| |
| |
| |
Erik Lindner
Brood en spelen
De van oorsprong Nederlandse cineast Joris Ivens maakte zijn leven lang documentaires. Hoe ouder hij werd, des te langer bleef hij weg uit Nederland. Aan het eind van zijn leven had hij nog één wens: hij wilde de wind filmen. Maar hoe film je de wind? Ivens beklom een berg in China, in het midden van een zandwoestijn. Hij plantte een stoel in het zand op de top van de berg en ging zitten wachten tot de wind opstak. Zijn vrouw bediende de camera. Nooit eerder was de tachtigjarige regisseur in zijn eigen film in beeld geweest. Ivens had astma. Op een gegeven moment moest hij naar beneden, van de berg af getakeld. Later probeerde hij het opnieuw. Een complete Chinese crew schuilde in een tent achter de bergtop uit angst voor de storm. Ivens nam plaats op de stoel. En toen kwam de wind. Zijn grijze haar wapperde in de rondte en zijn gezicht straalde, hij keek zielsgelukkig alsof hij eindelijk weer vrij kon ademen. De wind blies hem zand in de oren, zijn ogen begonnen te tranen, zijn jas sloeg open en dicht. De baarden van de kamelen die de spullen van de filmset naar boven hadden gedragen, sloegen heen en weer onder hun kinnen. De punten van de bergtop verkruimelden, brokkelden af, het zand steeg er in rookpluimen van op. Ivens riep iets, maar wat precies viel niet meer te verstaan. Hij schreef geschiedenis, de geschiedenis van de wind. En hij stierf.
Iedere keer als ik het gedicht voorlees over Ivens die wacht op een stoel op de wind, is de mate van hoe het aankomt afhankelijk van de inleiding. In Engeland gebeurt het vaak, gedichten die uitgebreid worden ingeleid. Soms krijg je de indruk dat mensen those damn poems schrijven om er een beetje een aardig verhaal omheen te kunnen vertellen. Leid ik het gedicht over Ivens' geschiedenis
| |
| |
van de wind niet in, dan verstaat men maar een enkel woord: wind. Nu lees ik waar ik ook ben in het Nederlands, de organisatie draagt zorg voor de vertaling. Als ik een gedicht in een andere taal lees dan waarin ik het geschreven heb, voel ik me een acteur, bovendien voel ik het ritme niet meer. Nu is het aardig om de inleiding wel zo goed als mogelijk te doen in een taal die men ter plekke verstaat. Her en der kent men Ivens en zijn laatste film uit 1988. Mijn zus nam me dat jaar mee naar een vertoning in De Blauwe Aanslag, waar Ivens' testament op een glad gestuukt stuk muur werd geprojecteerd. Ik schreef indertijd die herhalende regel: ‘Ivens wacht op een stoel op de wind / Op de wind wacht Ivens op een stoel’. Pas tweeëntwintig jaar later voltooide ik het gedicht. Het verscheen als beeldgedicht in De Gids. Mijn vriendin nam een foto van het televisiescherm van de lege stoel met de poten in het zand van de woestijn, en die werd naast het gedicht afgedrukt. Toch was ook die verwijzing te cryptisch of te minimalistisch. Pas als je het verhaal helemaal vertelt, zo hield Matthias Kniep me in Berlijn voor, verstaat men het gedicht en werkt ook het einde, waarin Ivens voor zich uit wijst naar waar de wind slaapt, in een hol in de woestijn.
Tot een wiek van de molen losdraait
Ivens wacht op een stoel op de wind
tot de punt van een duinpan verkruimelt
op de wind op een stoel wacht Ivens
tot de trein in een rookpluim oplost
Ivens op een stoel wacht op de wind
tot het stof zijn ogen doet tranen
wacht op een stoel op de wind Ivens
tot het zweet op zijn kin opdroogt
op een stoel wacht Ivens op de wind
| |
| |
tot de baarden van kamelen wapperen
tot korrels als vlooien op de vlucht slaan
tot een slinger in een vliegertouw vastraakt
tot zijn wandelstok als golfclub omverslaat
tot het zand borrelt als schuim in de branding
tot het deksel van zijn koffer opengaat
op een stoel op de bergtop wijst Ivens
daar slaapt de wind in een hol in de woestijn.
