| |
| |
| |
Jan van Mersbergen
Deze nacht met jou is levensecht
Ik was uitgenodigd voor een themafeest. Het thema was Duitsland. Ik ging er naartoe en zag een vrouw met een man dansen. De vrouw had een hekel aan Duitse muziek, ze hield wel van dansen. Toen er een lied van de Keulse band Die Höhner ingezet werd, ‘Schenk mir dein Herz’, aarzelde de vrouw, maar de man met wie ze danste pakte haar handen vast, keek haar aan en zong de tekst mee:
Schenk mir heut' Nacht dein ganzes Herz und bleib bei mir
dann schenk ich dir mein ganzes Herz und zeige dir
was dir gefällt - na na na na na na na
die ganze Welt - na na na na na na na
und wenn du willst auch noch ein bisschen mehr
En op dat moment voelde de vrouw dat hij via de muziek contact met haar maakte, een functie van muziek die ze amper kende.
Wanneer ze voorheen Duitse of Nederlandstalige muziek hoorde was haar reactie: ‘Kan dat niet af?’ En: ‘Niet om aan te horen. Hoe kan een mens hiernaar luisteren?’
Toch zijn er veel mensen die wel naar deze muziek luisteren, en met een reden. Zij luisteren niet alleen naar de klanken van de instrumenten of volgen het idioom van goede smaak, ze luisteren met hun hart naar de muziek en vooral naar de teksten. Ze beleven de muziek. Ze voelen.
Tot dat moment hoorde deze vrouw alleen het deuntje, ze ving de tekst niet op. Ze liet zich leiden door het vooroordeel dat schlagermuziek per definitie niet om aan te horen is. Beleving bij muziek kende ze wel, maar voor haar moest muziek in de eerste plaats aan
| |
| |
individuele emoties beantwoorden. Door muziek raakt ze in contact met haar eigen gevoelens, die worden vergroot of zelfs helder gemaakt. Andere mensen staan hier in feite buiten, of die mensen moeten ook hun eigen gevoelens opzoeken. Muziek als individuele expressie, vooral overdrachtelijk van uitvoerende naar luisteraar. Het lijkt wel een definitie van kunst.
De man met wie ze danste op het liedje van Die Höhner liet deze vrouw de muziek en tekst voelen, alleen door haar aan te raken, haar aan te kijken en de woorden over te brengen.
De man en de vrouw waren niet alleen op de dansvloer. Ik zag de vrouw om zich heen kijken, naar andere danskoppels die in dezelfde modus dansten. Het werd haar duidelijk dat het niet alleen om het deuntje gaat, maar om de mensen die gezamenlijk naar dat deuntje luisteren, die het lied meezingen en samen dansen. Na twee refreintjes behoorde ze zelf tot die groep en voelde ze wat muziek collectief doen kan.
Sommige liedjes worden sterker wanneer ze massaal meegezongen worden. Sommige liedjes zijn geschreven om één op één voor elkaar te zingen.
‘Geef mij vannacht je hart en blijf bij mij.’
In oktober 2011 mocht de rapper Kempi aanschuiven aan tafel bij De Wereld Draait Door in het kader van de dwdd-recordings. Toen hij bekendmaakte wat hij zou gaan zingen, ging er een gelach door de studio. Matthijs van Nieuwkerk zei: ‘Je gaat een liedje zingen van...’ En Kempi maakte de zin af: ‘Guus Meeuwis.’
Lachen. Op de achtergrond zat Joost Zwagerman te gniffelen. Tafelheer Ali B maakte een flauwe grap. Kempi trok zich er niets van aan: ‘Ik vind Guus Meeuwis een geniale artiest,’ zei hij. ‘“Het is een nacht” is een van de meest klassieke Nederlandse nummers ooit geschreven.’
Daarna zong de rapper het lied, ingeleefd en gemeend, en dus erg goed.
Het gelach kwam niet uit de lucht vallen. Zo'n reactie op het werk
| |
| |
van Guus Meeuwis, zelfs alleen op de naam Guus Meeuwis, is gemeengoed.
