| |
| |
| |
Bart Koubaa
Pleidooi voor de vuistslag
Ronde 1
Als schrijver ben ik gelukkig, als auteur ongelukkig. Als mijn geheugen me niet bedriegt was het Hugo Claus die op het onderscheid tussen de twee wees. Je bent schrijver, geeft een boek uit en wordt auteur. Als schrijver ben ik gelukkig omdat ik me elke dag als een jonge aristocraat van mijn taak kan kwijten, een taak die ik zeer serieus neem. Ik speel met woorden met de ernst waarmee ik als kind met mijn soldaatjes speelde. Daarom kan het me diep raken als anderen - de bewakers van de literatuur - mijn werk kraken. Dat kunnen ze alleen als ik auteur ben, als ik naar buiten kom, naar de wereld van de illusie. Als auteur moet ik die illusie voor waar aannemen, mezelf dingen wijsmaken, betekenis aan de wereld rondom mij geven en mijn eigen leugens geloven. Als schrijver waar ik rond in mysterie, maak ik deel uit van de wereld zoals hij is, niet goed en niet slecht, niet mooi en niet lelijk.
| |
Ronde 2
Als schrijver ben ik zachtmoedig. Glimlachend aanvaard ik de wereld en de God van Spinoza; ik ben zonder bedoelingen en onafhankelijk: niemand boven mij, niemand onder mij, tot mijn boek er is, dan ben ik op mijn hoede omdat de bewakers van de literatuur - van de illusie - op de uitkijk staan, hun pennen geslepen, hun vrije wil in de aanslag. Als schrijver weet ik dat de enige realiteit het mysterie is waar ik niet over een vrije wil beschik. Ieder verwijt van een bewaker van de literatuur aan mijn adres, maakt een beter mens van me omdat
| |
| |
een verwijt ervan uitgaat dat ik het anders, beter had kunnen doen. Het neemt niet weg dat ik behoorlijk aangedaan kan zijn door wat de bewakers over mijn werk, de laatste tijd ook meer en meer over mij, schrijven. Het heeft een invloed op mijn humeur, op mijn werklust, op mijn geliefden. Waarom? Een verwijt kan dan wel een beter mens van mij maken, het is pijnlijker dan een slag in het gezicht en het geneest trager. Een erfenisje van Descartes; lichaam versus geest, misschien wel de grootste illusie waarin wij rondwaren. Vraag is of je het de man kwalijk kan nemen dat hij zijn lichaam van zijn geest wilde scheiden. Als je hem eens goed bekijkt, lijkt het de logica zelve.
| |
Ronde 3
Oké, we zijn mensen, de ene dag is de andere niet: Israëlische rechters zouden een mildere straf uitspreken na een goede lunch. Ik weet niet of het waar is, maar het is wel waar dat sommige professoren mooie studentes makkelijker doorlaten. Mijn leraar natuurkunde op de middelbare school was op maandag niet te pruimen als Club Brugge, de voetbalclub waarvan hij fervent supporter was, verloren had. Laten we ervan uitgaan dat we mensen zijn en dat mensen door hun emoties gedreven worden. Geen mens wil de rechters door robotten vervangen zien: de wet is de wet, maar de werkelijkheid is de werkelijkheid. En op die werkelijkheid projecteren we ontelbare illusies met ontelbare waarheden. Door de bril waarmee we naar de wereld kijken zien we onze illusie. En we geloven wat we zien.