Niet alles valt te plannen. Poëzie wordt op veel verschillende manieren gepresenteerd. In sommige landen of steden wil men per se eerst de vertaling horen, houdt men niet van het verrassingseffect van iemand die zomaar in een voor hen vreemde taal begint voor te dragen. Dan heb je geen kans iets in te leiden. Daar gaat de betekenis van het gedicht aan de muziek vooraf. Soms moet je je inleiding aan een presentator geven die er dan weer zijn eigen verhaal van maakt. Ivens deed onderzoek in China naar het ontstaan van de wind, of iets dergelijks. Ben je niet flexibel, dan kun je maar beter thuisblijven. Vroeger noemde ik poëzie voordragen Russische roulette: maar één op de zes keer gaat het pistool af. Maar oefening baart kunst en gaandeweg raak je steeds behendiger in het meesmokkelen van meer kogels in je bagage.
*
Volgens Julian Barnes zou er niet één Ark bestaan hebben, maar een stuk of zeven. De andere zes zijn vergaan, Noach was the lucky one. Zo is onze historische kennis van het dierenrijk beperkt. Stel je ze voor, die kruisingen tussen geleedpotigen en zoogdieren, de vissen die op voetjes liepen, de jaknikkende eenbenige kangoeroe die dertig meter hoog kon springen en de zingende zeeleeuw met de drie staarten. Een ongekende rijkdom aan circusattracties die ooit
| |
| |
doodnormaal werd bevonden, is ons tijdens de zondvloed middels een grote golf ontnomen. Wij zijn arm aan verbeelding, we zijn onwetend.
Ik las deze gedachte niet bij Julian Barnes, die erover schreef in The History of the World in 10½ Chapters, maar in het voorwoord van de bloemlezing Hotel New Flanders. Een bloemlezing is een ark die een hoeveelheid gedichten transporteert en transponeert naar een andere tijd en tegen de ondergang behoedt. De gedichten raken door die bloemlezing wat men wel noemt ‘ontrukt uit de vergetelheid’, wat een ronduit lelijke beeldspraak is als je erover nadenkt. Door de hilarische roman Het boek Ont van Anton Valens begin ik me ook nog eens zorgen te maken over de etymologie van het werkwoord ‘ontrukken’, maar dat terzijde. Het is natuurlijk de vraag of bij een zondvloed of een dijkdoorbraak of een brand de betreffende bloemlezing gespaard blijft en of alle dichtbundels waar de gedichten uit ontvreemd zijn, zullen vergaan. De bibliotheek waar Hotel New Flanders is samengesteld ligt niet onder zeeniveau maar in Gent en dan ook nog eens hoog en droog in het Toreken aan de Vrijdagsmarkt, waar het Poëziecentrum is gevestigd. Een bloemlezing is per definitie nieuwer dan de gedichten die erin zijn opgenomen, de bloemlezer heeft uren doorgebracht in die bibliotheek. Of die bloemlezing daarmee ook later vergaat, lijkt me een kwestie van papiersoort en conservering. De gedachte van de ark is me sympathiek, de bloemlezer zegt daarmee dat er ook zes compleet andere bloemlezingen uit het beschikbare materiaal mogelijk waren en relativeert zo zijn keuze. Die bloemlezing is zíjn keuze en dat is een heel andere affichering dan De mooiste gedichten van..., De beste gedichten over... of, godbetert, De 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben.
