| |
| |
| |
Daan Stoffelsen
Het schrappen van walvissen
Brieven aan literaire goden
- Aan Cees Nooteboom
‘Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder,’ schreef een andere letterknecht in dienst van een andere god. Laat mijn brieven aan u nederig zijn. Er zijn sinds uw opkomst vele mindere goden langsgekomen, kort gebloeid, jong gestorven of weggestopt in een krant of op tv, u bent er nog. Ondanks, of dankzij de Nobelprijs? Hoe voelt dat, zo vaak genoemd en niet geworden? Moet u dan verdomme doodgaan om uw eer te krijgen?
Stervelingen vermaken zich in gokkantoren, met oeverloze gissingen en ongefundeerde aannames, de lezers geloven gelijkelijk in uw kansen en in die van Mo Yan. Zij geloven dat uw almacht zich van de pagina's zal verheffen en de Zweedse Academie zal treffen in verbijstering. Voelt u zich gekwetst, gepasseerd? Of doet u mee aan ons ijdele spel, en relativeert u de gouden appel tot wat het is, een compromis van een zestiental oud geworden Parisjes in een mythisch stoffige bibliotheekzaal? Een happy end voor Der Prozess, de definitief bevestigde ontworteling van de reiziger.
Alle pijn kan, zo leerde deze lezer, weggenomen door een drievoudig beeld.
| |
| |
| |
- Aan Arjan Peters
Er zijn woorden en beelden: de beelden van 10 juli van het 2012de jaar na de J.C. die in onze tijd is opgevolgd door N.C., maar die wij gebruiken om de oneindige tijd in tweeën te splijten. Op die beelden staan de mindere literaire goden in groepjes bijeen. Ze hebben hun attributen bij zich - lege glazen, boekjes -, maar waar ze heen gaan is niet duidelijk. Van Mersbergen, Ouariachi, De Boer, Bos. Dan zijn er de woorden. Uw woorden. Het is 1 september, en u bent de eerste die het halfjaarboek De Revisor 2012-1 bespreekt. Wat las u? En waarom? En hoe las u ons?
Alvorens een roman te publiceren, herleest Bert Natter wat hij heeft geschreven. ‘Ik let bij het herlezen niet alleen op de lelijke zinnen, maar ook op de mooie,’ zegt de auteur in een interview in De Revisor. En dan komt het: ‘Die schrap ik ook.’ Geen man die van half werk houdt, dat is duidelijk. Zijn methode roept wel een gevaar op: dat hij hierna óók nog op de doorsnee-zinnen gaat letten. Dan houden we geen Bert Natter meer over.
Dat las u. En zo: u stelt een opvatting over stijl vast. En dan komt het: het wordt een grap.
| |
- Aan Cees Nooteboom
Echte grootsheid, die van sterrenbeelden en beeldschermsterren, van krantencritici en critici in kranten, heeft iets mysterieus. Alles aan hun goddelijke status roept vragen op. Misschien is de grootste vraag wel waarom u schrijft zoals u schrijft. Ik lees uw nieuwe boek, Brieven aan Poseidon. Ik geniet van kleine observaties, van de faits divers, van gruwelijke moorden, het vergaan van walvissen, kunst. Ik geniet niet van de ‘brieven aan Poseidon’ zelf, die encyclopedisch zijn, afstandelijk, uitleggerig, bezwaard door al te grote thema's - goddelijkheid, menselijkheid, sterfelijkheid, lijkheid.
| |
| |
Stapeling veroorzaakt nog de meeste lijkheid. Beeld voor beeld illustreert u in het briefje ‘Bayreuth’ de overmacht van opera op uw Spaanse eiland. Nee, beeld óp beeld.
Het gebeurt elke zomer, zo zeker als Wimbledon en de Tour de France. Plotseling waaien Duitse klanken mijn mediterrane tuin binnen. Ze zijn nog onzeker, ze weten niet of ze wel welkom zijn. Koper, hoge harde stemmen, pauken. Het is alsof ze alles aftasten. Ik voel hoe alles in mijn tuin op zijn hoede is, zich verzet. De palmen, de hibiscus, de cactussen, de papyrus, planten die in de koude nevels van het Noorden zouden omkomen. Maar de muziek heeft geen medelijden, ze geniet van haar macht.
