| |
| |
| |
Richard de Nooy
Zeep
Mijn naam is Buseko en u zult mij nimmer vergeten. Ik was zeventien toen ik stierf. Mijn resten liggen verspreid langs de oevers van een rivier waarvan ik de naam niet meer weet, stromend door een land waar de lijken van verkrachters en moordenaars aan de krokodillen worden gevoerd. Dit is mijn bekentenis.
De kat die de vogel niet vreet is geen kat.
Wij moeten doden zodat anderen kunnen leven.
Wij zullen doden zoals zij hebben gedood.
Zou je iemand doden om te eten?
Wie zou je doden om te eten?
Dit soort kreten en vele andere werden ons toegeblaft, -gebeten en -gegromd vanaf de allereerste dag dat we in dienst traden bij de Jeep. Dat is de naam van de open auto waar de Kapitein in rijdt. De Jeep is zo groen als de diepste jungleschaduw en is in Amerika gemaakt. Er zit een groot geweer op. De naam van dit geweer is Brenda. Haar kogels zijn sterker dan die van ons. Soms gaan ze door de muren van twee modderhutten heen om mensen in de derde te doden. Dat heb ik zelf gezien. Alleen de Kapitein en zijn rechterhand Meneer Unigwe mogen met Brenda schieten. Maar ze hebben beloofd dat ik hun opvolger word als een van hen het leven laat in de strijd. Dit zorgt voor nogal wat afgunst onder mijn oudere strijdmakkers, die vaak al langer bij de Jeep zitten dan ik. Maar ik ben sterk en slim, zegt de Kapitein, en daarom mag ik hem en Meneer Unigwe opvolgen. Bovendien ben ik de enige ander die ooit met Brenda heeft geschoten. Dat deed ik op dezelfde dag dat ik het leven van de Kapitein redde en hem in zijn kont schoot. Dat is een nogal
| |
| |
ingewikkeld verhaal maar ik zal proberen om het zo eerlijk en duidelijk mogelijk te vertellen.
We moesten kogels en benzine en eten hebben en hadden een dorpje gekozen waar ik de naam niet meer van weet. Met hun verrekijkers hadden onze verkenners auto's in het dorp zien rijden, en mannen die dezelfde geweren hadden als wij. Sommigen noemen zo'n geweer een Kalasjnikov of een Aakaa of een Vier-Zeven, maar wij noemen het Zeep. Het is het meest betrouwbare wapen in de wereld. ‘Je kunt hem begraven in het zand en op het zand pissen en hem de volgende dag opgraven en dan nog zal 'ie zijn werk doen,’ zei Meneer Unigwe. ‘En ik zal dit bewijzen door je hoogstpersoonlijk dood te schieten als je zo stom bent om het te proberen!’
We moesten allemaal heel hard lachen omdat we wisten dat Meneer Unigwe zijn belofte zou nakomen en omdat we wisten dat niemand zo stom zou zijn om zijn Zeep te begraven. Dat zou hetzelfde zijn als je eigen penis begraven. Bovendien wisten we maar al te goed hoe het was om zonder Zeep te leven, hoe vervelend het was als je de taak had om met stok en hakmes in de bosjes te wachten tot de Gazellen kwamen: de lafaards, vrouwen en kinderen die uit de dorpjes wegvluchtten die wij aanvielen. Je moest ze dan van achteren bespringen om ze stil en snel af te slachten. ‘Jullie zijn hun heiland,’ zei de Kapitein. ‘Verlos ze uit hun lijden. Want zonder de mannen van hun dorp gaan ze een nog gruwelijker dood tegemoet.’
We wisten maar al te goed hoe gruwelijk die dood kon zijn. De Kapitein had immers zelf een demonstratie gegeven toen een van onze jonge strijdmakkers het had gewaagd om zijn orders te negeren. De jongen moest lijden voor zijn eigen medemenselijkheid nadat hij werd betrapt met zijn broek op zijn enkels en een vrouwenmond om zijn penis, waardoor haar kinderen het bos in konden vluchten. De Kapitein gaf precies aan waar en hoe we de arme stakker moesten snijden. En tegen de tijd dat zijn laatste gekreun wegebde met zijn bloed, wisten we allemaal precies waarom we de orders van de Kapitein tot op de letter moesten uitvoeren. En dus lagen wij in een hinderlaag, waar de Gazellen ons zouden passeren zodat we hen van achteren konden bespringen met stok en hakmes,
| |
| |
gericht op hoofd en nek, waar ze harder bloeden en dus sneller sterven.