Er is nog iets aan de hand met die vergane Arken. In hetzelfde voorwoord staat te lezen dat Nederland voor de Vlaamse poëzie evenzeer een buitenland is als pakweg India. Op zich een vreemde gedachtegang als je bedenkt dat deze gedichten in dezelfde taal zijn geschreven. Het is zelfs in tegenspraak met de bloemlezing zelf, waar gedichten in staan waarvan motto's en citaten ontleend zijn aan Lucebert en Kopland. Ik vermoed dat hier wordt overdreven om
| |
| |
iets duidelijk te maken. Hotel New Flanders is samengesteld door drie bloemlezers en niet door één. Als je in het Toreken ook zes andere arken kunt samenstellen, de Nederlandse poëzie nauwlettend terzijde schuivend, zouden die dan net zo hard en evengoed de autonomie van de Vlaamse dichtkunst benadrukken als de definitieve selectie van Hotel New Flanders?
Laten we uitgaan van wel, al moet opnieuw aangetekend dat je over dit soort zaken als Nederlander gewoon beter je kop kunt houden. Als je het over het verschil van poëzie op verschillende plekken wilt hebben, is het verstandiger om pakweg in India te beginnen dan zo dicht bij Nederland als Vlaanderen, waar het verschil precair en genuanceerd is. De Vlaamse poëzie kent een andere traditie, hetzij romantischer of lyrischer of nauwer verwant aan de schilderkunst, hetzij minder xenofoob jegens bepaalde Franse filosofie en theorie en intellectualistischer. Geen vergelijk tussen poëzie uit verschillende landen zonder generalisaties. Niemand heeft het verschil tussen Vlaamse en Nederlandse poëzie beter geduid, zonder in een potje Holland-België te vervallen, dan Erik Spinoy, net als de drie samenstellers van Hotel New Flanders ooit redacteur van het tijdschrift Freespace Nieuwzuid. Hij deed dat door te praten over zijn school in Sint-Niklaas en de leraar daar en over Rilke, een uiteenzetting die mij in hoge mate exotisch overkwam en die ik me niet in Nederland zou kunnen voorstellen.
*
Poëzie is waar je ook naartoe gaat iets anders, zeg ik net iets te vaak. Het is een gedachte die voor de een compleet logisch is en door de ander nog steeds als een bedreigende ondermijning van de notie van kwaliteit wordt ervaren. Je kunt ook doorslaan in die gedachtegang. De Braziliaanse schrijver Bernardo Carvalho klaagde dat men in Duitsland zodra men er werd geconfronteerd met een schrijver uit de zogenoemde derde wereld niet meer durfde te oordelen. Men had er naar verluidt geen kwaliteitsnormen voor, men wist niet hoe die te plaatsen. Men was bang het verkeerde oordeel te vellen en bleef
| |
| |
er met grote ogen naar kijken, iets wat de kritische schrijver in hoge mate irriteerde. In Frankfurt spraken we onder de noemer ‘Culturele conditionering en waarnemingspatronen’ en werd de vraag gesteld waar de muren in onze hoofden vandaan komen. Of wij soms de instrumenten missen om bij Afrikaanse en Chinese literatuur de oorspronkelijke kwaliteit waar te nemen en niet als traditioneel af te doen. Ik heb door te reizen geleerd dat een vertaling vaak betekent: ‘Waar ga ik naartoe?’ Spreken ze hetzelfde Frans in Marseille als in Montréal en dan bedoel ik niet alleen grammaticaal maar ook de taal die als poëzie wordt verstaan. Kun je wel met een Chinese vertaling naar Taiwan, en bestaan er niet heel veel mogelijke Chinese vertalingen? Natuurlijk is poëzie ook verschillend op een en dezelfde plek, gelukkig maar, zijn er binnen een en dezelfde taal en cultuur ook de nodige verschillen tussen dichters. Ik versta, om een uitweg te zoeken in deze materie, onder poëzie niet alleen gedichten, maar ook de rol van de dichter, de plek waar die gedichten gebracht worden, de manier waarop die gepresenteerd worden. Hoe vaker je op reis gaat, hoe meer je aan verschillen gewoon raakt.
