| |
| |
| |
Jan van Mersbergen
Ik lag niet in het gras
Ik ben een jaar of tien. Ik zit aan tafel, achter een schrijfmachine, een witte. Ik heb een blauwe trui aan met brede witte strepen op de mouwen. Achter me de kast die bij mijn ouders in de woonkamer stond, een zware kast uit negen delen, met laden, deurtjes met glas erin en boekenplanken. In de kast staat een foto van mijn opa die ik nooit gekend heb, de vader van mijn vader. Ik kijk helder en levendig in de camera. Ik was iets aan het schrijven.
Een huilend zigeunerjongetje, oranjebruin is de dominante kleur. Zijn haar netjes gekamd, een sjaal om, een iets te dikke kop.
Hillbilly Hero Hank Williams in een grijs pak en zijn gitaar om, hij zingt. Hij heeft een hoed op. Er zitten decoratieve stickers op zijn overhemd, bloemen.
Een Iers gezin waar ik zelf ooit een lijstje omheen gemaakt heb. Het zijn vier foto's op elkaar met karton ertussen, de achterste foto in zijn geheel, de op één na achterste alleen de vader en twee jongens, die foto daarvoor alleen het gezicht van de vader en de jongen in het midden en uit de voorste foto heb ik alleen het gezicht van die jongen en zijn handen geknipt die op een stok leunen. Er zit diepte in op die manier. Klungelig, maar het werkt wel: diepte.
Een jongen met een zonnebril op en een meisje dat Maartje heette en kort haar had en een schim achter kaasdoek in een theatervoorstelling van de middelbare school, en ik helemaal achteraan in het midden in een wit shirt en een colbertje. Ik droeg nooit colbertjes.
Mijn dochter en haar vriendin Bobbie nemen allebei een hap van een broodje. Ze staan in een folder van een cateraar die aan de overkant van de straat woont, waar ik nu niet meer woon. De cateraar
| |
| |
is een vrouw en heeft twee honden. Mijn dochter heeft een geruite blouse aan.
Een tekening die ik in Praag kocht net nadat de Muur was gevallen en ik daar op studiereis was. Bruine takken en bladeren en slingers voor een gele achtergrond. Iets dreigends. Ook iets uit de natuur, uit de grond. Insecten, rotting, de aarde.
Een Russisch horloge dat ik voor vier euro kocht bij een veiling in het Torpedotheater in de Sint-Pieterpoortsteeg in Amsterdam.
Een kronkelige houten vork uit Montana.
Op station Diemen sta ik onder het blauwe bord op een bankje in een lange grijze jas. Ik kwam net van een zaalvoetbalwedstrijd. Ik studeerde nog.
Een bronzen steentje van toen ik de effectenbeurs mocht openen door op een enorme gong te slaan. Ik sloeg hard. Er werd een foto gemaakt. Die foto zit in een glazen lijst, heel dik en zwaar glas. Op een digitale klok staat het cijfer 24. Ik had net de bng Literatuurprijs gewonnen.
Een wit papiertje dat ik afgelopen februari op straat vond in Venlo tijdens de Vastelaovend met daarop de tekst: ‘Gezondheid’. Daaronder alleen een paar streepjes. Een prachtig briefje dat een boodschap leek. Het lag op straat tussen de confetti en plastic bekertjes en andere troep. Ik liet het mijn vriend uit Amsterdam zien en hij begreep het meteen. Ik zei dat ik het briefje mee naar huis zou nemen en het in zou lijsten en aan de muur zou hangen. Natuurlijk, zei hij.
Op een stamkaart van de ns kijk ik dromerig in de camera, mijn haar wat lang, mijn gezicht jong. Op de stempel staat: ‘31 dec 1993 gor ’. De kaart is geldig tot die datum en gestempeld in Gorinchem. Andere cijfers die me altijd bij zijn gebleven: ‘8831 vm’. Wat dat betekent weet ik niet.
