De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3(2011)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Hester Knibbe Pro domo Het was heet in het paradijs, de planten snakten naar water, de leeuw lag uitgeteld naast het lam te slapen. Er moest nodig worden gesnoeid gewied gemaaid, maar we hadden geen woord nog voor onkruid schoffel tuinschaar zeis. Toch, dwars door de hof stroomde het water ergens vandaan en ergens naartoe en we aten bladgroen wortels, plukten de vruchten - hoe kon alles rijpen! - de kersen ze smaakten we spuugden de pitten uit op de grond waardoor beginsels ontsproten. Dus moest er wel meer zijn onder de zon, iets wat je aanvang zou kunnen noemen en einde. [pagina 52] [p. 52] We hadden er niet om gevraagd maar twijfel sijpelde binnen: hadden we hersens gekregen om niet te willen weten? Toen trok door de tuin een storm die dwars door ons heen blies en we werden ons lichaam gewaar en dat van elkaar. Ook de dieren ontwaakten gromden kenden plots een geluid voor gevaar! Het was dus die wind die de beschutting sloopte waarin we woonden, die hoos die ons greep optilde neersmeet in liefde - haat. We kregen een zwart soort kracht en gedachten die als vlammende dolken in onze borst kolkten. Daar hadden we niet om gevraagd. [pagina 53] [p. 53] Zoveel woorden als we erbij kregen: woede dooddenken wensen afgunst honger zwanger slacht hoer slaaf meester miskleun heiligenlevens vuil onrecht tijd ziek eeuwig windbuil zwaard gesel en weemoed niet te vergeten. Daarbij barmhartigheid en genezen. We zullen de kleine gebreken de oneffenheden een plaats moeten geven, zeiden we en we moeten elkaar maar blijven aanhalen. We leerden de ander te zoeken en te vermijden, eenvoud meervoud ijdel. We groeiden krom, ook dat hoorde bij de alwetendheid die we er ongewild bij kregen. En we wisten ons dom. [pagina 54] [p. 54] We wiegden een kind en het schreeuwde. We zoogden het toen en het zoog en zoog de aarde naar binnen. In zijn hoofd groeiden hoe langer hoe meer gedachten over waarom en waarvan en - Er vielen woorden als willen en niet. Er vielen handelingen en tegen dit en dat was weinig in te brengen. Er was sprake van mensenketens die en die en ik ook een beetje. Er viel een hiaat in zeker weten. Er viel een gedachte uiteen en nog een. [pagina 55] [p. 55] We zochten een weg naar slaapplaats en blijven, onze handen verstrikt in een wirwar van gebaren. We hadden zo'n lijf dat een plek wilde hebben iets eigens van minstens twee armen wijd. Om onze hals de valuta van angst, de strop van verlies benam ons de adem, we vochten kregen stomme wrede gedachten die maar niet waren op te bergen, ons stalkten en grijnzend na bleven wijzen. Zo kwam het dat we ons omdraaiden wegjoegen uitscholden erop los gingen meppen tanden uit jouwende bekken sloegen schedels en nekken braken. [pagina 56] [p. 56] Onze fout? Dat we bestonden uit lichaam, honger hadden onze dorst verdronken. We hadden enkel lucht moeten zijn die je uitblaast en dat werden we ook ten slotte. Onze misstap was dat we een uitweg zochten, altijd op zoek maar zodra we vonden moesten we weg en dat ten slotte tartte ons. Dus schopten we tegen het logge beginsel van wie het eerst die. Wij waren het die nooit mee mochten. [pagina 57] [p. 57] Eenzaamheid werd een stem die ons toesprak, kreeg morsdode ogen. Doe zei de stem ondanks het zachte in je ben je geboren voor de verwoesting. Dat het moest, blonken de ogen en dat we daarna als een kind zouden slapen. Zochten in boeken, maakten een plan en schreven profetisch wat de wereld te veel heeft tekortkomt en dat alleen een oordeel dat wegsnijdt en rafelt voorgoed kan genezen. Bliezen in onze dooie uppies verderf over het land opdat men zou weten van ons zou weten. Vorige Volgende