Bij het vuur zat ik vaak met mijn jonge kameraden Mfunene en Kalusha te praten over de beste en snelste manier om een Gazelle te doden. De een sloeg liever eerst met de stok toe, de ander met zijn hakmes. Was het beter om ze een voor een af te slachten? Of moest je er eerst zo veel mogelijk verwonden met een enkele slag en dan terugkeren om de klus te klaren? Er was geen eenduidig antwoord op die vragen natuurlijk, maar we waren het allemaal eens dat het bijzonder bloederig was, hoe je het ook aanpakte.
‘Ik wil mijn Zeep,’ zei Mfunene ooit tijdens zo'n gesprek.
‘Wááát?’ zongen Kalusha en ik in koor.
‘Ik wil mijn Zeep,’ herhaalde Mfunene terwijl hij met een denkbeeldige Aakaa op ons schoot. ‘Om mijn handen schoon te houden.’
Daar moesten we heel hard om lachen en we deelden de grap met onze oudere kameraden, en zij eerden ons door het woord ook te gebruiken, en zo raakte de naam Zeep bij ons in zwang.
Ik was de eerste jongeling die zijn eigen Zeep kreeg. Het was een soort beloning omdat ik op een stoffige middag niet minder dan acht Gazellen had geslacht. Toen het gevecht was afgelopen, zag ik hoe het lichaam van Jacob Mzezu werd ontdaan van zijn Zeep en andere bruikbare dingen voordat hij in een brandende hut gedumpt werd tussen de verkoolde lijken van dorpsbewoners. Die nacht hoorde ik onze oudere kameraden met elkaar fluisteren bij het vuur. Telkens keken ze even naar ons terwijl de Zeep van Jacob Mzezu van hand tot hand ging. En ze scholden op het vastgelopen wapen en op Mzezu's onzorgvuldigheid. Zelfs de Kalasjnikov was niet bestand geweest tegen de gemakzucht die zijn dood was geworden.
Ik kon de slaap niet vatten. Ik vervloekte mijn eigen ijver en vreesde dat ik door mijn bedrevenheid in de Gazellenjacht gedoemd was om voor altijd een stok-en-hakmesman te blijven.
Maar toen de zon opkwam werd ik geroepen door de Kapitein, die mij zonder poespas Jacob Mzezu's Zeep overhandigde. De twee smerige clips die als een metalen grijns aan elkaar waren vastgetapet, zaten muurvast. De Kapitein schopte mij hard tegen mijn
| |
| |
schenen toen ik probeerde om ze los te wrikken. ‘Idioot!’ blafte hij. ‘Unigwe, geef deze man wat olie en laat hem zien wat hij moet doen en vooral waar hij het moet doen! Daar! Ver weg. En als je dat ding ooit weer op mij richt, dan prop ik 'm in je kont en haal ik de trekker over, begrepen?’
‘Ga daarheen en wacht,’ zei Meneer Unigwe, wijzend op een boom die aan de andere kant van een droge rivierbedding lag. ‘Neem een deken mee. Doe niks tot ik er ben. Niks.’
Ik zat te wachten in de schaduw. Jacob Mzezu's Zeep hing boven mijn hoofd aan een tak. Mijn lichaam gloeide van trots en geluk. Toen Meneer Unigwe over het dorre veld kwam aangewandeld, stond ik op om Mzezu's Zeep te pakken, maar hij blafte hard: ‘Afblijven! Zitten en luisteren!’ Toen ging hij als een kleermaker op de deken zitten en begon langzaam zijn eigen Zeep uit elkaar te halen. Telkens liet hij zien hoe ik ieder deel met olie en een tandenborstel, doek of stokje moest schoonmaken.
