ging in de Here en benam zich het leven. Jan Kees de pianist was niet sterk genoeg voor de millenniumnacht en wat zit ik je hier nu allemaal te vertellen het lijkt wel Yvonne Keuls, man, ja jezus, kan ik het helpen ik heb het toch ook over Den Haag. Carlo is dood maar die eikel ging terwijl hij nota bene kinderen had zonder condooms 's nachts naar het Haagse Bos en dan is het je eigen stomme schuld. Alleen die jongens van Maldoror met hun eeuwige puberale fascinatie voor dood en seks en morbide muziek, dat is onkruid dat niet vergaat.
Den Haag met de progressie van een pianoverhuizer. Den Haag en het zachte prevelen van een menslievende. Den Haag met al mijn afgebroken musea van idealen. Volgens popfilosoof Cor Gout bestaat er historisch gezien helemaal geen plat Haags. Het is een afgeleide van het ‘Zuiderparruk’-Haags, dat Van Kooten en de Bie goed wisten te persifleren en dat iedereen sindsdien graag spreekt. Het is niet zoals het Jordanees dat daadwerkelijk ook zo in De Jordaan gesproken werd. Je hebt natuurlijk het bekakte Haags en het ambtenaren-Haags, dat makkelijk te herkennen is door de nadruk op de medeklinkers aan het eind van de woorden.
Op een gegeven moment schonk Canada, waar in de oorlog de zus van de koningin geboren is, Den Haag twee zwanen. Die prinses stuurt ieder jaar bakken met tulpen naar Ottawa, waar ze voor The National Archives staan en als asbakken gebruikt worden. En Den Haag plaatste de twee zwanen in de hofvijver, waar ze voor het torentje zwommen. Maar de hofvijver bestaat uit dood water. Een groep mensen, onder wie mijn zus en Gerard Fieret de fotograaf en bohemien-dichter, bekommerde zich om de zwanen, gaf ze te eten. Fieret stempelde altijd zijn naam achter op de foto's die hij maakte, wel vier keer per foto. Hij stond vaak panfluit te spelen op het
| |
| |
Noordeinde. Hij woonde in een garage vol duivenvoer. Als je hem een kop koffie aanbood in Lapsang Souchong, vertelde hij dat hij alle gedichten van Lodeizen en Lucebert eigenhandig had geschreven. Alles hebben ze van Fieret gestolen. Ze hebben Van Gend & Looswagens vol gedichten uit zijn garage ontvreemd. Fieret dus en mijn zus en nog een paar anderen hebben op een nacht die twee zwanen uit de hofvijver getild. Daar moet je heel handig voor zijn, zwanen uit een vijver tillen, en beresterk. En geloof me of niet, terwijl ik toch wel weet dat je me niet gelooft, Fieret was handig en sterk. Ze vervoerden ze achter in een besteleend en dumpten ze in de Haagse Beek. De Haagse Beek is een soort enkele grachtengordel, die een ruit maakt, langs het ziekenhuis Westeinde en de Noordwal naar de Koninginnegracht en dan naar het Zieken en het Groenewegje. Daar is wel stroming. En op een gegeven moment was het kerst en ik had al mijn gedichten op de vloer liggen van het huis op de Houtzagerssingel en mijn meisje Mo was bij me weg en ik schikte en herschikte die gedichten en ik keek het raam uit en in de gracht van de Houtzagerssingel zag ik twee zwanen. En realiseerde me dat het kerst was. Een paar maanden later zwommen ze er opnieuw met achter ze aan een sliert zwaantjes.
Den Haag Den Haag je gelooft me toch niet je snapt er geen fuck van als je er niet vandaan komt. Maar dat is allemaal later en ik moet je nog vertellen van dat café dat we begonnen en dat we om de kraakbeweging te pesten In de blanke top der duinen noemden. Het was aan de Geest en Sjef van Oekel woonde er om de hoek in de Vleerstraat en die zag je 's ochtends over straat schuifelen. De kraak was makkelijk, Ri en Grote Eer gooiden Nico en mij over het muurtje en in mum van tijd stonden we binnen en openden we voor hen de voordeur. We dweilden om beurten de vloer en hielden de bar open. Maar wie begint er nu een café genaamd In de blanke top der duinen als je helemaal niet rechts bent, dat is vragen om moeilijkheden. Op een gegeven moment hadden we de hele Gang binnen en Richardje Rotten en het leek wel een revival, er was helemaal geen vluchtweg behalve de voordeur. Ri, die we ondertussen Wai moesten noemen
| |
| |
want hij was erachter gekomen dat hij Friese voorouders had, kreeg een lumineus idee. Hij ging naar de plee en toen hij terugliep de bar in riep hij: ‘De kit, de kit komt, de buren hebben de kit gebeld vanwege overlast!’ En daar droop de hele Gang af, al dat zwarte leer en al die dikke biernekken schoven angstig door het halletje. En weer was Ri onze held.
Ik schrijf je alsof ik tegen je aan zit te lallen en ik weet ook wel dat er helemaal geen lijn in zit het ene wat ik vertel is van negentientweeentachtig en het volgende van negentienvijfennegentig maar er zit ook helemaal geen lijn of draad in Den Haag dus ik krijg het je ook allemaal niet verteld.
