| |
| |
| |
Charlotte Mutsaers
Goldbergvariaties
Zijn hoofd lag tot zijn verbazing naast het kussen en het bed voelde vreemd aan, anders dan anders in elk geval. Het raam met de spleet licht bevond zich ineens aan zijn rechterkant. Ben richtte zich op en tastte naar het nachtkastje. Het was gladder en hoger dan verwacht. Hij zocht het lampje. Weg. Glas, wekker en antimuggenstift waren evenmin voorhanden. Alles leek tijdens zijn slaap verdwenen of veranderd. In een frivole bui had hij dit misschien leuk gevonden maar wie is frivool als hij wakker schiet midden in de nacht. Bovendien stonk het hinderlijk naar verse verf. Hij had geen flauw idee waar hij zich bevond. Het enige vertrouwde was het woelen van zijn vrouw en het tikken van de elektrische klok, al kwam dat laatste uit een andere hoek dan hij gewend was.
Ben vlijde zijn hoofd weer op het kussen, een van zijn weinige gezworen kameraden. Maar helaas, ook dat kussen voelde anders aan dan anders. Het had een merkwaardig zachte vulling en was nat. Hij controleerde zijn neus. Alles in orde, er liep althans geen bloed uit. Hij dacht aan zijn lichaam zonder hoofd eraan. Het woord ‘romp’ kwam bij hem op. Hij haatte dit woord. Tot dusver had het al zijn intieme relaties in de weg gestaan. De schepping stak slecht in elkaar. Het zogenaamd intieme samenzijn kwam neer op je reinste decapitatie. Vandaar ook dat men sprak over het beest met de twee ruggen, de kop kwam niet im Frage. Hij had er ik weet niet wat voor overgehad als hij zoenend klaar had kunnen komen, met het hoofd dus in plaats van met de romp. Ja, hij haatte het woord ‘romp’, hij haatte het uit de grond van zijn hart, en nog meer haatte hij zijn hersens die het weer eens ongevraagd hadden aangeboden. Maar zo waren hersens. Zodra ze in de gaten kregen
| |
| |
wat je afschuwelijk vond, smeten ze dat constant voor je voeten.
Meer dan ooit besefte Ben dat hij op weg was naar een vreselijk lot. Weliswaar gold dat voor alle stervelingen maar niet alle stervelingen trokken zich dat ook aan. Ondanks zijn woelende vrouw voelde hij zich van God en alleman verlaten. Een verlaten romp in een vreemd bed, dat was hoe hij zichzelf zag. Hij vreesde dat hij voor de zoveelste maal in een crisis was geraakt en gaf Janka een por zodat ze bijna het bed uitrolde. Niet nogmaals, mompelde hij, niet weer. Ondertussen kon hij niet voorkomen dat zijn hoofd huilde en de tranen over zijn wangen vloeiden. Deze man huilt, zei hij hardop, deze man huilt tranen met tuiten in de nacht en weet zich geen raad. Ondertussen slaapt zijn woelende vrouw in kanten nachthemd rustig door. Men moet het maar meemaken.
