| |
| |
| |
Auke Hulst
Dreamland
Je naam is John Allen Duffy, zeiden ze. Je bent opgegroeid op een ranch buiten Dunning, Nebraska. Herinner je je Dunning? Het was een bloeiende gemeenschap, maar nu is het niets meer. Je reed met de truck naar Broken Bow, dronk er je biertje, danste met meisjes. Misschien had je seks met ze, dat weten we niet. Je was achttien.
Ik herinner het me, zei hij.
Je was gestationeerd nabij Walker Lake, Nevada. Je rende rondjes rond het meer, hoe koud het ook was. Je was iel maar fit. Ze zeiden dat je een betrouwbare kracht was.
Hij knikte.
Toen ging je weg. Dáárheen.
Ik herinner het me allemaal, zei hij. Ik herinner me de Sand Hills.
De Sand Hills, dat was thuis. Hij vertelde over de dagen die hij in het golvende landschap had doorgebracht. De heuvels waren bedekt geweest met eindeloos gras, soms een onverhard pad, een spoorlijn, een piepende molen. ‘De koeien waren niet lastig,’ zei hij, ‘en meestal keek ik naar de wolken. In de perimeter had je zulke wolken niet.’
‘Hoe was het daar? In de perimeter?’ De stem van de vrouw had een aangenaam timbre. Ze zat buiten de kamer en hij stelde zich voor dat ze mooi was, jong en naakt.
‘De lucht was er roder.’ Hij aarzelde even. ‘Er was geen opstand, wat die klotekranten ook beweren.’
Een aarzeling. Waar en wanneer had hij een krant gezien?
Ergens in het gebouw - hij wist het niet meer precies. Door de luidspreker klonk het krassen van een pen op een notitieblok.
Hij zei: ‘We hebben een brug gebouwd en 's middags kwamen
| |
| |
de vrouwen uit het dorp ons eten brengen. Sommige hadden gezichtsbedekking, andere droegen alleen hoofddoekjes. Ze lachten en sjansten met ons. Eentje heette Djamila.’
‘En het werk?’
‘De mannen hielpen ons, al liepen ze vooral in de weg. Er hing zo'n sfeer van samen iets maken. Een schuur bouwen, of sleutelen aan een auto. En dan aan het eind van de dag je pilsje drinken. Zó'n moment. Dat je je góéd voelt.’
*
Ze hadden hem een tijd lang in het ondergrondse ziekenhuis gehouden. Er was niets mis met hem, zeiden ze, maar je kon maar beter zeker zijn van je zaak. Hij herinnerde zich er weinig van - waren het dagen, weken of maanden geweest? In elk geval geen minuten.
Later, in een witte bus zonder opschrift, op weg naar McCarren International Airport - je mag naar huis, hadden ze gezegd. Uit de rode leegte doemde de Strip op, een voorhamer van licht en geluid. Hij zag duizenden mensen en auto's, bijgelicht door casino's, neonlichten, reclameschermen; hij zag rubberen entertainers; hij zag plastic gras. De jongens in de bus drukten hun neus tegen de ruit, zich vergapend aan het waterspektakel voor het Belagio. Duffy keek weg van het licht. Iets overmande hem, alsof hij weken niet gegeten had. Hij dacht eraan hoe het zou zijn als ze nu met hun machinegeweren uit het raam hingen en vuurden - felle terugslag en, vrijwel simultaan, het zompige geluid van vocht en vlees. Een onzichtbare hand leek hem tegen de rugleuning te duwen. Zijn mond vulde zich met de smaak van zand, melkzuur en ijzer. Nerveus tikte hij met zijn nagel op het scherm van zijn iPhone.
Een officier begeleidde hem tot aan de aankomsthal in North Platte. ‘Als ik nog één langharige loser op een motor zie,’ mompelde hij. Duffy had ‘yes, sir’ gezegd, en de officier zei: ‘Op de plaats rust, korporaal.’
Zijn moeder was oud geworden. Het vocht in haar lichaam was verdampt, haar gezicht was gekreukeld papier. Zijn zusje had bor- | |
| |
sten gekregen en het meisje dat zijn vriendin was of was geweest had haar haar blond geverfd. De taxi die hem thuis had gebracht reed weg over het pad. Hij liep naar de veranda waar ze stonden te wachten, de zware tas in zijn hand.