Nederland heeft sinds het jaar 2000 voor een belangrijk gedeelte het landschap van de poëzie opnieuw geschikt. Er kwam een landelijke Gedichtendag naar het model van de Engelse National Poetry Day. Er is een Dichter des Vaderlands zoals er in Groot-Brittannië een Poet Laureate is. Er zijn een paar verschillen: de Dichter des Vaderlands (wat een ironische titel) werd tot voor kort verkozen, de Poet Laureate wordt benoemd door het parlement. Belangrijker lijkt mij de notie dat Nederlandse poëzie niet Engels is. Nederlandse poëzie is overwegend, ik generaliseer, minder narratief dan de Britse. In Engeland staat poëzie als geheel dichter bij de popcultuur, zeker sinds het verschijnen van de bloemlezing The New Poetry in 1993. Schoolkinderen hebben als verplicht vak Public speaking, waarvoor ze gedichten uit het hoofd opzeggen. Ik heb in Wales kinderen in schooluniform bij het ontbijt die gedichten in hun hoofd zien stampen. Ik maakte in Kingston upon Hull in het noorden van Engeland mee hoe complete gezinnen met puberkinderen voorzien van grote zakken chips kwamen luisteren naar een voordracht van Tony Har- | |
| |
rison, die indertijd, ook 1993, gedichten publiceerde op de voorpagina van The Guardian.
Op reis gaan met poëzie in je eigen taal betekent op reis gaan met een paradox. Je hebt niet alleen een vertaling nodig van je werk, je gedichten, maar ook een verruiming van je blikveld, een bijstelling van je verwachtingen die je moeilijk zonder blik- of glasschade in stand kan houden.
Mijn eenarmige vriend Matthura uit Estland vertelde me over een stad in het noorden van India, Chandigarh, die door Le Corbusier is ontworpen. Het poëziefestival dat daar wordt georganiseerd duurt van het ochtendgloren tot aan de schemering. De traditie wil dat het publiek opstaat als het een dichtregel te horen krijgt die bevalt en het publiek die regel herhaalt. Men scandeert die regel naar het podium. Soms staat één Indiase meneer op, soms een hele groep tegelijk of het voltallige publiek en slingert als een echoput de dichtregel terug naar de dichter. Ik ben erg gesteld op mijn vriend Matthura. Hij maakt graag grapjes over het missen van zijn rechterarm, hoe hij altijd bruiloften verpest door als eerste de bruid ten dans te vragen. Zijn gedichten hebben die vleug mystiek die ik in poëzie doorgaans onuitstaanbaar vind, dat gevreesde samengaan van het esoterische en het poëtische, behalve als de dichter in kwestie uit Estland komt. Het klinkt een beetje gewijd, zoals de muziek van zijn landgenoot Arvo Pärt. Zo vertelde de Deense auteur Trine Andersen dat ze gewoonlijk proza schrijft, tenzij ze zwanger is. Een heel aannemelijke gedachtegang; als je zwanger bent, dan heb je volgens haar een andere vorm van concentratiespanne en schrijf je anders. Ze heeft drie kinderen en drie dichtbundels. Eigenlijk zouden alleen zwangere vrouwen gedichten mogen schrijven.
Ich bin kein Berliner, ich bin ein Graphic Novel. Ich bin eine schwangere Frau die Gedichte schreibt.
*
| |
| |
De Nederlandse taal is, volgens een man in het Hongaarse Tetu, een dialoog tussen een Duitser en een Engelsman die beiden een sandwich eten.
Iedere ochtend als mijn vriendin haar tanden in het Nederlandse volkorenbrood - of dit jaar het Duitse roggebrood - zet, rollen de tranen over haar wangen en roept zij: ‘Ik wil een Belgische boterham!’ Dit is beslist geen vorm van patriottisme maar een kwestie van smaak. Men kan een diepvrieskist volstouwen met brood. Er verschijnen ondertussen her en der Vlaamse ‘broodhuizen’ terwijl mijn vriendin, die weinig last heeft van politieke hobby's, zich steevast een Nederlandssprekende Belg noemt.