In het laatste deel van zijn roman Tonio haalt A.F.Th. van der Heijden de zanger en zijn liedjes aan. Volgens Van der Heijden is ‘Het is een nacht’ geen hoogstandje (‘Kedeng kedeng’ is het vreselijkste Nederlandse nummer ooit geschreven), maar wanneer het lied overdrachtelijk gemaakt wordt is het prachtig. Als Kempi het zingt in een televisiestudio, maar ook als het in een volle kroeg gedraaid wordt en twee mensen dat moment gebruiken om elkaar duidelijk te maken wat die nacht voor hen betekent. Door die eenvoudige woorden mee te zingen krijgt het lied de lading die het op het eerste gezicht niet heeft. Vooral het refrein leent zich hier goed voor:
Het is een nacht die je normaal alleen in films ziet.
Het is een nacht, die wordt bezongen in het mooiste lied.
Het is een nacht waarvan ik dacht dat ik hem nooit beleven zou,
maar vannacht beleef ik hem met jou.
En ook het tussenstuk - ‘Maar lied blijft slechts bij woorden, een film is in scène gezet, maar deze nacht met jou is levensecht’ - kan rechtstreeks aan een ander gericht worden.
Deze muziek hoort bij een innig moment van samenzijn, liefst aan het einde van een nacht. Kempi zong alleen, maar bracht het gevoel van samenzijn over, op primetime op Nederland 3.
Bovendien kan de tekst de leemte opvullen die taal op deze momenten zo problematisch maakt. Het is erg moeilijk om tegen iemand te zeggen dat het een bijzondere nacht is. Iedere hulp is hierbij welkom. Liedjes bieden uitkomst. Liedjes schenken stille mensen tekst.
Vanaf mijn debuut in 2001 (De grasbijter) gingen veel recensies over de stille zwijgende karakters. Een greep:
Judith Janssen over De macht over het stuur: ‘Ook in dit boek gebruikt hij een zakelijke en heldere schrijftechniek om zijn verhaal te
| |
| |
vertellen, dat, afgezien van wederom een stille hoofdpersoon...’
Koen Eykhout: ‘het geeft stem aan de boze maar stemloze jongen voor wie het leven nog moet beginnen...’
Arjen Fortuyn over De hemelrat: ‘Als Van Mersbergen de situatie van zijn zwijgzame personages eenmaal heeft geschetst...’ En over Morgen zijn we in Pamplona: ‘Zijn hoofdpersonen zijn steevast zwijgzame jonge mannen...’
Daniëlle Serdijn over diezelfde roman: ‘Eerder benadrukt hij hoe mannen in hun zwijgen toch alles kunnen vertellen.’ Over Zo begint het: ‘Dat zwijgende vertellen is typerend voor Van Mersbergen. [...] Hoe hij zich ontwikkelt tot een krachtige zwijger binnen onze letteren.’
Geert Beernaert: ‘De magie van het eenvoudige zwijgen en doen.’ En Atte Jongstra: ‘Danny is inderdaad een bijzonder zwijgzaam mens.’ Wineke de Boer over Zo begint het: ‘Tot nu toe zijn zijn hoofdpersonen zwijgzame jongemannen geweest.’ Fleur Speet: ‘Zijn personages waren zwijgzame types.’ Dirk van der Lingen: ‘Het veelvuldig laten zwijgen van de personages doet zich voor als de meest vanzelfsprekende verbeelding van het leed dat geen woorden heeft.’ Jeroen Vullings: ‘Hij geeft stugge, zwijgzame types belast met zware gevoelens waarvoor ze geen woorden hebben, een stem.’ Karlijn de Winter: ‘Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de kunst van het zwijgen die Van Mersbergen uitermate goed beheerst.’
De termen ‘stil’ en ‘zwijgzaam’ komen bijzonder vaak voor. Toch heb ik daar niet helemaal bewust voor gekozen. Ik had die karakters op een gegeven moment en vond ze sterk genoeg. Ik wil nu begrijpen waarom ik voor die karakters gekozen heb en waarom ik de kracht daarvan gebruik.
Vierentwintig jaar geleden stond ik met een meisje in de disco van mijn dorp. We keken elkaar zwijgend aan en uit de speakers klonk het duel ‘(I've had) The Time of My Life’, van Bill Medley en Jennifer Warnes uit de film Dirty Dancing.
Ik ben niet geïnteresseerd in smaak, en oordeel niet over de kwaliteit van het lied of de film, ik weet alleen dat de woorden die ik toen
| |
| |
hoorde, als zestienjarige - ‘I've had the time of my life. No I never felt this way before’ - me hielpen het meisje duidelijk te maken dat ik een mooie avond had gehad, enkel door samen met haar naar het lied te luisteren en op het juiste moment in haar hand te knijpen.