Ben veegde de tranen met zijn pyjamamouw af. De stof rook nieuw. Een gloednieuwe pyjama, speciaal voor de gelegenheid gekocht. Zoals ook Janka's nachthemd speciaal voor de gelegenheid was gekocht. Maar natuurlijk, dat was het: de gelegenheid! Terstond realiseerde hij zich dat dit de eerste nacht was in het nieuwe huis en het nieuwe bed. Hij vermande zich en pakte zijn geslacht, ook verkast maar niettemin hetzelfde gebleven. Tevreden streek hij langs het wratje op zijn linkerbal. Toch was hij duizendmaal liever ontwaakt zonder wratje in het oude huis en het oude bed dan met wratje in deze harteloze nieuwigheid. Verhuizen bleef een hachelijke zaak. Het kwam hem voor of hij heel zijn veiligheid verkwanseld had. Maar Janka, die al jaren om meer groen verlegen, zat was nu eenmaal op zoek gegaan naar een woning met een tuin, en had die tot overmaat van ramp gevonden. Het was de benedenverdieping van een statig pand met in totaal zes appartementen, dat zich bevond in een wijk die door de makelaar als residentieel was aangeduid. ‘Mijn droomhuis! Hier wil ik samen oud worden,’ had ze gejuicht. ‘Oud?’ had hij gevraagd. ‘Je bent pas tweeëndertig!’ Na een korte aarzeling was hij echter overstag gegaan. Als dit voor zijn vrouw het droomhuis was, oké, dan zou het ook het zijne wel worden mettertijd. De tuin was opgefrist en het appartement geschilderd en opnieuw gestoffeerd. En sinds gisteren zaten ze er dus in. Op de etages boven
| |
| |
hen woonden louter dertigers en veertigers, stuk voor stuk hoogopgeleide singles of stellen zonder kinderen zoals zij. Geen van die bewoners hadden ze nog ontmoet. Dat zou echter snel genoeg gebeuren want hoewel hij zelf nogal kopschuw was, maakte Janka altijd vliegensvlug contact. Op dit moment had ze evenwel wat anders aan haar hoofd want ze bleef zich maar wentelen en keren. Wie weet brachten droomhuizen in residentiële wijken wel kwade dromen voort, het zou hem niet verbazen. Weer gaf hij haar een por, wat harder nog dan de vorige keer. En verdomd, eindelijk werd ze wakker.
‘Wat is er,’ vroeg hij bezorgd, ‘ik hoorde je zo draaien in je slaap.’
‘Dat kan niet,’ zei Janka. ‘Ik lig al een paar uur voor me uit te staren in de nacht zonder dat je een poot naar me wenst uit te steken.’
‘Omdat ik sliep.’
‘Maar nu ben je wakker.’
‘Net als jij, ja.’
‘Maar ik ben het al veel langer.’
‘Dat lijkt me sterk.’
‘Hoezo sterk?’
Het leek hem beter om het over een andere boeg te gooien.‘Wat gek,’ zei hij. ‘Dit is toch een prima matras en we hebben er dik voor betaald.’
‘Alsof het de nieuwe matras is die mij wakker heeft gemaakt.’
‘Dat zou toch kunnen, Janka? Het zou toch kunnen dat je er nog aan wennen moest of zo?’
‘Er kan zoveel, hè?’
Ben wist niet hoe hij hier nu weer op reageren moest, Janka was hem trouwens alweer voor: ‘Heb je dan niks gehoord?’
‘Ik sliep.’
‘Maar nu ben je wakker.’
‘Dat had je al gezegd.’
‘Wat dan nog. Ik heb je iets gevraagd.’
‘Wat dan?’
‘Of je niks hebt gehoord.’
Ben richtte zijn hoofd op om beter te kunnen luisteren. Maar nee, op de klok na hoorde hij niets. Hij zei: ‘Volgens mij is het doodstil
| |
| |
in alle achtertuinen, ik hoor nog geen kat.’
‘Had ik het over tuinen?’ vroeg Janka. ‘Heb je mij over tuinen met katten horen praten?’
‘Niet zo opgewonden. Ik zei dat omdat het raam halfopen staat.’
Ze zuchtte. ‘Maar je hoort dus niks?’
‘Nee.’
‘Echt niet?’
‘Nee.’
‘Arme Ben, dan zijn je oren van je hoofd gevallen. Luister nog eens goed.’
‘Houd je mond dan even dicht, ik doe mijn best.’
Hij ging rechtop zitten en voelde aan zijn wangen, en van zijn wangen ging hij naar zijn oren. Wat kletste Janka nou, ze zaten nog muurvast. Hij hield zijn handen er als een soort versterkers achter. Janka zweeg minstens een halve minuut. Ook haar adem hield ze in. Het leek bijna of ze er niet meer was. Opnieuw hoorde Ben alleen het tikken van de klok en verder niets. Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik kan het ook niet helpen,’ zei hij, ‘maar ik moet je teleurstellen.’
‘Jezus,’ zei ze, ‘hoe kan dat nou. Of doe je het expres?’
‘Horen is niet iets wat je expres kunt doen, Janka. Dat is algemeen bekend.’
‘Gat, wat flauw.’
‘Ik snap het niet,’ zei hij en ging weer liggen. ‘Ik snap niet waarom jij zoveel drukte maakt om niets terwijl... ik bedoel, we zijn net verhuisd en hebben een slopende dag achter de rug. Voor mij is het ook niet leuk om te worden gewekt.’