‘Als je goed hebt opgelet, dan weet je hoe hij weer in elkaar gezet moet worden,’ zei Meneer Unigwe. ‘Ga je gang.’
Toen ik voorzichtig de eerste twee delen optilde om ze in elkaar te zetten voelde ik plotseling een machtige klap tegen mijn kaak, alsof ik door een kogel was geraakt. Uit instinct begon ik meteen door het stof te kruipen op zoek naar dekking, terwijl het ijzeren bloed uit mijn losse tanden en gescheurde wang mijn mond inliep. Achter mij hoorde ik Meneer Unigwe lachen. Ik draaide me om en zag hoe hij naar me zwaaide met de clips en nog eens nadeed hoe hij me had geslagen.
‘Eet jij keutels?’ vroeg hij. ‘Nee? Waarom probeer je dan keutels aan je Zeep te voeren?’
Toen hij uitgelachen was legde hij uit hoe de kogels uit de clips gehaald moesten worden en hoe ik de clips moest schoonmaken en waarom Jacob Mzezu het verdiend had te sterven voor zijn nalatigheid.
Toen ik deze pijnlijke les had geleerd en voorzichtig het wapen van Meneer Unigwe in elkaar had gezet, zei hij dat ik Mzezu's Zeep mocht pakken. Ik deed wat mij werd opgedragen en zorgde daarbij
| |
| |
dat de loop van het geweer op de verste bergtoppen gericht bleef. Ik legde Mzezu's Zeep naast die van Meneer Unigwe op de deken. Ze leken als het mannetje en vrouwtje van dezelfde vogelsoort. De een zwart en glimmend, de ander bruin en zielig.
Meneer Unigwe zette Mzezu's vuile Zeep op z'n kolf, haalde de gebogen clips eruit en probeerde de grendel los te wrikken. Na veel gehijg en gevloek legde hij het wapen neer en wond zijn smeerdoek om de vuile clips heen. Toen zuchtte hij alsof hij zijn favoriete zoon moest straffen en sloeg hard op de grendel met de clips. Een ongebruikte kogel sprong glanzend op de deken. Meneer Unigwe bekeek de kogel nauwkeurig en plaatste hem in zijn borstzak. Hij klopte er zachtjes op en zei: ‘Ik zal deze voor jou bewaren voor het geval dat je mijn lessen vergeet.’ Toen hij de rest van de kogels uit Mzezu's vuile clips had gehaald probeerde hij mij nogmaals te raken met de clips. Maar ik leer snel en liet me achterover vallen op de deken. Meneer Unigwe moest er hard om lachen en hij legde de clips op de deken neer. ‘Breng hem naar me toe als hij schoon is en ik zal je laten zien hoe je ermee moet schieten. En als 'ie niet goed schoon is, zal je het einde van mijn eerste les niet meemaken.’ Toen stond hij op en liep terug naar het kamp terwijl ik al mijn trots en spierkracht inzette om mijn meest geliefde bezitting te poetsen.
Binnen een maand was er geen enkele kameraad die zijn Zeep zo snel kon strippen en in elkaar kon zetten als ik. En ik kan met trots vertellen dat mijn Zeep nooit meer is vastgelopen tijdens mijn leven. Dat leven duurde niet erg lang meer, maar ik kreeg meer dan genoeg kansen om mijn Zeep te gebruiken tijdens roekeloze en heldhaftige daden, zoals op die dag, ik noemde hem al, waarop ik de Kapitein zijn leven redde en hem in zijn kont schoot.
Het gebeurde tijdens een aanval op een dorpje waarvan ik de naam niet meer weet. We hadden er niet op gerekend dat er zoveel mannen zouden zijn, en dat ze zo goed bewapend waren. Twee jochies waren door de linie geglipt en het bos in gerend. Ik ging erachteraan en doodde ze. Terwijl ik terug rende naar de linie, zag ik dat de Kapitein vanaf de Jeep het dorp aan het beschieten was. Ineens sprong er een man met een lang hakmes uit de bosjes naast de Jeep en rende
| |
| |
op de Kapitein af. De man had zijn hakmes al boven zijn hoofd om op de benen van de Kapitein in te hakken toen ik een salvo kogels loste. Jammer genoeg stond ik te ver weg om goed te mikken en een van mijn kogels kwam terecht in het dijbeen van de Kapitein. Hij viel achterover in de Jeep.