| |
Ronde 4
Zelf ben ik ook een mens die door emoties wordt gedreven. Hoe ik daar als auteur mee omga? De ene dag is inderdaad de andere niet. Meestal na het lezen van een dwaze recensie, tegenwoordig speelt men meer en meer op de man dan op de roman, begint het met schouders ophalen, het stukje met een wuft handgebaar afwimpelen, zeggen dat ze er weer eens niets van begrepen hebben, dat het maar een mening is, waarna ik naar mijn schrijfkamer trek. Daar
| |
| |
aanvaard ik alles tot halverwege de dag iets begint te knagen, tot zich ongeloof en minachting in mij manifesteren die vrij snel in lichte agressie worden omgezet en ik in mijn schriftjes begin te krabbelen: Het siert De Standaard dat ze een zwakzinnige blijven betalen om romans te bespreken, de redactie zou er toch op moeten toezien dat de patiënt zijn medicatie op tijd neemt. Dan ben ik weer opgelucht, eventjes maar, want het van mij afschrijven geeft niet genoeg voldoening. Er blijft iets in mij rondwaren dat het motorische centrum in mijn brein beveelt tot het vormen van een vuist. Met die gebalde vuist slaap ik dan ook een paar nachten niet waardoor er overmatig veel agressieve radicalen in mij worden geproduceerd. Gevolg is dat ik begin te roepen en om het even wat ik met mijn andere hand kan vastgrijpen door de kamer slinger; daarom ben ik een ongelukkige auteur. Een leeuw bekommert zich niet om de vlooien in zijn pels, dat is ook Claus. Mijn geliefden zeggen dat ik het niet aan mijn hart moet laten komen... al goed en wel, maar ik ben geen leeuw en ik heb een hart.
| |
Ronde 5
Als schrijver koester ik een handvol slimme gedachten, als auteur erger ik me aan meningen, aan meningen zonder argumenten, want dat zijn de stukjes in de krant dikwijls alleen nog. In het ergste geval gaat het niet meer om meningen maar om belangen en vriendjespolitiek, wat ons bij een oud democratisch probleem brengt: wie bewaakt de bewakers? Het getuigt mijns inziens van een grotere intellectuele betrokkenheid om met Wilders of De Wever op de vuist te gaan in plaats van ermee rond de tafel te gaan zitten, Nietzsche indachtig: het enige argument tegenover een dwaas gezicht is een gebalde vuist. Laten we eerlijk zijn, rond de tafel met Wilders of De Wever worden de meesten van ons in een handomdraai afgemaakt. Het Romeins redevoertalent waarmee deze heren ter wereld zijn gekomen is bovenmenselijk. Ik denk aan Tommy Wieringa in een kort interviewtje voor de ako Literatuurprijs werd uitgereikt. ‘Nu zou je toch hopen dat er een soort van fysieke krachtmeting komt tussen de zes genomineerden.’ Ik denk aan de fotograaf Ed van der Elsken
| |
| |
die de toegang werd geweigerd tot de een of andere gelegenheid en de portier een slag in het gezicht gaf en naar binnen liep. Het is niet die vuistslag die ik wil verdedigen, maar hij komt in de buurt omdat hij uit overtuiging is ontstaan. Wie wil zijn handen nog vuilmaken aan zijn overtuigingen? In mijn romans staan mijn overtuigingen. Ik vind het enorm pijnlijk als de bewakers niet de waarheid van die overtuigingen proberen te achterhalen, maar hun eigen superioriteit willen bewijzen. Ik begrijp dat het sneller gaat en beter betaalt, maar aan mijn arm veroorzaakt het een vuist. Soms, om mezelf te troosten, lees ik wat Beckett, Boon en Borges over zich heen hebben gekregen, waarna mijn vuist zich tijdelijk ontspant.
| |
Ronde 6
Ik ben van nature zachtaardig en zonder vijanden. Als een bewaker van de literatuur geïrriteerd is door wat ik schrijf ligt dat aan zijn lange tenen. Oké, je hebt geluk of pech bij de geboorte; iedereen heeft recht op een slecht karakter, alleen blijft de beul een beul, al zit hij tijdens een opera van Verdi te janken nadat hij honderden joden de gaskamer in heeft gestuurd; ook Sartre, die zich nooit van het communisme heeft afgekeerd terwijl hij wist wat er gaande was, blijft een schrijver met zeer onbetrouwbare brillenglazen. Je kunt de dingen niet los van elkaar zien: alles is één, een grotere waarheid zullen we waarschijnlijk nooit formuleren. En dat sommige mensen in staat zijn hun inlevingsvermogen tijdelijk uit te schakelen om zeep van vergaste joden te maken, wil ik best geloven, maar vandaag niet, breek me vandaag de bek niet open met romantisch geleuter over pedofiele kanunniken die goede kanunniken zijn, racistische leraren die hun leerlingen inspireren of geniale schrijvers die hun vrouw slaan. We weten ondertussen tot welke illusie de Romantiek geleid heeft.