Ze ging er niet op in. ‘Stil,’ zei ze, ‘daar komt het weer. Let op!’
En eindelijk. Heel, heel vaag hoorde hij nu iets klinken, pal boven zijn hoofd. Een geluid dat aanzwol en dan weer wegstierf. Het leek nog het meest op snurken en als hij zich niet vergiste kwam het van een man. Godsamme, daarvoor was hij niet verhuisd. Het mocht niet zo zijn dat een snurkende vent voortaan de intimiteit van hun slaapkamer binnendrong om hen wakker te maken. En hoe zat het andersom? Wat zou diezelfde vent straks te horen krijgen als ze
| |
| |
de liefde bedreven, luidkeels roddelden of ruziemaakten. In zekere zin was gehorigheid even erg als afluisterapparatuur. Daar kwam het wel op neer. Hij voelde zich op slag bedreigd en impotent. In gedachten zag hij Janka al in vreemde armen liggen. Een onzalig beeld maar niet extreem gezien de onontkoombare logica. Want waarom zou een vent die met gesnurk zijn slaapkamer binnendrong er in een later stadium voor terugdeinzen om even ongegeneerd binnen te dringen in de romp van zijn vrouw. Met afgrijzen staarde hij naar het plafond. Wat nu. Hij zou zich niet laten wegpesten, nooit. Tegelijkertijd had hij geen zin om nog langer in dit huis te blijven. Eigenlijk konden ze maar beter weer hun biezen pakken, liefst morgen. Dan maar geen droomhuis. Dan maar oud worden zonder tuin. Wat maakte het ook uit. Goedbeschouwd was de wereld één grote tuin en reizen deden ze allebei graag. Hij tastte naar Janka's pols en kneep die bijna fijn.
‘Sorry voor daarnet,’ zei hij. ‘Ik houd van je. Je bent de liefste van de hele wereld en je had gelijk. Blijkbaar wou ik het eerst niet tot me laten doordringen maar nu hoor ik het ook. Er ligt een vent te ronken boven ons hoofd.’
Janka bevrijdde haar hand geërgerd uit de ijzeren greep. ‘Rónken?’ vroeg ze. ‘Noem je dat ronken, Ben? Dan moet je echt wat beter luisteren.’
‘Goed,’ zei hij, ‘dat doe ik.’
Weer was Janka minstens een halve minuut stil en weer deed Ben zijn uiterste best om het geluid op te vangen en te diagnosticeren. Hij begon te twijfelen. Tot zijn opluchting vielen er nu flinke pauzes tussen de uithalen. Bij hoesten had je dat ook. Ja, het kon ook een soort van hoesten zijn.
‘Alles heeft zijn stijl,’ zei hij. ‘Wie weet heeft die vent een speciale stijl van hoesten. Daar doet het ook aan denken. Ik hoop het maar want hoesten gaat meestal over en ronken niet. Wie weet zijn we er morgen al van bevrijd.’
‘Huilen gaat meestal ook over,’ zei Janka ernstig. ‘En waarom denk je nu eerst weer aan jezelf?’
Dit laatste overviel hem. Het was niet eerlijk, het sloeg nergens
| |
| |
op. Om de een of andere reden begon Janka alles weer op de spits te drijven. Zij hield van spitsen, hij niet. Het leven was er te complex voor. Hijzelf was er ook te complex voor. In feite getuigde het van een platte geest om alles op de spits te willen drijven.
‘Please, Janka,’ zei hij, ‘wees eerlijk. Ik dacht aan ons beiden, dat moet je toegeven.’
‘Toegeven? Hoe kan ik nu weten waaraan jij dacht? Het moet niet gekker worden.’
‘Van gekte is geen sprake. Luister, in wezen is het heel eenvoudig. We hebben beiden recht op onze nachtrust en als die nachtrust verpest wordt door een ordinaire huilebalk, dan pik ik dat niet.’
‘Ik vind dit meedogenloos.’
‘Goed, jij vindt dit meedogenloos. Wat wil je dan, dat ik medelijden toon? Dat ik compassie krijg met een onbekende vent die als een wijf ligt te snikken in zijn bed en doet alsof jij en ik niet eens bestaan?’