Het viel hem op dat zijn liefje loenste. Was dat altijd al zo geweest? Ze was een en al botten en ze droeg sneakers van de Save-A-Lot Superstore. Leeg keek hij haar aan. Hij zag dat zijn zus in stilte een woord vormde. Zijn lippen imiteerden de vorm. ‘Jen,’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Jenny.’ Zijn meisje sloot hem in de armen en huilde.
*
Zo hernam het leven zich, maar het leven wilde maar niet hetzelfde worden. Hij ging er met zijn palomino op uit en zag de Sand Hills zoals hij het niet eerder zag. De hemel was hoog en helder; het licht ontsluierde alles, tolereerde geen geheim. Dáár was alles in een verhullend licht gehuld geweest, rood en stoffig. Vroeger was Duffy zich niet bewust geweest van licht, en misschien dat hij daarom niet in God had geloofd. Nu zág hij het. Maar God zag hij niet.
‘Waarom mag ik niet mee?’ vroeg Jenny. Het was donderdag. Ze had hem al vaak zien verdwijnen.
Duffy stond in de stallen en schraapte het vuil uit de hoeven van zijn paard. ‘Gewoon. Je zou er niets aan vinden.’
Hij snoerde het zadel goed vast en zette een laars in een beugel.
‘Toe.’
Hij reikte haar de hand en hees haar mee omhoog. Het paard deed een paar stapjes opzij en snoof.
Langs State Route 2 lag een spoor waarover eindeloze vrachtcombinaties steenkolen uit Wyoming aanrukten. Duffy leidde het paard een onverhard pad op. Toen verlieten ze ook het pad en verdwenen in het golvende landschap. De meeste duinen waren bedekt met ruw gras, maar soms troffen ze een kaal sikkelduin waarin kleine lawines ontstonden. Dit was de wereld die hij zich herinnerde, maar alles was anders - zijn hartslag weigerde te zakken. Hij legde een hand
| |
| |
op die van Jenny. Ze vlijde zich steviger tegen hem aan en wreef over zijn kruis.
Nadat ze geneukt hadden lagen ze naar de wolken te kijken.
‘Praat met me, John.’
Hij schraapte zijn keel. Hij zei: ‘Heb je ooit zo'n pop gehad met een cassetteband in zijn rug? Daar moest ik aan denken toen we van het weekend in Broken Bow waren. Die mensen... Nou ja.’
Ze reageerde niet. Die mensen waren haar vrienden.
‘En ik word gek van moeder. Als ze nog één keer...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik word gewoon gek van haar.’
Moeder deed alsof hij simultaan van porselein en van goud was. De mensen van de kerk, zei ze, waren zó trots op hem - waarom ging hij toch niet meer? Hij had zijn redenen, maar wilde zijn moeder niet krenken. Het volk dat woonde in het dorp bij de brug had een andere god gehad.
‘Je moeder is gewoon lief voor je,’ zei Jenny.
Hij zei niks.
Twee weken later hadden ze een trailer gevonden, op een stoffig terrein aan de rand van Alliance. Het was een paar uur rijden van Dunning en moeder had gehuild. Haar kind, zo ver weg, alwéér. Duffy had haar gepaaid met woorden als ‘huwelijk’ en ‘kleinkinderen’ en daarvan had Jenny het te kwaad gekregen. Hoe dan ook schilderde je jezelf in een hoek.
Ze kochten meubels in garage sales, vreeën verbeten, sleepten met flessen butagas en dronken, hij wat meer dan zij. Duffy kreeg een baan in Scottsbluff, bij een bandenfabriek. Het werk was goed te doen, maar hij hield er niet van in de schemer lange afstanden te moeten rijden. Zijn ogen zochten naar beweging in de berm.
*
Er klopte iets niet.
Hij stond in de supermarkt. Elk hoofd was een half hoofd, de hersenen over de schouders gedrapeerd. De bijbehorende lichamen reikten naar de schappen en kakelden over ditjes en datjes met
| |
| |
half weggeslagen kaken. Hij liet zijn boodschappenwagen staan en rende naar buiten. Hijgend zeeg hij ineen tegen het portier van zijn wagen. Te dikke kinderen keken hem aan en likten aan hun ijsco's. Hun benen lagen open en krioelden van de maden.
Toen hij wakker werd, merkte hij dat hij schreeuwde. Jenny zat rechtop.
‘Hé,’ zei ze, ‘hé.’
‘Een droom,’ zei hij. Anti-inbraaklicht werd in reepjes gesneden door de lamellen.
