De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 4-5(2012)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Alfred Schaffer Vier gedichten Nachtdienst Ik huppel door de straat van links naar rechts en weer terug. De muziek staat lekker hard en niet alleen maar in mijn hoofd. Mijn schaduw is een heel dun streepje flinterdun, mijn rugtas heeft dezelfde vorm dezelfde kleur dezelfde stippen als een platgeslagen lieveheersbeestje. Het barst hier van de huizen auto's vuilnisbakken alles brandbaar alles schots en scheef. Het heeft gewaaid verschrikkelijk maar overal is hemels licht dat als een warme saus is uitgegoten over gevels tuinen daken. Dit is de romantiek van lang geleden, toen de mensheid nog niet stonk maar doodgeknuffeld werd door goden en godinnen. Een aasgier cirkelt machtig boven alle dingen - vreemd die vogels komen hier niet voor. Van top tot teen bevroren oogjes dicht en dromend als het ware met de lampen aan raap ik een dikke tak op van de grond. Man wat gaat dat traag, wat een ravage ook. [pagina 27] [p. 27] In de mensen een welbehagen Ik heb boven mijn stand geneukt ik zuig me vol met avondlucht. De deur valt soepel in het slot al dat geklets. Weg is de meervoudigheid ik knoop mijn jas dicht stap de stoep op, klaar voor mijn duik in de onsterfelijkheid. Wat was me niet beloofd veel was het niet, mijn handen zochten grip ik dacht dit is je kans maak tempo idioot. De misthoorn in de haven blaast een natte grondtoon in mijn binnenoor - dit moet straks afgelopen zijn. Wat ben ik zonder alibi een slager zonder mes een nietig dier, een egel die zich opkrult en de straat uit rolt, steeds meer vaart krijgt tot zijn kleine massa enkel herrie is en snelheid en hij loodrecht op zijn doel af schiet, min of meer. [pagina 28] [p. 28] Delict Er is iets uit elkaar gespat ik schat de remweg veertig meter. Misschien een reuzenbes een vogel of een vos, zo een als in mijn dierenboek met plaatjes klein als sleutelgaten. De hele boel klikt machinaal op slot, de stank van pis en schroeiend rubber plastic licht snijdt door de ramen, ik druk mijn hoofd tegen het glas een briesend paard in een te krappe kokendhete paardenwagen. Ik weet niet meer na hoeveel dagen stap ik uit, de lucht is fris terwijl ik neerkniel en de schade inspecteer met links en rechts de striemende lyriek van bloemenvelden - ik zie alleen een grote zwarte vlek. Wat moet ik nu van lieverlee begint mijn hand die vlek te strelen, streng en ferm tot het gejammer stopt. Al met al een achterlijk gebaar. 't Is hier prachtig trouwens, rustig ook dat was me nooit zo opgevallen. [pagina 29] [p. 29] Excursie Nergens afval nergens sporen. Rotsformaties een rivier die deze streek in tweeën scheurt oranje kleurt, glad gesleten keien koud als brokken water. Ik denk een uur terug vond ik de schedel van een lam misschien een bok, een neusbot afgekloven. Dat ik me dit herinner ongelofelijk ik blijf maar kijken achterom, half mens half boom, alsof ik kromgetrokken van de slappe lach op blote voeten door een veld vol ratten stap, de dood op zak. Ik wilde weten hoe de wereld klinkt van heel dichtbij maar stukken steenglas kletteren met overgave op de zinken daken van mijn wolkenloze dromen. Een buitenaards geraas ik kan er niet van slapen. En straks dat hele eind terug. Vorige Volgende