‘Dat hij in bed ligt kun je niet zien, Ben. Wie weet zit hij in een stoel of bevindt hij zich op de grond. Waarschijnlijk is hij niet eens op de hoogte van onze komst.’
‘Maar waarom moet hij huilen. Waarom zou een volwassen vent in vredesnaam moeten grienen in het holst van de nacht. Vind jij dat normaal?’
‘Of het normaal is, is vers twee. Het is zielig. Geen mens laat zich zo gaan voor zijn plezier.’
‘Goed, ga hem dan troosten, trut. Doe of je op Temptation Island bent en laat je overspoelen door medelijden. Pak een grote zakdoek, vlieg naar boven in je blote nightdress, en sla een arm om hem heen. Leef je barmhartigheid maar eens lekker uit. Dan ben je ervan af en ik ook.’
Janka knipte een gloednieuw wandlampje aan, trok haar nachthemd zo strak over haar romp dat haar tepels zichtbaar werden en zei met een diepe frons tussen haar wenkbrauwen: ‘Wat ben je weer bezig, Bennie.’
Hij haatte die frons en wilde geen Bennie worden genoemd. De volgende maand werd hij tweeënveertig. Bennie was een naam voor in de kinderkamer.
| |
| |
‘Ik bezig?’ schreeuwde hij. ‘Let op je woorden, Janka, ik waarschuw je. Wie is hier bezig, wie is hier godverdomme bezig! Ik word wakker gemaakt, ik word meedogenloos genoemd en die jankende klootzak van jou mag vrijuit gaan.’
‘Die jankende klootzak heeft mij geen trut genoemd.’
‘Dat moest er nog bij komen dat hij jou een trut noemt. Dat moest er echt nog bij komen. Kom op, waar is mijn mes. Zodra hij mijn vrouw beledigt, is hij er geweest.’
Janka drukte twee vingers tegen haar lippen. ‘Sst,’ siste ze, ‘straks heeft hij alles gehoord en moeten we hier weg.’
‘Kijk, dat bedoel ik.’
‘Wat bedoel jij?’
‘Dat ik dit niet wil, onvrijheid in mijn eigen nest. Ik wil hardop kunnen praten, ook in bed.’
‘Je kunt zoveel willen.’
‘Je antwoorden worden steeds gevatter, schat.’
‘Ik dacht dat ik een trut was.’
‘Dat hangt van de context af.’
Janka streek haar haar uit haar gezicht, stapte uit bed, schoot in haar sloffen en deed haar kamerjas aan. Dit had hij niet verwacht.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg hij angstig. ‘Denk erom, geen gekke dingen doen midden in de nacht.’
Janka bleef uiterst kalm en zei: ‘Wat zou ik nu van plan zijn. Ik ben niks van plan, ik ga alleen naar buiten. Even kijken op zijn naambordje hoe hij heet. Ik geef namelijk ook om contexten zoals je weet.’
‘Je bent gek geworden,’ zei Ben. ‘Helemaal gek. Nee, krankzinnig. En je zult nog kou vatten ook. Dit slaat echt nergens op. Wat voegt een naam in godsnaam toe aan iemands persoon? Wat heeft een naam te maken met verdriet?’
Maar Janka was al vertrokken. Met een rammelende sleutelbos vloog ze door de gang. Een vliegende cipier in nachtgewaad. Hij hoorde de voordeur open- en dichtgaan en nogmaals open en dicht.
Toen ze weer terugkwam, was ze in alle staten. Blosjes op haar wangen en ogen als van een verliefd kalf, niet om aan te zien. Ze liep
| |
| |
op hem af en hield vol trots haar rechterhand onder zijn neus. Een domme meid, geen greintje zelfbewustheid.
‘Moet ik eraan ruiken,’ vroeg hij, ‘of wat wil je?’
‘Dat je leest wat erop staat.’
Met ballpoint had ze er een naam op genoteerd. Vanwege de beverige letters kon hij hem ternauwernood ontcijferen: Rex Goldberg. Dus zo heette hij, de intruder die erop uit was hem naar de kroon te steken. Die zich met zijn gejank toegang had weten te verschaffen tot de handrug van zijn vrouw. Wiens naam al bijna raakte aan haar trouwring. Rex Goldberg, niets meer en niets minder. Om van over te geven.