Dan heb ik je ook nog niet genoeg verteld van het meisje Mo dat Douwe Egberts-punten spaarde en gipsen afgietsels maakte van haar borsten die telkens groeiden tot ze abortus liet plegen, van Tony die bolle vissenogen kreeg als hij tegenover me aan tafel jenever dronk en die ik dan visje visje visje noemde, van Dave de Borst van de lampenwinkel op de hoek van de Boekhorststraat die een cassettebandje had van de popdichter die iedereen inmiddels is vergeten, Herman Brand heette die, en die het allemaal veel beter dan ons wist te zeggen:
Den Haag den haag wat ben je laag den haag den haag mijn maag van vil-
lawijkchicks die niet deugen handstrand zandstand en de leugen den haag den
Wat het is, al die dode jongens hebben zussen en die hebben een broer die ze kwijt zijn en soms beginnen ze je 's nachts te mailen omdat ze aan hun broer denken en als je slim bent geef je geen antwoord maar slim ben ik niet zoals jij heel goed weet dus ik ben vaak in gesprek met die zussen als ze me mailen mail ik terug. De een is heel lief, de lievelingszus van blijmoedige Hansje uit Wateringen, maar de ander is de zus van Jan Kees, vertaalster en niet erkend en heel erg boos, ze wil haar broer terug en doet alsof het mijn schuld is dat hij dood is. En zo komt het voor dat ik vaak lig te piekeren over
| |
| |
Den Haag en waarom niemand een beetje aardig tegen elkaar kan doen daar of ergens geloof in kan hebben dat er ooit ook maar iets gaat lukken. En als ik dan heel lang pieker valt het kwartje, vraag niet waarin maar er gaat wel een palletje over en even heb ik het idee dat ik het allemaal snap, hoe het zo is gekomen, het verband tussen al die afzonderlijke dwaze verhalen die ik je probeer te vertellen. Stacz (ik noemde hem al) was psychologiestudent in Leiden, ik weet helemaal niet waarom hij ooit bij Maldoror is gekomen, hij was veel slimmer dan de rest. Hij had allemaal bijbaantjes, deed de boekhouding van een kerk en trainde de bestuurders van ministers en dan niet om te rijden maar in hun manieren, autorijden en een gesprek aan de gang houden. Waarom is zo'n iemand met een gouden toekomst bij ons gekomen, waarom is daarna alles misgegaan? Stacz snapten we niet en vertrouwden we niet, hij sprak met onze vriendinnetjes als het met ons uit was, hij was veel te intelligent voor ons. En ik moet terugdenken aan hoe hij ons leerde kennen, hij deed een onderzoek naar suïcidale neigingen bij jongeren in het Paard van Troje, waar mijn zus achter de bar werkte. Hij deelde ze allemaal in, als je een A kreeg hield je van ABC, als je een D kreeg hield je van The Smiths of The Cure en een E dan hield je van Joy Division. Alleen mij moest hij niet hebben, de rest wel. Waarom weet ik niet, het had er geloof ik mee te maken dat ik gedichten voordroeg of zo, maar mijn gitaarbegeleiders zoals Tony waren wel zijn proefpersonen. Stacz heette natuurlijk helemaal geen Stacz maar had een doodgewone klotenaam als Erik of Jan of Daan of Guus of Bart, maar het was nog een beetje de nasleep van de punktijd en dan noemde je jezelf Sok of Spijker of Stacz. Het stomme is, en daar lig ik over te piekeren als ik een uur lang heb zitten mailen met een van die zussen, dat zijn onderzoek is uitgekomen. Hij kreeg er indertijd cum laude voor. Het is net alsof hij toen al alles
heeft voorzien.
Den Haag Den Haag wat ben je laag Den Haag mijn maag.
Natuurlijk kan ik je nog meer vertellen over mijn zus die in het Paard toen nog van Troje werkte en goedkope sherry van de tap schonk.
| |
| |
Over de Haagse toren waar iedere morgen het carillon klonk en Nico die bedacht had dat dat carillon bespeeld werd door een grijs dametje dat tussen het klingelen door een glas port dronk in 't Gouden Hooft, dat we haar met een moker zouden moeten opwachten en haar vingers platslaan zodat we nooit meer door het carillon gewekt zouden worden. Over de visafslag bij de binnenhaven en het schoonmaakkarretje dat naar beneden vloog de helling af en in een draai stil kwam 's ochtends vroeg als we het strand hadden gezeefd en de boulevard hadden geveegd. Over Pieter de Leeuw die romantische gedichten schreef en die alleen maar door Van Oorschot uitgegeven wilde worden en die weigerde ooit iets naar een tijdschrift op te sturen en die als hij niet tot schrijven kwam het raam opende en tegen zijn buurman riep dat die zijn dwarsfluit in zijn reet moest stoppen. Over René met dat ene albino-oog die zijn trui op de kachel droogde waarna het pand aan de Noordwal afbrandde en die het maar niet toe wilde geven en deed alsof The Gang het had aangestoken. En over het meisje Mo dat op de kunstacademie een bankje tekende, een houten bankje op een leeg schoolplein waar ze onder had geschreven: ‘Let us die young, let us live forever’. Maar ik ben bang dat ik je inmiddels verveel en het is al laat en je zegt me al zo vaak dat verhalen alleen maar bestaan in verhalen. Misschien moet je het maar vergeten, dat wat ik je allemaal vertel, van Wai en van The Gang en van Tony en Stacz en van de zwanen. Misschien moet je gewoon doen alsof het allemaal niet waar is en nooit heeft bestaan. Zoals wat zoveel mensen verzinnen en je willen vertellen. Aan het eind van de straat staat een bouwkeet. In het zand erachter zitten oorwurmen. En in de lucht die van zee komt en over de lage huizen waait en de stad zo vissig maakt, trilt iets, onophoudelijk. En dat krijg ik er hoe ik ook telkens opnieuw probeer te schilderen maar niet uit.
|
|