Ik ben een indiaan en mijn tweelingbroer ook. Ik weet niet precies wie ik ben en wie mijn broer is. Een van ons heeft een indianentooi op en een plastic tomahawk in de hand. De een slaat de ander, het verhaal van een tweeling. Volgens mij ben ik degene die geslagen wordt. We hebben allebei een pyjama aan met vissen erop. Ook
| |
| |
is er weer die kast op de achtergrond, maar geen tafel en ook geen schrijfmachine.
Een merkteken van Alfa Romeo met een rood kruis en een slang of een draak, rond met een blauwe rand.
Een deel van het briefje waar mijn tekst op stond die ik voorlas op Lowlands afgelopen jaar, in een bloedhete tent met joekskapel D'n Heiten Haspel, mijn mooiste optreden ook. Nooit zo weinig gelezen, nooit zo'n sfeer meegemaakt.
Een tekening uit Openbaar Kunstbezit, een penschets. Er zijn bomen zichtbaar die schuin hangen en gras en grond en in de lucht wolken.
Een jongeman in een uniform. hij zit op een stoel. Strak pak, strakke blik. Het is Ernest Hemingway.
Een koperen plaatje van de Wartburg in het Duitse Eisenach, waar Luther woonde en werkte en waar mijn Amsterdamse voetbalclub naar vernoemd is.
Mijn zoon en dochter op het land van mijn ouders. Hij in een blauwe trainingsjas, zij in een roze jas, het onvermijdelijke roze. Ze zwaait. Mijn zoon heeft zijn handen in zijn broekzakken en hij lacht. Het gras is hoog.
Mohammed Ali die een rechtse directe tegen zijn jukbeen krijgt van Joe Frazier.
Een klein tegeltje met daarop een cursief gedrukte tekst: Wie als vriend hier binnengaat is nooit te vroeg maar steeds te laat.
Twee tekeningen tegen een oranje achtergrond die mijn zoon maakte om mij te bedanken voor het begeleiden van de sportdag van school. Ze moesten natuurlijk allemaal zo'n tekening maken. De tekst: ‘Lieve Jan, bedankt voor het meehelpen op sportdag. Het was heel leuk maar hoky het leukst maar voetbal ook! en dit heb jij gedaan.’ En daaronder de tekening met het hockeyveld waar ik meehielp. Alle kinderen moesten zo'n tekening maken en toch is het alsof die tekening werkelijk alleen voor mij gemaakt is en of er geen dwang bestaat in het schoolsysteem. Ook in een tekening die in opdracht gemaakt is schuilt liefde. Anders hoor je nooit iets van die kinderen.
| |
| |
Een lp-hoes van de filmmuziek van Easy Rider, met Dennis Hopper en Peter Fonda op hun motoren met hoge voorvorken, zonnebrillen op, ze rijden over een brug. Daarboven de tekst: ‘Born on the road.’ Nooit naar geluisterd, het ging me om de foto.
Mijn ouders naast elkaar op een zwart-witplaatje: mijn vader beneden in hun huis voor de muur van metselstenen en mijn moeder boven voor de inbouwkasten die mijn oude kamer scheidden van de slaapkamer van mijn ouders. Door die kamer liep de kachelpijp. Die pijp gaf veel warmte. Door mijn kamer liep geen kachelpijp.
Een schilderij uit een boek dat Hedendaagse kunst heet, veel kleuren, en een tekst: ‘Cuida Tus Diente Como Tus Armas.’ Zorg voor je tanden als voor je... Volgens mij is ‘armas’ vijand. Er staat een tube op het schilderij. Leeggedrukt.
Acht jongens op een rij, de zanger is een van mijn beste vrienden, hij zit helemaal links. Ik zit helemaal rechts op een kruk en tussen ons in de andere muzikanten met gitaar, banjo, mandoline, drums, harmonica, pedalsteel. We speelden op Crossing Border en in het Amsterdamse Pleintheater en in Paradiso.
Drie keer mijn zoon die leep kijkt - hij lacht smalletjes en kijkt strak - en ook drie pasfoto's van mijn dochter toen ze één jaar was, kort blond haar toen nog en een open blik, dapper.