‘Fantastische naam, hè?’ zei Janka. ‘Zo koninklijk en nog Joods ook.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Ben vijandig. ‘Hoe weet je dat hij Joods is? Of heb jij alle Joodse namen uit je hoofd geleerd?’
Ze liet zich niet van de wijs brengen. ‘Gewoon,’ zei ze. ‘Goldberg is een Joodse naam. Dat weet jij ook.’
‘Best, dan weet ik het ook. Voor mijn part weet de hele wereld het. Toeter het gerust van alle daken. Maar is het ook belangrijk, doet het ertoe? Of vind jij elke Joodse naam vanzelf een aanbeveling?’
Janka fronste weer en zei: ‘Houd je een beetje in. Straks heeft zijn familie de afschuwelijkste dingen meegemaakt.’
‘Hallo, daar gaan we weer!’ schreeuwde Ben. ‘En mijn familie dan, voor zover die nog in leven is? Heeft die soms geen afschuwelijke dingen meegemaakt? De een na de ander ging op een rotmanier kapot, dat heb ik je vaak genoeg verteld. Maar stel ik me daarom aan als een nachtelijke huilebalk? Probeer ik in de pas te komen bij andermans vrouw? Jaag ik iedereen op stang met mijn vervelende geblèr? Ik bedoel maar.’
‘Jij hebt mij, Ben, en Rex heeft misschien niemand.’
‘'t Is toch niet waar, hè? 't Is toch niet waar dat mijn eigen vrouw zich door zo'n stomme naam laat inpalmen. Ik vind hardop janken trouwens niet getuigen van erg veel koninklijkheid. Maar goed, als jij mij graag wilt tergen en hier een jiddisch koningsdrama omheen wilt breien waarin wellicht nog een rolletje voor jezelf is weg- | |
| |
gelegd, ga je gang. Deze man zal je niet tegenhouden.’
Op het moment dat Ben dit zei veranderde het huilen in gestamp.
‘Ook nog een olifant,’ riep hij naar boven. ‘Pardon, een Joodse olifant. Bedankt namens mijn vrouw, meneer Goldberg. Als dit zo doorgaat, komt straks het hele plafond naar beneden en kunt u dokken!’
Meteen ging het gestamp over in gebrul. Ook het gebrul ging gepaard met lange uithalen om daarna weer in snikken over te gaan. Een onhoudbare toestand. Ben meende dat er nu serieus moest worden ingegrepen en stond al naast zijn bed.
‘Janka,’ zei hij met een grafstem, ‘op deze manier gaat het mis. Voor ons, voor die vent en voor het hele huis. Wat denk je? Zal ik maar eens naar boven om met hem te praten?’
Ze keek hem ongelovig aan. ‘Jij naar boven? Om te praten? Rex ziet je al aankomen. Nee, dit moet je echt heel anders inschatten. In een toestand als deze heeft een man behoefte aan een vrouw.’
‘Dus je gaat liever zelf?’
‘Nou ja, “liever” is een groot woord maar het zal wel moeten,’ antwoordde Janka met een empathische poppenblik. Ze wist haar wensen altijd zo in te kleden dat het leek of ze zich opofferde. Voor de zoveelste maal trok hij aan het kortste eind. Maar wat gaf het, ze hielden van elkaar.
‘Akkoord,’ zei hij. ‘Als jij je vrouwelijkheid op deze manier wilt uitventen, geen probleem. Ga dan zelf maar op dwaaltocht door dit vreemde huis en vergeet je rugzak niet. Haal alleen eerst even een borrel, wil je?’
‘Hoor je wat je zegt?’
‘Hoezo?’
‘Over het uitventen van vrouwelijkheid. Ik vind dat grappig.’
‘Geen tijd voor grappen. Haal je nu een borrel of niet?’
Janka slofte naar de keuken, kwam met een enorm glas wodka terug, plantte de fles met een klap op tafel en vroeg: ‘En wat ga jij dan intussen doen? Coma-zuipen?’