Als inspecteur Columbo zijn hoofd om de deur steekt en begint over wat Mrs. Columbo de vorige avond heeft gekookt, dan weet je: die man in die morsige regenjas gebruikt haar als excuus. Er bestaat helemaal geen Mrs. Columbo.
Mijn vriend Piet die woont in Brussel dus die eet volgens zijn Vlaamse zwagers Frans brood.
Wanneer mijn laatste ambtenaar bij de Haagse sociale dienst het verhaal aanhoorde waarom mijn briefje weer eens te laat was ingeleverd, waar ik nu weer naartoe was gereisd en met wat voor motief, bromde hij: ‘Je excuses kloppen van geen kant, Lindner, en klinken zwaar overdreven, het zal derhalve dus wel weer conform de waarheid zijn. Alleen ongeloofwaardige verhalen zijn waargebeurd.’ Het was een wijze indo-man, ik ben zijn naam vergeten, die wist hoe de wereld in elkaar stak.
*
In Canada is de aarde anders, de grond is niet hetzelfde, het water smaakt niet hetzelfde als in Europa. Je moet dus niet raar opkijken als het eten anders smaakt. Naast me in het vliegtuig naar Montréal zit een boerin die dit niet aan mij vertelt maar aan de jongen aan haar andere kant. Ik doe alsof ik niet luister. Ik wil dat boek van Anton Valens uit hebben voor we aankomen. Ze heeft wel gelijk, vermoed ik. Toen ik eerder in Montréal was, rook het gebouw waarin de schrij- | |
| |
versresidentie gevestigd was altijd een beetje naar jachtschotel, of naar Hongaarse goulash. Het was een huis voor oudere mensen, strikt genomen geen bejaardentehuis maar jong was men er ook niet. Op de achttiende verdieping had je een zwembad. 's Avonds sliepen alle ouderen of keken televisie of ze zaten te kaarten in de gemeenschappelijke ruimte op de zeventiende en dan had ik het zwembad voor mijzelf. Moederziel alleen lag ik in het water met ruiten rondom en keek uit over Montréal. Een oud vrouwtje maakte in de lift grapjes over dat zij klein was en ik groot en dat de lift niet naar beneden maar naar boven ging en dat ik helemaal niet in het gebouw zou mogen zijn. Ze stapte uit en raapte een two Canadian dollar coin op van het tapijt, hief die in haar knuistje naar de lift, waarvan de deuren dichtgingen, en riep: Je suis lucky, bye! Ik kan er maar niet aan wennen, dat rare knauwerige Frans dat ze in Québec spreken en de volslagen natuurlijkheid van de Engelse woorden daartussen: Est-ce que tu veux un drink? Québec is een meisje dat zich verstopt heeft in de bossen en daar in alle eenzaamheid zichzelf Frans heeft geleerd uit een roman uit de zestiende eeuw, dat is de parabel die Gaétan Soucy vertelt in zijn boek Het meisje dat te veel van lucifers hield.
Wat spreken jullie in Amsterdam: Engels of Frans?
Ik hakkel dat we een andere taal hebben, ik heb er zojuist twee gedichten in voorgelezen.
O, Arabisch!