Engeland, Frankrijk, Duitsland, Middellandse Zee, onzekerheid, gastvrijheid, lijkheid, muziek, tast, hoede, verzet, planten, nevels, medelijden, macht. In de tweede macht:
Ik hoor de Germaanse uithalen, de legerklanken van het koor, het snijden van die andere taal, de jachtgeluiden van de hoorns, het aanzwellen van een groot orkest, het verraad van Tristan die Isolde aan zijn koning zal uitleveren, haar woede, het geschreeuw van dat verdriet dat als gezang verkleed langs het lichte lila van het loodkruid scheurt, door de bougainvillea raast als een plotselinge storm, die paarse vlekken achterlaat op de grond. Ontheemd zit ik ertussen, een noordelijke tuinman onder de oleasters, gevangen in de tegenspraak van mijn leven.
U heeft nagedacht over deze storm aan beelden, u wisselt het volle en het lichte af, emotie - poëtische kul dat planten en noten gevoel hebben - met concrete zaken als instrumenten en planten. En dan pakt u door met een daverende zin die dat alles combineert, en die werkt: hij overdondert.
Is dat mooi? Misschien. Effectief is het zeker. Mooi noch effectief is dan uw slotzin. Of eigenlijk, de stapeling van het drietal ‘En ik,
| |
| |
ontheemd,’ ‘Een noordelijke tuinman zit onder de oleasters,’ en ‘Ik zit gevangen in de tegenspraak van mijn leven’, waarvan de laatste te quasi-filosofisch is, de tweede wat prozaïsch, en de eerste iets te pathetisch. Maar om dat nu te stapelen?
| |
- Aan Gustaaf Peek
‘Hoed je voor clichés, schrijf declarative sentences, heldere zinnen die volgen op goedlopende andere zinnen. Gebruik geen vage of subjectieve bijvoeglijk naamwoorden; rood en koud mogen, mooi en leuk niet,’ zei je in een interview met nrc Handelsblad. Dit behoeft geen inleiding. Wat stijl betreft delen we een smaak voor het sobere, eerder te korte dan te breedsprakige.
‘De echte schrijver is een kunstenaar,’ zei je ook. Is dat niet pretentieus? Ik begrijp je verkeerd, ik haal je uit de context van je schrijverschap, en die onwil maakt van mij een recensent en van jou een slachtoffer. Ik pak zinnen en zet er een prijs op, een euro per woord, de rest hoef ik niet. Maar ik lees: kunst voor de kunst, stijl voor de stijl.
Ik zeg: een god is geen god als hij niet ingrijpt, steden vernietigt, minderjarige meisjes ontvoert, meestrijdt met de stervelingen. Stijl is niets als het niets doet. Nooteboom mag stapelen als hij overdondert, Thomése mag weelderig ironisch vertellen als hij onzeker maakt, A.F.Th. van der Heijden mag personages kunsttaal laten spreken als hij daarmee realistischer wordt. Mooiig mag. De goden zij hun eigen stem gegund, als zij de wereld daarmee veranderen.
Hun mooie zinnen zijn na jouw lezing al rode zinnen geworden. Maar als we op al hun zinnen los gaan letten, houden we dan nog iets van die schrijvers over?
| |
| |
| |
- Aan Arjan Peters
Vandaag naar zee gegaan, stormwind. Lang op een rots gezeten, naar de golven gekeken, grijs en wild. Geen antwoord. Ik vond een aanwijzing dat Natters stijlopvatting breder gedeeld wordt. In die andere kwaliteitskrant vertelde Buchpreiswinnaar Eugen Ruge aan Piet de Moor dat hij streeft ‘naar een taal die gaat glanzen vanuit de voorwerpen die ze beschrijft en die zelf niet schittert’. Waarom? ‘Het klinkt misschien pathetisch, maar ik vind het noodzakelijk om na Auschwitz in een sobere taal te schrijven. De ergste dictators hanteren doorgaans de bloemrijkste taal. Ik verweer me tegen een taal die zichzelf optut en haar eigen schoonheid celebreert.’