Hij had liever een kusje gehad en nam een flinke slok en toen nog een en nog een. Ondertussen hoorde hij Janka's stappen al op de
| |
| |
trap. Daarna haar klop op de deur. Het effect was ongelooflijk. Als bij toverslag hield het huilen op. Of de deur geopend werd, kon hij niet vaststellen. Na het kloppen hoorde hij namelijk niets meer, helemaal niets. Hoe was dit mogelijk? Hij raakte volkomen overstuur, floot, knipte met zijn vingers en klakte met zijn tong. Maar niets wilde meer binnenkomen. Hoewel zijn lippen, handen en tong duidelijk bewogen, ving hij geen enkele klank meer op. Hij greep panisch naar zijn hoofd en voelde aan de zijkanten. Volkomen glad! De oren die zo-even nog gebeiteld zaten, waren restloos van hun plaats verdwenen, weg. Verlamd van schrik liet hij zich achterovervallen op zijn bed. Dit was het begin. Nog even of hijzelf was ook weg. Hij hield zich zo stil mogelijk en drukte zijn handen tegen zijn onderbuik om te voorkomen dat het leven zomaar uit hem wegvloeide. Zo lag hij uren te wachten op zijn kletsnatte kussen, met open ogen en zijn handen op zijn geslacht. Het werd drie uur, vier uur, vijf uur... Ik ben niet in de war en heb nog altijd mijn mes, zei hij bij zichzelf. Als mijn oren en mijn vrouw bij zonsopgang nog niet terug zijn snijd ik mijn polsen door.
Om zes uur 's morgens, de zon begon nog maar net op te komen, belde Ben het noodnummer. Behalve zijn adres kon hij geen woord uitbrengen. Na een halfuur kwam er een ambulance. Omdat er niet op hun bellen werd gereageerd, forceerden de mannen de deur, stormden de trap op en troffen hem bloedend aan in zijn pyjama. Ze praatten op hem in, ontsmetten de wonden, en legden verband aan. Omdat hij echter bleef huilen, nergens op antwoordde en op geen enkele wijze aanspreekbaar was, besloten ze hem naar een dagopvang te brengen. Daar kreeg hij een bord pap. Hij sloeg er met zijn omzwachtelde handen middenin en riep dat hij geen baby was. Toen werd hij in bad gedaan, met een papieren handdoek afgedroogd en opnieuw verbonden. Vervolgens kreeg hij een boterham met jam. Hij at hem niet op en liet opnieuw zijn tranen de vrije loop. Ze werden gedept met een papieren zakdoek.
‘Hoe zit het,’ vroeg hij, ‘is hier soms geen linnenkast voorhanden?’
| |
| |
Hij zag ze lachen terwijl er niets te lachen viel. Daar had je het weer, die humor op een stom moment.
Een lelijke verpleegster stelde hem een vraag. Ze moest hem vijf keer herhalen, tevergeefs. Hij duwde haar van zich af en sloeg haar in het gezicht. Ze zette het op een krijsen. Een leger witte broeders kwam aangesneld. De mooiste van hen prikte hem in zijn arm. Wat een tover, wat een wonder, wat een paardenmiddel! Ineens kon hij alles weer verstaan. Hij hoorde de broeder duidelijk vragen: ‘Hoe zit het? Leeft u alleen?’
‘Welnee,’ zei hij monter, ‘een beetje koning heeft nog altijd een koningin aan zijn zij.’
‘En hoe heet de uwe?’
‘Janka,’ zei Ben, ‘Janka is haar naam. Ze is de liefste van de hele wereld en speelt toneel. Onlangs had ze nog een rol in Ubu Roi.’
‘Ubu wat?’
‘Roi. Dat is Frans en betekent koning, als u het nog niet wist.’
‘En haar achternaam?’
‘Goldberg, net als ik, we zijn getrouwd.’
‘En waar is ze nu?’
‘Weg.’
‘O, vandaar dat eenpersoonsbed. Wat is er precies gebeurd, meneer Goldberg? Wat is er aan de hand?’
‘Gebeurd?’ vroeg hij verbaasd. ‘Moet er iets gebeurd zijn dan? Gebeurd is er niet al te veel eigenlijk. 't Was meer een kwestie van woorden.’
|
|