Ze zeggen dat er geen machismo in Québec zou bestaan, maar de presentatrices van het festival zijn streng. Een heeft de Chinese dichter de oren gewassen dat hij in Shanghai geen Frans op de universiteit heeft gekozen. Mensen plakken graag hun eigen situatie op de rest van de wereld. In Canada heb je een kruising tussen de koe en de Buffalo die ze hier de Befalo noemen. Het vlees schijnt zoet te smaken. Ik vraag me af of de presentatrice meer dan tweehonderd kilo weegt. In Trois-Rivières, tussen Montréal en Québec, spreekt
| |
| |
97,5 procent van de bevolking Frans, een ongekend hoog percentage. Het is de hoofdstad van de poëzie, waar Gaston Bellemare, de directeur van het festival, boven de burgemeester staat, zo vertelt de burgemeester. Een man die een cowboyhoed draagt pakt na de voordracht mijn hand. Ik denk dat hij me wil feliciteren maar hij knijpt mijn hand fijn en vertrouwt me toe dat ik niet integer ben omdat ik niet in het Frans voorlees en Frans de taal van de poëzie is. We gaan het overigens niet over politiek hebben, dit is een poëziefestival. Het is het enige festival waar ik geweest ben waar geen foto's van de dichters in de brochure staan maar van de organisatoren, de directeur en de sponsors. De dichters zijn een soort vee dat van locatie naar locatie draaft om twee gedichten voor te lezen. 's Avonds doet mijn hand nog steeds pijn. En toch, o paradox, hou ik van Québec. Niet vanwege de neiging om poëzie als vaandel in de taalstrijd te gebruiken, beslist niet. Maar om de leegte van het land en de kalmte van de mensen, dat complete gebrek aan status. De malle huizen met balkons en buitentrappen die voor geen meter met elkaar in stijl zijn gebracht.
Nederlandse auteurs deden verslag van hun verblijf in Montréal in columns in de Volkskrant of live op de radio in gesprek met Wim Noordhoek. En de schrijvers die vanuit Québec naar Amsterdam werden gestuurd deden dat niet. Reden voor het toenmalige Fonds voor de Letteren de uitwisseling te stoppen, als ik het goed heb begrepen. Zonde, ik had meer schrijvers dat zwembad gegund. De vraag is of schrijvers en dichters in Québec wel toegang hebben tot de media. Hier is het beeld van een schrijver iemand die een column heeft in de krant en op de radio praat, daar meen ik van niet. Naar mijn uiterst subjectieve waarneming betekent dichter zijn in Québec eerder dat je leverancier bent van een chansonnier of een acteur. Ze lezen niet vaak voor, behalve tijdens die tiendaagse in Trois-Rivières. Hun dichtbundels zien eruit als voorlichtingsbrochures van de kankerbestrijding, dezelfde slappe kaftjes met foeilelijke plaatjes erop. Je zou kunnen stellen dat de rol van de dichter van land tot land verschilt. Als ze geen toegang hebben tot de media, kun je dat ook niet van ze verlangen. Om de generalisering nu eens bij iemand ter
| |
| |
plaatse in de mond te leggen: volgens D. Kimm moet je, als je dichter in Québec wil zijn, een leren jasje dragen, boos kijken en de hele tijd op de grond spugen. Anders kom je er niet.
Ieder moment dat ik een tweede of derde keer een bepaalde grens opnieuw oversteek, vallen bepaalde dingen me opnieuw op. In Montréal de parkeermeters, groen en met twee tegelijk op een paaltje. De kleine vierkante raampjes in de dikke, gele schoolbussen. En tegelijk valt me op hoe gekleurd mijn herinneringen zijn, hoe aan verandering onderhevig mijn indrukken, hoe ontstellend en veel te stellig mijn eerdere typeringen van dat land en de poëzie daar waren. Een dichter van zevenendertig was weer iemand anders dan een dichter van vierenveertig. En dan kan ik niet anders dan mezelf corrigeren, bijstellen. Dat poëzie in ieder land iets anders zou zijn en dat dat verschil iets zou zeggen over de cultuur van dat land (ja maar hoor eens, wat is dat dan, cultuur?), suggereert dat ik een beeld heb van de poëzie van het ene en ook van het andere land. En die beelden zijn niets dan momentopnames, snapshots, subjectieve en uiterst toevallige steekproeven. Je kunt alleen maar karikaturiseren, overdrijven om het duidelijk te maken. Nederland ligt net zo ver van Vlaanderen als India, dat van de zeven arken is ingebracht door Erwin Jans. De derde samensteller heet Patrick Peeters.