Dit is poëzie voor mensen die zelf moeite hebben de juiste woorden te vinden.
Niet iedereen heeft een klassieke dichtregel paraat. Om voor mezelf te spreken, toen ik zestien was zeker niet, en nu heel zelden. Niet iedereen kan een klassieke dichtregel tot zich nemen, dat meisje van toen hoogstwaarschijnlijk ook niet.
‘Dans je de hele nacht met mij’ is een directe tekst (van de Sjonnies) met een heldere boodschap. ‘Ik dans het liefste met jou, maar wat doe jij?’
En verderop in het lied een iets dwingender en daarom ook mooie regel: ‘Dans toch de hele nacht met mij, als dit een droom is dan droom ik jou erbij.’
Knikken is voldoende, dansen is voldoende.
Muziek vult het moment en wordt onderdeel van de herinnering. Het lied uit Dirty Dancing bezorgt me nog altijd kippenvel. Dit is een kracht van taal. Met woorden geluk delen. Of verdriet.
De afgelopen jaren is mijn buurmeisje van tweehoog veranderd van een meisje dat op de basisschool zat in een puber die in haar middelbare schooltijd zit, bijna tegen haar eindexamen aan. Een meisje dat een vriendje kreeg en die, toen het uitging met dat vriendje, niet haar ouders opzocht om daarover te praten, maar die liedjes draaide op haar kamer.
Beneden me klonk het, op een dinsdagmiddag:
Somebody will know someday
Will know why you walked out of me
But nobody will know someday
Nobody will know that I will never agree
| |
| |
Zelf heb ik het nummer van Cuby ook vaak gedraaid, vooral na het overlijden van mijn opa, in de kerstnacht van 1991. Ik was een jongen van twintig die moeite had met afscheid nemen en vooral met het betoog van de dorpsdominee die vanaf de kansel preekte: ‘We zagen hem [mijn opa] de laatste jaren niet zoveel meer in de kerk.’
De dominee had gelijk, maar op dat moment was die uitspraak een schandelijke leugen omdat mijn grootvader eenvoudigweg niet koos voor de kerk, maar voor het leven zelf.
Als er jehova's aan de deur kwamen zei hij tegen die mensen, en vooral tegen het kind dat mee langs de deuren moest: ‘Ga toch plezier maken.’
In mijn debuut staat een passage die perfect aansluit bij mijn achtergrond. Hoofdpersoon Francis woont in de boerderij waar hij eerst met zijn ouders woonde. Die zijn geëmigreerd naar Nieuw Zeeland. Hij werkt bij een fruitimporteur. Hongaarse en Spaanse vrachtwagens rijden af en aan. De omgeving wordt geïnfiltreerd door verre invloeden en Francis zit vast op zijn platteland, dat zijn waarde verloren heeft.
Een van de werknemers bij de fruitboer zegt:
Ze hebben me verteld dat het gras van dit weiland naar Engeland gaat.
Naar Engeland? [zegt een andere collega]
Die boer verderop zei het me toen ik hem tegenkwam op de weg.
Hij kan het weten.
Engeland, zei Francis.
Verder zegt Francis niets. ‘Engeland’ is voldoende. Voor hem is het geen land met inwoners, met cultuur, met tradities. Het is alleen ver weg.
Ik ben nog steeds blij met deze passage. Francis houdt de gevoelens van tragiek en eenzaamheid voor zichzelf. Dat is herkenbaar, nog steeds.
| |
| |
Geluk delen, verdriet delen, plezier maken. Zwijgende personages. Geen barvrouw in Amsterdam die mooier de leugen kan bezingen dan de dame van nachtcafé River Side Bar, aan de Amsterdamse Rijnstraat. Als zij de microfoon pakt en ‘Je loog tegen mij’ zingt, het beroemde lied van Drukwerk, wordt het door alle barklanten meegezongen en kan iedereen in de kroeg voelen hoe het is om ooit bedrogen te zijn geweest, zelfs de mensen die dat gevoel niet kennen. De stem van de barvrouw en de stemmen van de klanten maken dat duidelijk.
Je loog tegen mij, alsof ik een kind was
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was
Zeg schat denk je dat je me aan kan
Zeg schat je bent heel wat van plan dan
En even verderop in het lied de uitsmijter. De laatste zin wordt eigenlijk niet gezongen. Hij wordt eenvoudigweg uitgesproken.