Een schilderij van Breugel met een tafel centraal waar een kwakzalver achter staat en een man die zich onttrekt aan een groepje mensen omdat hij zich over de tafel buigt.
Bloesem op het Museumplein, gezien vanuit het gras. Het geboortekaartje van mijn dochter. Ons huis staat in bloei, zo luidt de tekst op de achterkant. L. lag in het gras toen ze zwanger was en de zon scheen door de bladeren en bloemen, en toen nam ze die foto. Ik was daar niet bij. Ik lag niet in het gras.
Een groot rood blad dat ik van een boom trok uit het raam van het hotel in Frankfurt waar ik moest voorlezen. Het hing bijna in de dakgoot.
Drie jongens op de Brooklyn Bridge met op de achtergrond de Twin Towers, die stonden er toen nog. Mijn vrienden en ik. We staan
| |
| |
op de brug, een plastic tas over de schouder van een vriend, de ander heeft geen tas en ik zit met een rugzak om op de brede metalen reling en de linkertoren van het wtc komt net boven mijn hoofd uit als een klein rechthoekig hoedje.
Een tekening die mijn dochter maakte van een prinses met lang blond haar en de armen omhoog op een heuvel met hartjes en ook tussen haar opgeheven armen zweven hartjes.
Koningin Juliana op een tegel uit 1979. ‘Mijn Schild ende getrouwen Sijt Ghij, O godt mijn Heer, Op u soo wil ick bouwen Verlaet mij nimmermeer.’
Mijn eerste visvergunning.
Een tekening van een boom met brede takken waar mensen aan opgehangen zijn, een heleboel mensen.
Ik metsel een muurtje bij mijn vader op het land. Een zwarte speciekuip achter me. Ik draag een blauwe trui en kijk in de camera en mijn haar is verwaaid en zit zoals mijn haar zit als ik dat soort werk doe en er geen plaats is voor ijdelheid en mijn handen vies zijn en niet door mijn haren gaan.
De teddybeer met flaporen, een zwarte broek en rode trui met groene strepen. Bruine voetjes, bruine knuisten. Ik breide de beer toen ik in de vierde klas van de lagere school zat.
Op vakantie. Het haar voor mijn oren, een coltrui en een sluwe blik, ondeugend misschien, voor de eerste keer vastgelegd. Die blik.
Clint Eastwood op de poster van For a Few Dollars More, tegen een oranje lucht. Zijn blik is hard, zijn kiezen op elkaar.
Een schilderij van Anselm Kiefer. Donker, een kerker. Een wand lijkt te bestaan uit pilaren, in de verte een gat in de muur.
De mevrouw van eenentachtig die met mijn vriend en met mij danste in café Old Dutch tijdens Vastelaovend. Ze lacht en huilde tegelijk. Ze had mijn jas aan en mijn bril op en ze droeg de muts van mijn vriend en had zijn kruik om haar nek hangen. Vijf jaar was ze ziek geweest, ze liep met een stok, ze was voor het eerst weer onder de mensen en wij dansten met haar, zij zonder stok - een wonder - en ze moest huilen en lachen tegelijk, ze straalde. Na het feest kreeg ik een bedankmail van haar dochter. Een andere vriend werd een dag
| |
| |
na die dans aangesproken op straat door een jongen van vijftien of zestien die haar kleinzoon bleek te zijn. Hij zei: ‘Mijn oma heeft met twee van jouw vrienden gedanst en ze houdt er niet over op. Ze heeft zoveel plezier gehad. Dank je wel.’
Mijn doopkaartje. ‘Jezus zegt: Een ieder die zulk een kind ontvangt in Mijn naam die ontvangt Mij. Mattheus 18:5.’
Een blik op het plaatsje Calexico, gebouwen in zwart-wit met een groot bord ervoor, het lijkt een fabriek. Uit een cd-hoesje van Calexico.
Mijn kamertje met mijn bureau en het raam en een uithangbord van Barclays en mijn kamer later in Amsterdam met een grijze paspop en het oude bureau van mijn pa waaraan ik studeerde en uitkeek over de Wibautstraat.