‘Je bent veilig. Je bent wakker en je bent bij mij.’ Ze drukte zijn hoofd tegen haar borsten en wreef over zijn rug en over zijn schouder. Hij wilde zich losrukken maar beheerste zich. Soms droomde hij dat iemand met een gloeiende pook in die schouder stond te roeren - na verloop van tijd voelde het bijna geruststellend, zoals een haardvuur dat een fractie te dichtbij was.
‘Je lichaam voelt anders,’ zei Jenny.
‘Ik heb hard gewerkt. Ik ben sterker geworden.’
Ze drukte een kus op zijn schouder. ‘Een man,’ zei ze.
‘We hebben een brug gebouwd.’
Buiten blafte een hond op de maat van rapmuziek.
*
‘Ik neem aan, korporaal Duffy, dat u ook de berichten heeft gehoord over gevechtshandelingen? Over de guerrilla die in het hart van het land zou aanzwellen...’
Hij keek niet naar de journalist, maar in de camera. ‘Ik weet wat ík gezien heb,’ zei hij, ‘en - wat ik...’ Hij zakte even weg, was er weer. ‘Er is nooit een schot gelost. We hebben een brug gebouwd en 's middags kwamen de vrouwen uit het dorp ons eten brengen. Sommige hadden gezichtsbedekking, anderen droegen alleen hoofddoekjes. Elke dag klampten ze ons aan om ons te bedanken.’
‘Hoe verklaart u de beeldvorming? Is er sprake van een liberale vooringenomenheid bij de media?’
Hij dacht even na. ‘Het is... de veteranen weten - ze wéten... Van
| |
| |
een afstand...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je moet er geweest zijn.’
De journalist knikte ernstig en richtte zich tot zijn kijkers. ‘Korporaal John Allen Duffy, een van 's lands vergeten helden. Namens knop-tv was dit Llewelen Geary vanuit Scottsbluff, Nebraska.’
Geary schudde hem de hand en een technicus begon draden op te rollen. ‘Dat ging prima,’ zei hij. ‘Heldere antwoorden. Een mooi tegenwicht voor de liberale agitprop.’
Duffy knikte. De journalist was zo bruin dat hij bijna niet meer echt leek.
Ze hadden drie takes nodig gehad, en al die tijd had de voorman staan wachten in de deuropening van de fabriekshal. Hij had toegestemd in het item omdat het logo van de fabriek in beeld zou zijn. Eenmaal binnen bromde hij: ‘Dit gaat van ónze tijd af, vriend.’
Duffy liep naar een machine waarmee een lange strip rubber werd voorgevormd en uitgehard. Zou hij Jenny hebben bedrogen als hij in de perimeter de kans had gehad? Hij probeerde zich de situatie voor te stellen. Groene ogen, een koperen huid, zijn handen warm onder al die lagen stof.
‘Hé!’ schreeuwde iemand. ‘Hé, Duffy! Dat is de verkeerde compound, man!’ Duffy keek naar zijn geblakerde handschoen, toen naar de instellingen op de monitor. Hij drukte de noodstop in.
Direct kwam de voorman uit de kantine aanzetten. ‘Meneer de oorlogsheld, kijk nou wat je dóét...’
*
Het was laat en hij zat thuis. Jen was er niet - ze had niet gezegd waar ze heen ging, hoe lang het duren zou, of ze überhaupt nog terug zou komen. Op tv wierpen mannen met helmen en stootkussens elkaar een bruine handgranaat toe.
Buiten klonk het geluid van kisten in grind. Duffy stond op en keek door de lamellen. Een man in een groen jack en een spijkerbroek sjokte richting de woonwagen. Duffy kneep zijn ogen samen. De man was ongeschoren, zijn haar was halflang, zijn gezicht inge- | |
| |
vallen, zoals dat van mensen die tanden misten.
Duffy wachtte hem op in de deuropening. De bezoeker knikte: ‘John Allen Duffy.’
Duffy zei niets.
‘Ik zag je op het nieuws. Geef me de vijf, man.’
Duffy sloeg zijn armen over elkaar. Hij voelde zich niet op zijn gemak - hij dacht aan het wapen dat geladen onder het bed lag.
De man zei: ‘Toen ik je verhaal hoorde dacht ik, goddomme, die vent heeft bij mij in het peloton gezeten. Die vent heeft exact hetzelfde meegemaakt als ik.’
‘Ik ken je niet,’ zei Duffy. ‘Ik zou het me herinneren.’
‘Hé, man, ik jóú ook niet.’
Hij zei het met rooddoorlopen ogen. Duffy begon de deur dicht te doen.