Ooooh, je bent nu jezelf niet, je hebt last van verdriet
En je zegt dat je toch van me houdt
Je zegt je bent toch nog m'n vrouw
Maar je liet me mooi staan in de kou
Mijn vierde roman, Morgen zijn we in Pamplona, gaat over een bokser. Aansluitend bij de hoofdpersonen die ik in eerdere romans had opgevoerd zou dat een sterke maar stille jongen worden, en die karaktertrek bleek na de nodige research heel goed te passen bij de boksers die ik na trainingen ontmoette of die ik zag vechten op boksgala's in Nederland.
Boksers spreken met hun vuisten, luidt het cliché. Dat klopt. Boksers hebben over het algemeen weinig tekst en wat mooi is, ze gebruiken bij hun opkomst vaak liedjes die hun persoonlijkheid en wezen wel duidelijk kunnen maken.
Voor een finalepartij van de Ki in Tokyo in 2006 liet de Amsterdams-Marokkaanse kickbokser Badr Hari zijn opkomst begeleiden
| |
| |
door ‘Ik leef mijn eigen leven’ van André Hazes. Terwijl zijn Poolse tegenstander Paul Slowinski in de ring wachtte stond Hari met zijn team aan het begin van de loopbrug die naar de ring leidde. Ze stonden daar heel stil en Hazes zong:
Ik sluit m'n ogen, en denk na
En alles gaat dan door me heen
Dan zie ik heel m'n leven
Hari zocht contact met zijn team. Af en toe keek hij over zijn schouder, ontving een hoofdknik, een blik, ook in het vervolg van het lied, en vooral bij de ‘vrienden om me heen’. Op het gezicht van de kickbokser werd de tekst geprojecteerd, letterlijk, want zoals de eerste zin van het vervolg aangeeft: uiteindelijk moest Hari huilen, met zijn bokshandschoenen aan.
De tekst laat zich lezen als proza, een prozagedicht wellicht.
‘Ik heb veel genoten, maar ook heel veel gehuild, maar dat zal me echt nooit spijten. Het was altijd drank, en vrienden om me heen. Er waren altijd feesten. Maar het was leven, zoals ik dat toen wou. Daar had ik voor gekozen. We gingen wel eens door, de nachten waren lang. Dan viel je zo je bed in. Geen cent op zak, geen kruimel meer in huis. Maar toch bleef je maar lachen. Ik kijk nu terug, en toch heb ik geen spijt. Het waren mooie jaren. Want wat ik deed, nooit deed ik iemand kwaad ermee. Het is mijn eigen leven. Ik begrijp ook niet waar een ander zich zo druk om maakt. Het is mijn leven, zoals ik het wil leven. Ik maak nooit ruzie, laat mij nu toch met rust. Ik leef m'n leven, zoals ik dat wil. Ik bemoei me toch ook niet met een ander. Ik leef m'n leven, zoals ik dat wil. Laat me gaan voordat ik nu toch verander. Laat mij nu gaan, laat mij nu gaan.’
Bij ‘het waren mooie jaren’ legde een van de begeleiders een hand op zijn schouder, als herinnering, als afscheid wellicht.
Met deze tekst kon de kickbokser zich uiten, onder de ogen van duizenden Japanners. Het lied duurde ruim drie minuten.
Badr Hari is geen man die handig is met woorden, maar een man die later letterlijk zijn leven leefde zoals hij dat wil, die in de proble- | |
| |
men raakte in en buiten de ring, die gezocht werd door de politie, verdacht werd in een mishandelingszaak.
Hij is een man die de stem van iemand anders nodig heeft, zoals ook André Hazes soms in interviews of zelfs in zijn werk niet uit zijn woorden kon komen. In de documentaire Zij gelooft in mij, van John Appel, zit Hazes aan de keukentafel met een rijmwoordenboek. Hij zoekt een passend laatste woord voor de volgende regel. Hazes heeft getwijfeld of hij die passage wel in de film wilde hebben en die twijfel was gegrond want toen de film tijdens het idfa uitkwam is Hazes beschimpt om zijn rijmwoordenboek. Echter, hij kon er niets aan doen. Hij had de woorden niet.
