kreupelde. Of bij een gebroken been: die en die bessen koken, niet elke plant van, laat ik zeggen, de weegbree, maar alleen als die bij een muur groeide. Daar thee van drinken en na een paar dagen liepen ze weer.’
‘Oude kennis. Toen hadden ze geen dokter nodig.’
‘Nee! In die tijd had jij dit huisje en dit terrein niet kunnen kopen! Want dan had jij niets verdiend met dokteren. Haha. Maar, dat staat ook in dat boek: als je droomt, dan weet je precies wat geneest en wat niet. Maar...’ Hij leunt over het zadel en prikt met zijn vinger naar de borst van zijn buurman, de dokter. Hij ruikt fris, naar iets dat de schrijver niet kan benoemen. ‘Dan moet je met de goede instelling gaan dromen... en! En een of ander gras branden in je slaapkamer, voor je gaat slapen.’
‘Heb jij dat al eens gedaan?’
‘Ik niet. Want ik heb dat gras niet in huis, ik ken dat gras niet, het is niet van hier; in het boek staat hoe het heet. Maar een kameraad van mij heeft het wel. Die is ook heiden. Die had dat gras besteld. En nou heb ik dat ongeluk gehad, ja, lang geleden hoor,’ - tot de schrijver, die niet over deze informatie beschikt - ‘vijftien jaar terug. Maar ik verneem het nog altijd, zeker in de zomer doet mij de heup zo zeer, jij weet dat wel, dokter.’
‘Ja, het hinken is wat duidelijker, ik zag het.’ De dokter legt de hand boven de ogen, de zon schijnt fel over Meines schouder.
‘Dus die kameraad droomt over mij en die ziet een oude vrouw bij mij staan taxus fijnsnijden en er ja, pap van koken en mij op de heup smeren. Nou jij weer en dan ik weer.’
Hij schudt zijn zware kop. Kijkt over het grasveld uit waar de witte kwikstaart speurend rondloopt.
‘En heb jij dat gedaan?’
‘Nog niet! Want ik heb geen taxus bij mij in de tuin. Maar als ik van jou een paar takjes mag snijden, jij hebt er een achter dat bosje staan.’
‘Maar dan moet je mij één ding beloven.’
‘Wat moet ik jou dan beloven?’
‘Dat je dat papje in een plastic zak of zo doet, zodat het niet direct