Een verhaal over een walvisstation in het noorden van Nieuw-Zeeland. Het verhaal heet ‘Whangamumu’: ‘Ik keek uit over zee, aan de andere kant van de wereld, in veranderend licht want de wolken kwamen van over zee aandrijven en blokkeerden soms de zon, en de wind was koel en verfrissend. Ik had een hengel geleend, maar kon geen goeie visplek vinden, er was alleen strand, geen pier om op te zitten, of golfbrekers. Ik ging op het strand zitten. Gewoon zitten. Ik wist dat er hier dolfijnen zwemmen, en heel soms grotere vissen. Een eeuw terug was er in een andere baai een walvisvangststation. Daar was ik een dag eerder naartoe gelopen, het complete schiereiland over. Smal paadje, bochten, eindeloos geslinger. Op het schiereiland woonden tien mensen in huisjes heel ver van elkaar, en een operazangeres die een privéstrand had. Ik plukte daar oesters. Ik logeerde bij een echtpaar. De man leek op Hemingway. Hij was de man van de hengel. Zijn vrouw dronk de hele dag witte wijn. Er was een kano waarmee ik door de mangrovebossen kon varen. Daar zag ik mooie grote vissen in scholen tussen boomwortels door zwemmen. Nu wachtte ik op een walvis of een potvis, maar die kwam niet. En dolfijnen zag ik ook niet. De zee was volledig vlak, ondanks de wind, en het licht knipperde.’
Een brief die mijn broer me stuurde vanuit India. Daar ging hij een paar maanden naartoe, veel te lang. In het zuiden. Een mooie
| |
| |
postzegel met een vogel erop en een paar mooie vette stempels. By Air Mail.
Zelfportret van Rembrandt, op leeftijd al. Hij lijkt te lachen maar hij kijkt ook serieus. Dat wisselt.
Een geel A4'tje, door mijn dochter in zestien vakjes verdeeld, de middelste vier ingekleurd in zwart en grijs en aan de randen in de overige twaalf vakjes meisjes die hun handen omhooghouden, net als de prinses, ze dragen dansjurkjes en hebben allemaal staartjes in hun haar en vleugeltjes als engeltjes en hartjes op hun buik.
Ik zit tegen een lichtmast op een station in Frankrijk. Het is erg warm. Het plaatsje heet Le Bousquet d'Orb. Mijn rugzak en die van het meisje met wie ik reisde staan tegen de muur van het station. Het is geposeerd. We waren jong. Mijn vriendin van toen heette Caroline.
Een slachting, een oorlogsscène opgetekend door een Franse kunstenaar, of een Spanjaard. Iets met de burgeroorlog, denk ik. In het midden een boom.
Een van de boekomslagen die Dick Bruna maakte voor de reeks spionageboeken van Jean Bruce, over geheim agent oss 117. Ik heb ze alle zeventig. Een paar heb ik dubbel. Deze pocket heet Schot op de maan, en laat de groene aarde zien in twee tinten groen, een donkere lucht waarin een witte raket zweeft en een man die bestaat uit twee blauwe cirkels, eentje licht en een iets grotere donkerblauw.
De hand van Johnny Cash vlak voor zijn dood. Aan de snaren van zijn gitaar. Getekend en oud en aan zijn vinger een ring. Het is alsof hij aan iets krabt, aan een snaar, ik hoor de muziek, ik hoor zijn stem.
Een groepje schrijvers op en rondom een bank. Er staat een tafeltje voor. Achter mij de burgemeester van het plaatsje, hij heeft zijn ambtsketting om. Ik zit op de bank en had een slechte middag. Dat zie je aan mijn gezicht.
De cover van mijn heldenstrip van vroeger: Superboy en het Legioen der Superhelden. Op het plaatje links een zwarte man met afrokapsel in een wit discopak, kettingen voor zijn borst, gekromde vingers, een gevechtshouding, gespierd. Hij staat aan zee, de branding klotst. Boven hem in de lucht een paar vliegende superhelden, ze gaan heel
| |
| |
snel. En in miniatuur de kop van Stuiterboy en een mooie vrouw waarbij staat: 1 = 1 = 3. Er waren twee mooie vrouwen en antiheld Stuiterboy loopt in de laatste scène arm in arm met die tweeling.