*
Elk poëziefestival is hoe je het went of keert een beetje een Eurovisiesongfestival. In Tetovo, een Albanese enclave in het noorden van Macedonië, gezeten naast mijn eenarmige vriend Matthura, begint het meisje rechts van me tegen me te praten. We zitten in de mensa van de Max van der Stoel-bibliotheek. Ze verhaalt van de blauwhelmer die op de muur van het kamp in Srebrenica de graffiti No teeth? / A moustache? / Smells like shit? / Bosnian girl! had gekalkt. Waarschijnlijk had hij ergens een blauwtje of erger opgelopen, suggereerde Adisa uit Sarajevo, zoals ze zich voorstelde. Nadat de mannen waren uitgemoord en de vrouwen en kinderen afgevoerd en de Dutchbatters vertrokken, bleef het lege kamp achter met als bedankbriefje het
| |
| |
vierregelig versje op de muur. Ook een soort poëzie, nietwaar? Een knappe Bosnische kunstenares, Šelja Kamerić, maakte er een foto van, monteerde die op een zelfportret en maakte daar affiches van. Op alle wegen rondom Sarajevo hing deze affiche op billboards. We zouden het hier als gezegd niet over politiek hebben.
Il y a quand-même de la poésie néerlandaise! brieste Michel Deguy met schuim op de lippen in de stand van Éditions Belin, ver verwijderd van de centrale blauw-rode vuurtoren in het midden van de Salon du Livre waar Nederlandse uitgevers met elkaar proostten. Zelfs die Batavieren schrijven tegenwoordig poëzie, zo zou je het kunnen vertalen. Het was 2003, Nederland had zich een dwaze tweede Golfoorlog in laten slepen en de Fransen waren boos. Ik heb er dat jaar geen enkele andere Franse dichter ontmoet, terwijl ze de jaren ervoor steevast kwamen. Goed, de metro, lijn 13, werd net gerenoveerd.
In de Zénob-bar in Trois-Rivières suggereert een jongen dat het Nederlands dezelfde taal is als het Frans, maar dan achterstevoren uitgesproken. Het doet me denken aan het krantenberichtje waarin een christelijk politicus opmerkte dat als je de platen van ac/dc en Motörhead verkeerd om afspeelde je de boodschap van Satan hoorde. Jottem, merkte de Haagse schrijver Adriaan Bontebal op, ik dacht altijd dat Bijbellezen een complete dagtaak was.
Ik heb in mijn jeugd meer Engels dan Nederlands gesproken, zeker de negen jaar dat ik bij mijn grootmoeder in huis woonde. Ik ben begonnen in het Engels te schrijven en heb het later nog eens geprobeerd. Maar het werd niets in die taal, spanningsloze en overbekende popsongs, sleets en overbekend.
*
Nergens heb ik zo lyrisch horen praten over de poëzie van Arjen Duinker als buitengaats: in Canada, in Azië en in Oost-Europa. Hij is ‘een kaars die van twee kanten brandt’, zegt men in Berlijn en dat moet een van de grootste complimenten zijn die je iemand kan geven. Onze eigen Randstad-indiaan overstijgt met zijn poëzie de landsgrenzen, door zijn poëzie zelf, door zijn voordracht, door zijn
| |
| |
begeesterde omgang met vertalingen. Je kunt dat uitleggen als escapisme, als de wens zich aan het Nederlandse klimaat te onttrekken, maar dat is misschien te negatief gedacht. Je kunt ook stellen dat hij als geen ander het verschil van poëzie begrijpt, onderkent en overbrugt. Dat kun je gerust ontwapenend noemen. In het buitenland optreden is een vak. Je moet je talen spreken, snel begrijpen wat je te doen staat, kunnen improviseren, flexibel zijn. Sportief meedrinken maar nooit dronken worden, op de juiste momenten een grimas trekken. Bereid zijn je zekerheden op te geven. Arjen Duinker verstaat dat vak als geen ander.
|
|