‘Hé, hé, relax, man. Ik weet, je denkt: wat is dit...?’ Hij spuwde een fluim in het stof. ‘Ken je Djamilla nog? Dat poppetje met die groene ogen?’
Duffy dacht: ik heb over haar gesproken in het tv-item, maar nee. Ik heb over haar gesproken in het ziekenhuis.
De man zei: ‘Er was dat terrein achter de moskee. Waar die antieke trucks stonden.’
‘Er zijn zoveel moskeeën. Er zijn zoveel trucks.’
De man hief een hand. ‘Je had haar het terrein op zien gaan. Het is niet gezegd dat je iets bij haar proberen wilde, maar, weet je, man, je bent een fokking jager. Je zag haar voeten onder een oude Bedford. Er klaterde iets. Je sloop de hoek om en je zag haar - ze zat gehurkt. Ze keek je in je ogen en glimlachte. Maar jij schaamde je en maakte je uit de voeten. Zoals ík me schaamde, geloof het of niet, en zoals ík me uit de voeten maakte.’
Duffy knipperde met zijn ogen. Het voelde alsof een te grote ribsteak van zijn maag naar zijn darmen zakte. Hij opende de deur wat verder en de man hees zich omhoog op het trappetje. Hij gaf Duffy een hand - de hand was vettig van de olie en het vuil. ‘Dumb-ass, zo noemden ze me in boot camp. Heb je Corona in huis?’
Duffy schudde nee. ‘Miller.’
| |
| |
De man knikte en Duffy zocht vergeefs naar de bobbel van diens wapen.
Een uur lang zaten ze aan tafel en spraken over de perimeter. Ze kenden elkaar niet, maar het was duidelijk dat ze op hetzelfde moment op dezelfde plekken waren geweest. Na het derde biertje begon Duffy over de flarden, de dromen. Dumb-ass riep ‘fuck!’ en sloeg op de tafel. Zijn flesje Miller viel om - het bier maakte vlekken op damesbladen.
Toen Duffy met een doekje de tafel had schoongemaakt, zei Dumb-ass: ‘Je hebt dezelfde herinneringen. Dan kun je evengoed dezelfde dromen hebben. Man, we zijn een fokking eeneiige tweeling.’
‘Ben je in het ziekenhuis geweest?’
‘Dat is Groom Lake, man. Dat is Area 51. Heb je enig idee wat ze daar uitspoken? En dan bedoel ik niet met ufo's en shit.’
De deur piepte en Jenny kwam binnen. Ze verstarde.
Aarzelend zei Duffy: ‘Dit is...’ Hij wist niet wat hij moest zeggen. Jenny sloeg met de hordeur. Haar voetstappen verstierven in de nacht. Dumb-ass hield zijn lege flesje omhoog. ‘Heb je nog zo'n rakker voor me?’
Het proces moest een soort debriefing zijn. Ze hadden op Dumb-ass ingepraat, ze hadden hem medicijnen gegeven, ze hadden in zijn hoofd staan porren, elektroden op zijn schedel geplakt en hightech vezels met zenuwuiteinden verbonden. Hij had foto's gezien en filmmateriaal - kijk, dit is hoe het was. En daar ben jij. En inderdaad, daar liep hij, met ontbloot bovenlijf en een sigaretje in zijn mond. De brug was bijna voltooid en langs de weg zaten de andersgelovigen dankbaar toe te kijken. Je kon aan niets zien dat zijn gezicht, en de gezichten van de anderen, in het beeld waren geprogrammeerd. Misschien was de brug een animatie, misschien lag hij op een filmset in Nevada. Wie zou het zeggen? Het was een pilot-project. Vandaar Groom Lake. Vandaar Dreamland. ‘Ze moeten met stramienen werken, een andere verklaring is er niet. Die fokking computers kunnen het nog niet aan voor iedereen een jaar of meer unieke herinneringen op te hoesten. Maar shit, man, ontwikkelingen gaan
| |
| |
snel. De realiteit is...’ Hij blies toverpoeder weg tussen zijn vingers.
Duffy voelde aan zijn schouder. Iets knaagde vanbinnen: een diertje dat jeukte en irriteerde. Dumb-ass gebood hem zijn mouw op te stropen, bestudeerde het vlees. Zijn alcoholwalm rook zurig.
‘Vakwerk,’ zei de bezoeker. ‘Als ze het niet hadden kunnen verdoezelen hadden ze je kapot moeten schieten en de opgevouwen vlag bij je moeder moeten bezorgen. Shííít.’