Omdat Brenda plotseling was stilgevallen, kwam Meneer Unigwe tevoorschijn vanachter een boom. Maar ik was hem voor en stond al op de Jeep te schieten terwijl ik steeds weer mijn excuses aanbood aan de Kapitein, die zijn bloedende dijbeen vasthield en luidkeels zijn voorouders vervloekte. Toen Meneer Unigwe vroeg of hij pijn had en hulp nodig had, schold de Kapitein hem de huid vol en beval ons om al schietend het dorp in te rijden. Ik voelde me als een boze god, die angst zaaide in de harten van de bewoners terwijl we stuiterend en slingerend tussen de hutten door reden. Achterin lag de Kapitein te lachen en te vloeken en aanwijzingen te geven terwijl hij wild om zich heen schoot met mijn Zeep.
Nog nooit was ik zo trots geweest. Maar toen de wapens stilvielen en wij de lijken leegroofden en de halfdoden uit hun lijden verlosten, voelde ik hoe vrees mijn maag in knopen draaide. Meneer Unigwe had mij weggestuurd terwijl hij de wonden van de Kapitein behandelde. Geen van beiden had mijn heldhaftigheid beloond met woord of gebaar, waardoor mijn hoofd zwanger was met zorgen over wat mij te wachten stond in de nabije toekomst. Om mijn last te verlichten ging ik op zoek naar de man die de Kapitein had willen doden. Ik riep Mfunene en vroeg of hij met me mee wilde gaan. Terwijl wij er al pratend heen liepen begon zich een plan te ontvouwen. Mfunene zou mijn getuige zijn. Hij zou het hakmes loswrikken uit de verstijfde vingers van de dode man en wij zouden het samen naar de Kapitein brengen, als een souvenir en als bewijs dat ik zijn leven had gered.
De man was niet meteen gestorven. Door het stof liep een spoor van bloed dat leidde naar een ondiepe greppel waarin de man half verborgen lag. Mfunene spoog op de man z'n rug en trok het hakmes uit zijn dode klauw. Het lemmet was lang en scherp en het handvat was zorgvuldig omwonden met kleurig elektradraad. Mfunene
| |
| |
veegde het bloed van het handvat en woog het hakmes in zijn hand. ‘Een mooi cadeau,’ zei hij.
Terwijl wij het dorp weer naderden werd mijn geloof in een gelukkig einde snel weggevaagd toen ik mijn kameraden met sombere gezichten om de Jeep heen zag staan. Toen ze ons in het oog kregen, veranderde de stemming plotseling. De Kapitein maakte een opmerking die ik niet kon horen, maar de mannen lachten en begonnen te juichen. Maar ook dat stelde mij niet gerust. Het was namelijk niet ondenkbaar dat de Kapitein simpelweg had gezegd: ‘Hard lachen, in je handen klappen en hem dan doodschieten.’
Ik rechtte mijn rug en liep door de haag van juichende mannen naar de Kapitein. Ik salueerde en begon meteen uit te leggen dat ik wel had moeten schieten, dat ik geen andere keus had gehad, dat het me speet. De Kapitein maande mij tot stilte en zei toen dat ik sterk en slim was en dat ik de ‘nieuwe man van Brenda’ zou worden als hij of Meneer Unigwe het leven liet. Ik moest alles op alles zetten om mijn trots en blijdschap te verbergen, omdat ik wist dat alle ogen van mijn kameraden op mij gericht waren. De Kapitein zei ook dat ik een wens mocht uitspreken als beloning. ‘Wat moet het worden?’ vroeg hij. Toen ik hem bedankte en mompelde dat ik niks kon verzinnen, riep de Kapitein zodat iedereen het horen kon: ‘Ik heb geruchten gehoord dat je nog nooit met een vrouw bent geweest. Misschien kan ik dát voor je regelen?’ Mijn kameraden lachten hard en ik vervloekte Kalusha binnensmonds voor zijn loslippigheid. De Kapitein zag dat ik me schaamde en riep toen: ‘Wij zullen een vogeltje voor jou vangen en bewaren, Buseko!’ En wederom lachten de mannen luid en mijn hart vulde zich met vreugde, niet omdat een wens in vervulling ging, maar omdat ik de Kapitein nooit eerder mijn naam had horen uitspreken.