Mijn afsprakenkaart van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis met daarop vierentwintig datums met een tijd erachter. Altijd in de ochtend. Ik was geen enkele keer te laat. Het vakje met ‘opmerkingen’ is iedere keer leeg.
Een schilderij van de kolonie ergens in Azië, denk ik. De zee en drie donkere mensen, eentje op een bruin paard aan zee, een ander paard aan een touw, en een jongen met een mand op zijn hoofd.
Mijn gezicht op een perskaart die ooit aan een koordje om mijn hals hing en alle deuren voor me opende.
Aan zee staan acht juryleden. Het is koud, het waait. De horizon loopt schuin, de branding ook. Een paar bekende gezichten, van tv. Het was tijdens een filmfestival. Ik zit links op een reling. Ik sta er gewoon tussen.
Een ansichtkaart die vlak voor kerst gedrukt is en verspreid, er staat op: ‘Hij huilde zacht, zonder tranen, inwendig, zoals een steen zou huilen als die dat kon.’ Het is een zin uit mijn debuut.
Ik ben een jaar of twaalf en sta helemaal links van mijn neven en nichten van de hak-fabriek, in een rode trui. Mijn handen op mijn rug. Ze zijn inmiddels allemaal groot, hebben ook kinderen. Achter ons coniferen.
Mijn vader kijkt naar mijn zoon die een waterpomp bedient, hij duwt de arm van de pomp naar beneden. Mijn dochter zit in het midden, in haar roze jas, en kijkt naar het water. Mijn vader kijkt niet naar het water, hij kijkt naar zijn enige kleinzoon.
Ik ben twintig of eenentwintig en ik heb een vriendin en we gaan soms zomaar ergens heen met de trein want reizen was destijds gratis met een studentenkaart en dan wandelen we over de hei of door de duinen, en deze dag sta ik met mijn ogen gesloten tegen de zon die al warm is, het wordt voorjaar. Ik heb een dikke kop, ben tegen de honderd kilo, was nooit zo zwaar en daarna ook nooit meer geweest. Ik hield van gebakken aardappelen. Ik was sterk en stevig. En ik hield mijn ogen dicht.
| |
| |
Een neger waadt door het water, op de vlucht. Het is de cover van een strip, Geïllustreerde Classics nr. 33 - De hut van oom Tom. Schijnt inmiddels veel geld waard te zijn, destijds te koop voor 80 cent. Het complete boekje zit ingelijst. De blik van die man op de vlucht, daar keek ik als kind heel vaak naar.
Een zwart bierviltje met daarop in witte letters een fragment uit mijn laatste roman: ‘Ze beginnen om elf uur en gaan tot zes uur in de ochtend door in hun eigen barretje in het hotel. En ze houden vol, ze blijven staan. Wij drinken Jupiler League, zij drinken Champions League.’
Een naakte man en op de voorgrond kinderen die over papier gebogen zitten. Ze tekenen het model na. Hij heeft wel een onderbroek aan. De kinderen in kleren uit de zeventiende eeuw.
Het paspoort dat ik mee had naar New York. Er zitten stempels in, ook van Taipee en Bangkok, en zes gaten toen het paspoort verlopen was. In die versie van het paspoort de Nederlandse geschiedenis, op iedere bladzijde een episode.
Een stukje hout met daarop geplakt een blauw versleten potlood, een frietvorkje en een gebroken groen plectrum. Ik vond het potlood in Venlo op straat tijdens carnaval en het frietvorkje ook, en ik liet de mensen het potlood zien toen ik twee dagen niet sprak, en het frietvorkje als ik honger had, en dat had ik geen enkele keer. Het plectrum kreeg ik van de gitarist van de Elvis-coverband die op het Höfbal van de Pimpelaers speelde, ook in Venlo.