Duffy dacht: op internet stikt het van de conspiracy nuts. Maar hij luisterde en knikte. Ook Dumb-ass had flarden - mogelijk waren die met hem aan de haal gegaan.
Uiteindelijk stond Dumb-ass op en wankelde naar de deur. ‘Nu weet je het,’ zei hij. ‘Het ga je goed, man.’ Hij moest zichzelf staande houden tegen de deurpost.
‘We hebben een brug gebouwd,’ zei Duffy.
Dumb-ass keek hem hoofdschuddend aan. ‘Check Google Earth, man. Er is geen brug. Nooit geweest.’
*
Bij Daly's kocht hij een six-pack. Het eerste blikje had hij al op voor hij het terrein af was. Hij verkreukelde het en wierp het in de berm. Daar stond duizend dollar boete op, maar wie maakte hem wat? De resterende blikjes bungelden aan de vrijgekomen plastic ring. In willekeurige richting waggelde hij de stad uit.
In het felle maanlicht zag hij Carhenge liggen: autowrakken gearrangeerd tot een replica van iets wat wel van belang was. De wagens waren grijs - het soort grijs dat hij kende van ongeverfde modelschepen.
Een hele tijd zat hij daar en bekeek de wagens. Sommige leken zich in de grond te hebben geboord. Hij ging in het midden staan en probeerde een plek te vinden waar de maan precies door een poort van gestapelde wrakken viel. Hij wierp zijn laatste lege blikje op de grond en trok zijn .28 achter uit de band van zijn Levi's. Hij verstelde de veiligheidspal. Vuurde. Het blikje zei tzing en danste in het rond - Duffy stelde zich voor dat het voetjes had, bloot of in
| |
| |
sandalen. Hij stak het wapen weer bij zich.
Voor de Sandhillers Saloon zag hij Jen bij een auto staan. Hij floot tussen zijn tanden. Ze keek betrapt, maar toen veranderde er iets in haar gezicht en liep ze op hem af. De man met wie ze was slofte op een meter of twee achter haar aan. Hij droeg een rood houthakkershemd en een witte cowboyhoed. Het was McDermitt - Duffy meende dat zijn voornaam Jay of Jake was.
Jen sloeg haar armen over elkaar heen. ‘Wie was die engerd van daarnet?’
‘Wat doe je met die kerel, Jen?’
‘Wie was die engerd?’
‘Wat doe je met...’
‘Sinds wanneer gaat het jóú iets aan wat ik doe?’ Ze hief haar hand. ‘Ik zie geen ring om deze vinger, noch merk ik iets van een voornemen daar verandering in te brengen.’
Hij draaide van links naar rechts, zocht houvast bij publiek dat er niet was. Uit de bar klonk country-rock; neonlicht knipperde. Hij mompelde: ‘Ik heb voor jullie gevochten...’
‘Er is helemaal niet gevochten. Dat heb je zelf gezegd. Op tv nog wel, de enige plek waar je je mond nog opentrekt.’
Zijn rechtervuist sloot zich als een bloem in de nacht. McDermitt kwam naast haar staan, toen voor haar. ‘Je meisje voelde zich eenzaam en had aanspraak nodig. Oké?’
‘Dan praat ze gódverdomme met míj!’
‘Alsof jij er ooit bent, John! Alsof ik tot je doordring!’
‘Ik ben er áltijd!’
‘Je bent dáár!’
Hij wankelde, hervond zijn balans.
‘Laat haar ademen,’ zei McDermitt. ‘Dit is haar leven.’
Duffy probeerde hem bij de keel te grijpen, maar zijn handen waren licht als muskieten. McDermitt weerde ze met het minste gemak af. ‘Je bent dronken.’
Hij keek langs McDermitt en riep Jenny.
McDermitt zei: ‘Ga naar huis, Duffy. Of wat daarvoor door moet gaan.’
| |
| |
Jenny pakte McDermitts hand - ze verschool zich achter zijn houthakkershemd. Duffy deed alsof hij weg wilde lopen, draaide zich om en stortte zich half vallend naar voren. McDermitt vloekte. Een korte worsteling en Duffy viel achterover in de greppel langs de weg. Hij reikte achter in zijn broek en richtte zijn wapen op de maan. Voetstappen kwamen naderbij: een figuur in tegenlicht. Om hem heen klonken stemmen in een vreemde taal en het zip, zip, zip van rondvliegende kogels.
‘Hé, John. Toe nou, John.’
Felle terugslag en het zompige geluid van vocht en vlees.
|
|