In de weken daarna werd het cadeau uit mijn geheugen verdrongen door een hevige strijd met een machtige tegenstander, die vaak onzichtbaar was omdat we hem met onze ruggen aankeken terwijl we vluchtten van schuilplaats naar schuilplaats. Dorpen die ons ooit onderdak en proviand hadden geboden werden platgebrand, of de inwoners smeekten ons om weg te blijven omdat ze bang waren
| |
| |
voor represailles. Zo werden we steeds verder verdreven van de vuren van onze families, naar verlaten uithoeken waar twijfel en honger en wanhoop ons opwachtten. Binnen een paar dagen vochten de kameraden met elkaar en dreigde de Kapitein met marteling en doodstraf aan degenen die het waagden om onze missie in gevaar te brengen.
Die nacht, terwijl ik met Kalusha en Mfunene bij het vuur probeerde te herinneren wat nou precies de aard van onze missie was geweest, riep de Kapitein ons allemaal bij zich. Er waren nog maar elf magere mannen over.
‘Morgen gaan we terug naar dat laatste dorpje om proviand te halen,’ zei de Kapitein. ‘Als ze weigeren, dan gaan we ze bedreigen. En als ze ons proberen tegen te houden, dan moeten we bereid zijn onze bondgenoten te doden.’
We trokken het oordeel van de Kapitein niet in twijfel, maar we lagen wel slapeloos in het stof omdat we wisten dat we bij het doden van één bondgenoot genoodzaakt zouden zijn om alle andere ook te doden, anders zou het gerucht snel doordringen tot andere dorpen. Velen van ons zagen daarom de zon met wijd open ogen opkomen.
De Kapitein was van plan geweest om stilletjes het laatste stuk het dorp in te freewheelen zodat we een strategisch voordeel hadden voordat onze bondgenoten ons in de gaten hadden. Maar hij had de afstand onderschat waardoor vier mannen de Jeep het dorp in moesten duwen. Misschien was het ergernis over deze inschattingsfout, in combinatie met slaapgebrek, die de Kapitein ertoe dwong om zijn pistool te trekken en de eerste hond dood te schieten die het waagde om naar ons trieste konvooi te blaffen. Het was ook jammer dat de eerste bondgenoot die tevoorschijn kwam de eigenaar van de hond was. Hij had een ouderwets geweer bij zich en begon meteen op ons te schieten toen hij de staat van zijn hond zag.
We verlieten de dekking van de Jeep, lieten Meneer Unigwe en de Kapitein achter om de onwillige motor aan de praat te krijgen, en verspreidden ons als een rimpel in een vijver door het dorp, schietend op ieder levend wezen dat we zagen. Toen er geen beweging
| |
| |
meer was gingen we van hut naar hut, schopten de deuren open en besproeiden alle hoeken met kogels.
Toen ik een van de hutten uit liep zag ik nog net een man die over de rand de rivierbedding in dook. Hij droeg een kind en had een ander aan de hand. Ik sprintte langs de rivier achter ze aan en zag ze tussen de bomen en bosjes langs de rivier tevoorschijn komen. Ik nam ze rustig op de korrel en had niet meer dan vijf kogels nodig om ze alle drie om te leggen. Ik gleed naar beneden de bedding in om te controleren of ze dood waren.
Tegen de tijd dat ik een paadje had gevonden om weer uit de rivierbedding te klimmen, waren de geweren in het dorp stilgevallen. Ik zag mijn kameraden juichend en lachend om de Jeep heen staan. Toen de Kapitein mij in het oog kreeg, riep hij: ‘Buseko! Vandaag gaat je wens in vervulling. Kijk eens wat ik voor je heb!’
Twee van mijn kameraden hielden een meisje van onbestemde leeftijd vast. Ze was lelijk noch mooi en reikte niet hoger dan de schouders van mijn kameraden. Onder haar vuile Pepsi T-shirt zag ik twee bobbeltjes.