Is dat pathetisch?
Heeft niet elke sterveling die zich tot het grote verhoudt, iets pathetisch? Nooteboom en zijn zeegod, Ruge zijn Auschwitz. Het kleine is niet te rechtvaardigen met zaken van leven en dood. Maar als Nooteboom een walvis fileert, en Ruge zijn taal, dan is dat niet overdreven of grappig. Is dat dan niet gewoon wat een schrijver moet doen?
| |
- Aan de nabestaanden
De storm is gaan liggen, het geweld buiten is opgehouden - soms volstaat het een boek dicht te doen om een wereld af te sluiten. Nu het stil is, verman ik me. Mijn medeleven, dat wil ik u schrijven. Ik heb een brief aan Bernlef geschrapt, en nu is het zeker te laat om hem te versturen. Mijn laatste recensie van een boek van hem, en zeker ook deze brief, waren geen waardige afsluiters van de los-intieme relatie die deze lezer met deze schrijver had. Al deed dat recht aan dit boek, het zei niet alles over een oeuvre. Ik was niet enthousiast.
| |
| |
En toen ik wel enthousiast werd, kwamen er vragen in me op. Zo besloot hij een van de sterkere verhalen in Help me herinneren:
Ik keek naar de rij getraliede raampjes aan de overkant. Dat is alles, dacht ik. Een gesloten houten keet met verouderde opschriften, een gevangenis waar jij nu als sportleraar werkt, het verhaal van een oude man. Ik liep door naar de tramhalte. Het onbarmhartige licht boven het circuit leek door het net van bovenleidingen nauwelijks in bedwang te kunnen worden gehouden.
Mooi beeld, dat licht in de bovenleidingen. Campertiaans zelfs, luchtig, de perfecte afsluiter van een ironische schets van jeugdige liefde. Maar na het drama van de afgelopen pagina's, van een moeder die moffenhoer was en medeplichtig aan moord? Mis ik de betekenis? Onbarmhartig is de zon die de waarheid aan het licht brengt? Maar die keet, die gevangenis, dat is alles. Onbarmhartig is het licht van de waarheid dat het netwerk van bovenleidingen, levenslijnen, overneemt?
Waar het poëtische cryptisch wordt, worden woorden beelden, lege beelden waar geen lezer nog een net om vastknoopt.
Nu elke hoop op voortzetting van de moeizame dialoog tussen lezer en schrijver is weggenomen, nu op deze vragen geen boek, en op dat boek geen vragen meer kunnen volgen, nu wens ik u dat zijn werk nog vele jaren vragen op zal roepen. Trekt u zich er niets van aan, dat zou hij, getuige zijn zelfgeschreven I.M., zelf ook niet gedaan hebben. De tijd schrapt wat overbodig blijkt.
| |
- Aan een anonymus
Hartelijk dank voor uw inzending voor het literaire tijdschrift De Revisor. Helaas moet ik u meedelen dat de redactie heeft besloten uw bijdrage niet te plaatsen. Het spijt me u niet beter te kunnen berich- | |
| |
ten en ik wens u veel succes met het vinden van een andere publicatiemogelijkheid.
U vroeg of u door moet schrijven, opnieuw kan proberen. Ja. U moet blijven schrijven, blijven lezen, kritisch en vol goede moed. Kijk uit voor bijvoeglijk naamwoorden, voor archaïsmen, voor mooie woorden, leuke vondsten. Kijk uit voor clichés. Kijk uit voor beelden. Kijk uit voor woorden als dageraad, voor landschappen met kleur of temperatuur, voor gekke personages en doodgewone gebeurtenissen. Schrijf over walvissen. Lees alleen Nobelprijswinnaars waarvan u niet wist dat ze ooit getipt waren voor de Nobelprijs.