| |
Ronde 7
Volgens Steven Pinker leven we in gelukkige tijden. De mens zou alsmaar minder gewelddadig worden. ‘Mensen worden geboren met
| |
| |
de wens om vrij en gelukkig te zijn.’ Dat klopt, alleen ben ik in werkelijkheid als auteur niet vrij en gelukkig, maar vrij ongelukkig. We slaan misschien elkaar wat minder de kop in, we slingeren verwijten naar elkaars hoofd als granaten. Fysiek geweld mag dan statistisch wel afnemen, het verbale geweld is sinds de Verlichting exponentieel toegenomen. Waarom? Omdat agressie een wezenlijk bestanddeel is van onze natuur. Neem agressie weg en de mens sterft uit. Ik denk dat de vuistslag de gulden middenweg is tussen fysiek en verbaal geweld, want laat me duidelijk zijn: ik ben tegen elke vorm van geweld. De vuistslag is weloverwogen, hij wil geweld veroordelen omdat geweld ontstaat door tijdgebrek, daar waar deadlines moeten gehaald worden. Er is geen tijd om van gedachten te wisselen met de roman, om tot een overeenkomst te komen. Hij moet opgeblazen worden, in goede of slechte zin, dat past bij de moderne wereld. Uit tijdnood ontstaat smerigheid, de bewaker van de literatuur is een bewaker van de dictatuur geworden. Eenrichtingsverkeer, snel, snel en op bevel! Geef het boek één ster, zoals Anne Frank, het levert misschien een bestseller op.
| |
Ronde 8
De vuistslag zegt: een samenleving kan alleen moreel volwassen zijn zolang ze het doden van een ander niet toelaat, of dat nu met een raket of een pen is, het geweld moet gekeerd worden, je moet met liefde bewaken. Daarom ben ik voor de invoering van de vuistslag, de duidelijke vuistslag recht in het gezicht, niet onder de gordel, nooit eronder. Ik spreek uit ervaring. Op de middelbare school was er een kerel die onze hele klas ondermijnde door zijn egoïsme. Hij werkte niet samen, besliste altijd in ieders naam, schepte op over zijn voetbalkunsten, bracht anderen in gevaar en slijmde bij de leerkrachten. Op de een of andere manier kwam hij er altijd en overal mee weg en reageerde niemand op zijn baatzuchtigheid. Op een dag op de speelplaats was ik het beu en heb ik hem één slag, midden in zijn gezicht gegeven. De leerkracht natuurkunde riep me bij zich, het was maandag en Club Brugge had thuis met twee-nul van A.A.
| |
| |
Gent verloren. Nu hang ik, dacht ik bij mezelf, maar nee, de leerkracht bedankte me.
| |
Ronde 9
Ik ben nog geen mens tegengekomen die geen uitleg heeft over zijn daden. Daarom hecht ik weinig belang aan wat mensen zeggen, en op goede dagen al helemaal niet aan wat ze schrijven; ik kijk naar wat ze doen. Dat geldt ook voor mezelf: kan ik mezelf in de ogen kijken, het is de enige morele code waaraan ik me probeer te houden. De vuistslag wil de illusie van het gepalaver doorbreken, hij is duidelijker en oprechter dan een forum. Gaat er toch geen gevaar met die vuistslag gepaard - gebroken tanden en neuzen, een vierkant brillenglas dat een oog raakt, een iPhone die aan een oorring blijft haken, blijvende hersenschade - kun je je afvragen. Er is, indien slecht uitgevoerd, half zoveel risico aan een vuistslag verbonden als aan een vernietigende recensie: hartkwalen, agressie, overmatig drankgebruik, stress, kanker... de bewakers van de literatuur kunnen moordenaars zijn. De vuistslag daarentegen, indien goed uitgevoerd, dat wil zeggen dat hij niet wil kwetsen, kan bevrijdend werken, niet voor degene die slaat, maar voor de ontvanger. De vuistslag kan de bewaker wekken, hem of haar boven de illusie tillen, ja, hem of haar verlichten! En in die verlichting zal de bewaker met het blote oog zien dat een democratie alleen maar democratisch kan zijn als vrijheid, gelijkheid en broederschap in evenwicht zijn. De klap is nodig om het evenwicht tussen de drie idealen te herstellen. Ik ben alleszins van plan binnenkort de daad bij het woord te voegen, it can't hurt to try.