Op de tekening van Paul van der Steen die in nrc stond heb ik een hoedje op met daarop een bloem. Ik draag een overhemd dat ik ook draag op een foto die ooit in het Financieele Dagblad stond en die de uitgeverij veel gebruikt heeft als auteursfoto, waarschijnlijk heeft Paul die foto als basis gebruikt. Het is geen overhemd dat ik tijdens Vastelaovend zou dragen. Wel in de krant op een foto.
Een kaartje uit de superdierenreeks van Albert Heijn. Een witte vogel met een lange oranje snavel die Nimmerzat heet.
‘De Timmerman’, staat er boven een tegeltje. En: ‘Het minder word betracht, Het meerder niet bedacht.’ Dat vind ik een mooie regel die helaas niet meer voor het moderne bouwen op gaat. ‘Soo't
| |
| |
aardse Huis tot nut kan strecken, Om ons voor ongeval te decken, Gelijk het seer beminlijck doed; Wat hoord men dan met vlijt te bouwen, Daar 't leeven Ewig huis zal houwen, Wanneer 't van hier verhuisen moet.’
Ik draag een streepjestrui en kijk verlegen. Ik was ook verlegen toen. We woonden nog in Rijswijk, Brabant. Ook op andere locaties ben ik te zien. In Parijs draag ik een bruine leren jas die ik ooit kocht op het Waterlooplein toen ik nog niet in Amsterdam woonde en die later dat jaar gejat werd in discotheek de Medox in Gorcum. In een bos sta ik in een blauw shirt met mijn handen in mijn zij. Op het strand van Calella, roodverbrand, de vorm van een hemd is zichtbaar. Blauwe sportbroek van vv Almkerk, mijn oude voetbalclub in Brabant. In een kuil op het strand bij Bloemendaal heb ik een grijze trui aan, geen opdruk. Dat was mijn favoriete trui.
Een tekening met een beer die opgehangen wordt, hoog aan een boom, in een desolaat landschap. Een man hijst hem omhoog.
Ik krijg een diploma van Kees, mijn oud-leraar die later als kreeg en mijn debuut las in zijn laatste maanden, of eigenlijk las zijn vrouw het complete boek aan hem voor, want hij kon niks meer. Hij mailde me. Hij vond de sterfscène van de hond een dramatisch hoogtepunt, en toen ik lang na zijn overlijden een roman schreef waarin een hond de rode draad was besloot ik een man op te voeren die op zijn ziekbed lag en zich niet meer kon bewegen. Niemand weet dat. Kees geeft me mijn diploma en ik bedank hem.
De Nachtwacht, maar dan met de hoofden van de rompen geknipt en omgewisseld. Het beeld is nog steeds herkenbaar, alleen staan alle gezichten op een andere romp, ook die van het meisje in de witte jurk.
Soms ga ik naar goedkope rommelwinkels zoals de Xenos of de Action of de Hema, of naar tweedehandswinkels, en dan zoek ik het schap met fotolijstjes en dan kies ik er een paar uit in verschillende formaten, van hout of aluminium of gewoon de simpelste met alleen een glasplaat en vier klemmetjes op een stukje board. Die laatste kosten bij de Action eerst 32 cent en nu 36 cent.
| |
| |
Ik vraag me wel eens af hoe ze die dingen kunnen maken voor dat geld, het stuk board op maat zagen en er vier rechthoekige gaatjes in frezen, het glasplaatje op maat snijden, de klemmetjes erom doen en er dan een kartonnen beschermhoesje omheen en daar weer plastic overheen. Die fotolijstjes moeten met duizenden per uur van een lopende band rollen, ergens in een fabriek. Ze gaan in dozen en die dozen gaan naar de winkels, het is een heel logistiek netwerk en daar kan ik uren aan denken, aan de vrachtwagenchauffeur, aan de laadklep, de pompwagen, aan de pallet waar de dozen op staan, en ook aan de jongen van de winkel die ze uit de doos haalt en in het schap zet, rechtop, allemaal achter elkaar.
|
|