Waarover u schrijft, schrijf zo. En schrap.
| |
- Aan Cees Nooteboom
Dit zal de laatste brief zijn. Het is winter op het eiland, als ik naar buiten ga voel ik de koude wind die van zee komt. Grote wolken-schepen varen voorbij, ze hebben al de kleur van de nacht. Wind beweegt de wilde olijfbomen rond het huis. Ik schrijf u hoogdravende woorden, afgewisseld met nietszeggende beelden, een karikatuur van oude en nieuwe religies, en al wat ik wil is goede literatuur lezen. Werkende, effectieve, los van alle associaties met goden en doden. Beelden die raken, woorden die niet in de weg zitten.
Ik waardeer in uw nieuwste boek de evocatie van het vergaan van een walvis, van de opeenvolging van lijkenpikkers klein, kleiner nog, die op de bodem van de oceaan van iets groots niets maken. Van lijkheid. Zonder ironie: uiterst leerzaam. En een indrukwekkend beeld. Uw samenvattende beeld, of moet ik zeggen beelden:
Het beeld dat me bijblijft van deze heilige communie is een witte, sneeuwkleurige sluier van bacteriën over de dramatische sculptuur van de uit elkaar gevallen botten, het laatste gerecht, dat geen
| |
| |
einde schijnt te nemen, een offermaaltijd in de ru? van een ingestorte kathedraal. Als het waar is wat Kafka zegt, heeft de goddelijke boekhouder met de drietand het allemaal bijgehouden. Geen wonder dat hij nooit bovenkomt.
Een communie, een sluier over een sculptuur, een laatste avondmaal, een offer in een kathedraal. En dan heb ik de bijvoeglijk naamwoorden en bepalingen even weggelaten. Als Poseidon, met Kafka, inderdaad een boekhouder is, dan heeft hij aan zulke zinnen zijn handen vol. Als elk beeld duizend woorden is, en elk woord een euro oplevert, dan kan u dit een enorme Tzumprijs opleveren.
En terwijl hier een walvis viermaal wordt opgegeten zijn er twee slachtoffers: de lezer en de lijkheid. Nog begrijpen ze niets van elkaar.
| |
- Aan Arjan Peters
Het raadselspel houdt niet op. De wegen van de goden zijn ondoorgrondelijk, daarom alleen al schrijf ik u brieven. U besprak Brieven aan Poseidon, u deed uw best Nootebooms gedachtekronkels te volgen. U interpreteerde, u relativeerde (‘feitelijkheden doen er minder toe, het gaat meer om verwondering’), u oordeelde positief.
Welwillendheid, u zult het met me eens zijn, is de grootste deugd van de criticus, ex aequo met zijn kritische blik. Ex aequo, van aequum, vlakte, het vrije veld, gelijkheid, gelijke positie, zeg maar gerust een slagveld van tegengestelde uitgangspunten. De strijd tussen stugheid en openheid, u strijdt hem ook, zij het in afwisselende besprekingen: nu eens in de contramine, voor de grap, dan weer mee met de schrijver, voor de ernst. Als een boekhouder van eb en vloed: nu in het zwart, dan in het rood, nu ben ik warm, dan wordt het koud.
| |
| |
Maar ik moet de walvis van de lijkheid scheiden, de stukken van de kwaliteit.
Kwaliteit, dat is stijl. ‘Het verband is losjes, de stukken zijn kort, de zinnen soms Nooteboomiaans-meanderend lang.’ Wat is dat, Nooteboomiaans-meanderend lang? Is dat mooi, is dat goed, werkt het, is het functioneel? Wat maakt Nootebooms Brieven literair? Het persoonlijke, het gevoel? Waar in het spectrum van Nootebooms zin schuilt het definitieve oordeel over al zijn zinnen? ‘Het sentiment van de rouw in een geometrie van theatrale zuiverheid te vangen heeft zijn eigen pathos.’
Rouw, dat zou het interessantste antwoord zijn.