| |
Ronde 10
In het ergste geval is de bewaker een huurmoordenaar die zijn belangen wil verdedigen; hoe groter de afstand tussen bewaker en auteur, hoe minder remmingen de bewaker voelt. Een netwerk moet die afstand zo klein mogelijk houden, de auteur voor leed behoe- | |
| |
den. De vuistslag wil de kloof tussen auteur en bewaker overbruggen, hij wil in de ogen kijken, bewijzen dat het schot van de bewaker in strijd is met onze diepe menselijke natuur. Het doden van een auteur ontstaat niet uit agressie of gebrek aan inlevingsvermogen, maar is het gevolg van een bevel, van de hersenen of van een hogere instantie. Als schrijver vind ik dat aandoenlijk, maar als auteur wil ik mezelf verdedigen en is het mijn taak om het geweld te keren, niet om geweld met geweld te beantwoorden. Daarom kan ik geen beroep doen op mijn vrije mening; met de vuist op tafel slaan is onvoldoende. Ik zou zoals Grunberg het ontslag van een bewaker van de literatuur kunnen eisen, maar met een vuistslag kan ik veel meer bereiken, een grimas op het gezicht van de bewaker ontlokken die het bevel tot schieten ongedaan maakt.
| |
Ronde 11
En het communisme? Misschien kan het communisme een waardig alternatief zijn voor de vuistslag: geen namen of foto's op de roman, allemaal een - ik zeg maar iets - groene omslag, witte titel, zelfde lettertype? Ik vrees dat dergelijk boekenbewind een tsunami aan autobiografische romans zou veroorzaken. Een ander nog groter gevaar is dat de gedachte dat niet waarover je schrijft, maar de manier waarop je dat doet, nog meer zou worden uitgespeeld. ‘Stijl, stijl, stijl,’ riep een kameraad in de Goelag, en hij zakte ineen als een chocoladepudding met espresso en een vleugje Tia Maria.
| |
Ronde 12
God ja, zolang ik niet in het rood sta kan ik schrijver zijn, een goede vader, zoon en heilige geest. Bij de gedachte dat de bewakers van de literatuur invloed hebben op mijn bankrekening - op mijn gemunte vrijheid en espresso - bal ik mijn vuisten en lukt het mij niet meer iets zinnigs te tikken. Ik weet niet hoe andere schrijvers het voor elkaar krijgen om met twee gebalde vuisten een gedicht te verzinnen. Misschien is zo de zeeziekte van Pantagruel ontstaan: Bou, bou, bou,
| |
| |
bou! Otto, to, to, to, ti, bou bou, bou, bou, ou, ou ou, bou, bou, bous... Ik zal het eens aan Hanlo vragen. Of aan Godot.
| |
Ronde 13
In de illusie heb ik een vrije mening, is wat ik schrijf meer dan een symptoom van mijn biologie. In het mysterie zijn mijn bewuste woordkeuzes de uitkomst van onbewuste processen waarover ik uiteindelijk geen controle heb, ben ik een boodschapper van mijn biologie. In het mysterie vertel niet ik mijn verhaal, maar vertelt mijn verhaal wie ik ben. Ik heb er geen vijanden, geen vuisten, alleen vingers en een oote oote boe. In het mysterie treed ik buiten mezelf, maar als ik buiten het mysterie treed, gaan de poppen aan het dansen: L'enfer c'est les autres, een van de weinige interessante zinnen die Sartre aan het papier heeft toevertrouwd. Je zou hem op zijn smoel slaan voor de rest van zijn in schoonschrijverij verpakte nonsens. Als ik zijn foto zie kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat iemand mij voor is geweest.
| |
Ronde 14
Wat doe je dan met de bewakers die een waarheid in je werk ontdekken, met de bewakers van de verlichting? Die omhels je natuurlijk... zalig de zachtmoedige! Want kijk, hoe hard en westers de vuistslag op het eerste gezicht ook moge zijn, hij ademt de zachtmoedigheid van het Oosten. Hij aanvaardt het mysterie: wat is het geluid van één klappende hand? Het is het geluid van de schrijver. Ja, als schrijver ben ik gelukkig, als auteur niet. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat de zachtmoedige vuistslag mij van dat ongeluk zal verlossen. Ik kijk vol goede moed uit naar borrels en boekenbeurzen.
|
|