‘Ze is van jou, Buseko. Ga je gang. Of moet een van ons eerst een demonstratie geven?’ zei de Kapitein, onder luider gelach en gejuich.
Omdat ik het me allemaal toch anders had voorgesteld, vroeg ik aan de Kapitein of ik me met het meisje mocht terugtrekken in een van de hutten.
‘Ben je bang dat je cobra zich niet op zal richten?’ vroeg de Kapitein. ‘Of dat we je zullen uitlachen om je geklungel?’ Maar hij verwachtte geen antwoord en gaf aan dat we ons mochten afzonderen in de dichtstbijzijnde hut.
Het meisje volgde mij gedwee, wellicht omdat ze mijn onzekerheid aanvoelde of omdat ze wist wat ons te wachten stond.
De opkomende zon verdonkerde de schaduwen in de hut. Het meisje leidde me naar een bedmat en ging liggen. Ik knielde neer tussen haar benen en probeerde mijn penis tot leven te wekken. Het meisje ging zitten en gaf aan dat ik mijn Zeep naast het bed moest neerleggen. Terwijl ik dat deed maakte ze mijn rits open en begon
| |
| |
mij te strelen met haar kleine droge handen. Omdat alles nu was zoals ik het me had voorgesteld, aaide ik haar wang en vroeg naar haar naam.
‘Ik heet Ntombene,’ fluisterde zij.
‘Mijn naam is Buseko,’ fluisterde ik terug terwijl ik tussen haar benen voelde of ze gereed was.
‘Wacht!’ zei ze dwingend, alsof ze iemand anders aansprak. Toen spoog ze op haar vingers, maakte zichzelf nat en trok mij naar zich toe. Toen de kop van mijn penis haar onderlippen raakte hoorde ik een bekend gerinkel. Het waren de ringen aan de riem van mijn Zeep. Iemand had hem opgepakt. Toen ik omdraaide om te kijken zag ik twee kleine jongens. Hun wangen glinsterden in het stoffige licht. De kleinste kon nauwelijks het hakmes tillen dat hij in zijn hand hield. Zijn oudere broer had mijn Zeep vast en richtte de loop op mijn gezicht. Ik slaakte een woedende brul en probeerde zijn enkel te grijpen. Het eerste salvo stootte het jochie van zijn voeten. Ik voelde hoe de kogels stekend en jeukend mijn schouders en rug doorboorden. Terwijl ik probeerde op te staan voelde ik hoe Ntombene zich vastklampte aan mijn shirt en broek. Gillend en huilend kwam de kleinste jongen op mij af, hief het hakmes omhoog en sloeg in op mijn hoofd. Zijn op de grond liggende broertje loste nog een paar salvo's. Ik zag hoe de vertrouwde loop van mijn Zeep telkens flitsend omhoog sprong, twee, drie, vier keer.
Een treurige vermoeidheid trok door mijn lijf en ik zuchtte toen ik hoorde hoe Brenda begon te hoesten. Haar kogels scheurden door de muren van de hut en wierpen de jongens en mijn Zeep buiten het blikveld van mijn vermoeide ogen. Toen barstte de deur open en baadde ik in een verzengend licht, gevolgd door een kogelregen uit twee lopen die naast elkaar flitsten als de ogen van een demon.
Toen de eerste fotograaf ons vond, hadden duizenden vliegen zich al verzameld op onze lijken. Zijn camera flitste en klikte in het donker als een bezetene om de ingewikkelde puzzel van onze ledematen en onwillige grijnzen vast te leggen. Hij had zich de moeite kunnen be- | |
| |
sparen omdat hij allang wist dat onze doodsportretten ongeschikt waren voor het grote publiek.
Verder heb ik niet zoveel te vertellen, behalve dat ik niet echt dood ben. Ja, mijn lichaam werd losgetrokken van de puzzel en gevoerd aan de krokodillen in de rivier waarvan ik de naam ben vergeten, maar mijn geest leeft voort in de harten van mannen die gedreven worden door haat en angst en honger. Daarom zult u mij nimmer vergeten.
|
|