Smaak is ongelijk verdeeld over goden en stervelingen. Misschien. Dit zijn de vragen, in meer woorden dan goed voor ze is.
| |
- Aan Cees Nooteboom
Gelukkig is Mo Yan breedsprakiger en bloemrijker.
| |
- Aan Gustaaf Peek
Zijn de schrijvers goden? ‘Scrivo in Vento, ik schrijf in de wind. Dichter bij de onsterfelijkheid kunnen wij niet komen,’ schreef Nooteboom, ongetwijfeld ironisch, want vele brieven later: ‘Lezen goden? De vraag is niet onaangenaam bedoeld, maar plotseling realiseerde ik me dat ik me geen enkel beeld van een lezende god kon herinneren.’ Het raadselspel duurt voort?
De goden zijn geen schrijvers, maar ik laat Nootebooms paradoxen met graagte achter me. De schrijver is godgelijk als hij met weinig woorden veel omvatten kan. Niet de makkelijke, niet de grote - god- | |
| |
delijkheid, menselijkheid, sterfelijkheid, schoonheid, stugheid, openheid -, maar de kleine. Niet de mooie - niet per se de mooie -, maar de werkende, de engagerende, die raken, als een vuistslag of een puzzel, tussen de ogen. Een bacterie opent vergezichten op de dood, een boekhouder op de wereldzeeën.
De paradox is dat er schrijvers zijn die met een grote prijs een onsterfelijke status winnen, maar hun walvissen niet opruimen, hun mooie zinnen niet rood maken, hun leuke vondsten niet koud.
Ik hoef ze niet te lezen.
Je vroeg me om een polemiek. Ik zei je: ik ben nooit meer boos sinds ik een kind heb. Ik beweerde dat ik niet boos mocht zijn omdat ik een halve ambtenaar was, commissielid bij een overheidsfonds, boekverkoper met commerciële risico's, oprichter van de braafste recensiewebsite op aarde, juniorlid van het stilste, degelijkste tijdschrift. Ik loog. Ik ben wel eens boos, maar ik weet dat het onredelijk is, dus ik schrap. In opiniestukken aan het Handelsblad. In het reactievak van De Contrabas. Op Twitter. Zo weet ik ook hoe onredelijk het is dat schrijvers de basaalste regel van de kunst negeren: schrap zinnen.
Laat dit een geschrapte correspondentie zijn. Of bijna geschrapt. Zoals Nootebooms brieven aan Poseidon in het gelijknamige boek, verwacht ik niet dat de god, en in het verlengde daarvan een mens, een hond dit leest. En dan nog? Nooteboom zal zinnen herkennen, oordelen relativeren als meningen. Peters leest het, zal relativeren en zijn gelijk in een zwak punt zoeken. De duizenden anonieme schrijvers lezen te weinig, zeker geen literaire tijdschriften. Mijn woorden hebben niet die macht, het zijn er al te veel, en niemand hoeft ze te lezen.
Schrap ze, graag, ik sta achter elk van hen, maar schrap ze.
| |
| |
| |
Voor deze brieven raadpleegde ik:
Bernlef, Help me herinneren (Querido, 2012) |
Piet de Moor, ‘Mijn taal mag niet schitteren’, interview met Eugen |
Ruge in nrc Handelsblad, 7 september 2012. |
Cees Nooteboom, Brieven aan Poseidon (De Bezige Bij, 2012) |
Arjan Peters, ‘De Revisor’, bespreking van De Revisor. Halfjaarboek 4 in de Volkskrant, 1 september 2012. |
Arjan Peters, ‘Reizen en bespiegelen, thuisblijven en zwemmen, herinneren en verzinnen’, recensie van Cees Nooteboom, Brieven aan Poseidon, in de Volkskrant, 13 oktober 2012. |
Pieter Steinz, ‘Een knagend geweten is de uitzondering’, interview met Gustaaf Peek in nrc Handelsblad, 5 augustus 2011. |
Daan Stoffelsen, ‘Herinneringen, iets te afgemaakt’, recentie van Bernlef, Help me herinneren, op Recensieweb.nl, 9 augustus 2012: http://recensieweb.nl/recensie/herinneringen-iets-teafgemaakt/. |
|
|