Tijdens optredens kon zijn zangstem Hazes overmeesteren, omdat hij tijdens het zingen de emoties wel kon voelen. Hij werd dan overmand door een lied dat hij voor zijn vrouw had geschreven, de vrouw met wie hij op dat moment ruzie had.
Een ruzie had ik nodig om mijn debuut aan mijn oom uit te leggen. Deze oom nam jaren terug de boerderij over waar hij en mijn vader en hun andere broers en zussen waren opgegroeid. Inmiddels runt zijn zoon de boerderij. Deze oom leest nooit, toch las hij mijn debuut. Hij kent de omgeving waarin het boek zich afspeelt heel goed, hij woonde er middenin.
Hij zei: ‘Jan, hoe kan dat toch? Je schrijft op iedere bladzijde over weilanden, sloten, de wind, koeien en langzaam verandert dat. De woorden zijn steeds hetzelfde maar op de ene bladzijde loopt die kerel door zijn weilanden en een paar bladzijden verder loopt hij er weer, precies dezelfde plek met precies dezelfde woorden, en dan lees ik het en voelt het anders.’
Ik vroeg hem: ‘Oom Hans, jij loopt iedere dag door de weilanden, maar als je je lekker voelt, hoe loop je er dan? En als je net ruzie met tante Mien hebt gehad, hoe loop je er dan?’
Hij keek me aan en dacht na. Ik zag aan zijn gezicht dat hij dacht aan de kleur van het gras en aan de wolken en aan de wind en alles wat hij van de omgeving voelen kan, en aan alles wat hij in zichzelf voelen kan.
| |
| |
Toen knikte hij en zei: ‘Daar heb je me mooi te pakken.’
Verder zei hij niets.
Hassan ait Bassou, net als Badr Hari van Marokkaanse afkomst, trad aan op het grootste profboksgala van Nederland in Theater Carré, en in navolging van Badr Hari koos deze bokser ook voor een Nederlands lied tijdens zijn opkomst. Hij koos voor ‘Ik kom eraan’ van Dries Roelvink, die zelf in Carré aanwezig was om de touwen van de ring uit elkaar te houden en ‘zijn’ bokser te helpen in de ring te komen. Het Spaanse deuntje van Roelvink deed de Duitse tegenstander van Ait Bassou sidderen. Die jongen stond al in de ring, hield zich warm door wat te springen en te schijnboksen, maar toen draaide de spotlight naar de hoek van de zaal, begon de muziek en klonk het refrein:
Ja, ja, ik kom, ik kom eraan
Ik ben meteen op weg gegaan
Niets houdt mij nog tegen
De Duitse tegenstander kon die eerste regel prima volgen. Toen die werd gezongen stond hij heel stil. Hij keek naar de opkomst van Ait Bassou, bij de zanger in de rode hoek, en niet veel later begon hij de partij met een achterstand. Ait Bassou bokste zoals het lied aankondigde: hij bleef naar voren komen en deelde secuur uit en in de vierde ronde ging de Duitser knock-out.
Midden jaren tachtig van de vorige eeuw las ik geen boeken. In die tijd luisterde ik naar liedjes die een verhaal vertelden. Met een draagbare cassetterecorder nam ik liedjes op van de radio. Op mijn eerste cassettebandje volgde na het ijzersterke ‘The Alternative Way’ van Anita Meyer en Hans Vermeulen (‘It's been with us, all these years. But I could only see it through my years. There ain't no need for you to stay. To feel me within you every day’) een lied van Frank en Mi- | |
| |
rella: ‘De verzonken stad’. Over vissers en een stad vergelijkbaar met Atlantis, verzwolgen door de zee.
Vissers vertellen verhalen van toen, honderden jaren gelee.
Woeste orkanen verzwolgen hun stad, trokken haar mee onder zee.
Vissers die zitten tot laat op het strand,
knopen hun netten met zekere hand.
Toch denken zij aan de tijd van weleer, toen deze stad nog bestond.
Ik zag het allemaal voor me: het water, de schuimende golven, de stormklokken. Het is een zintuiglijke tekst die weliswaar bol staat van de clichés, maar een vissersverhaal is nu eenmaal een cliché.
Verderop in het nummer zeggen Frank en Mirella het letterlijk: ‘Geesten en spoken, die leven nog voort. In de verhalen die je dan hoort.’
Een ander liedje dat ik op cassette opnam en waar ik destijds vaak naar luisterde werd gezongen door een man met een exotische naam, Don Mercedes. Het heet ‘Rocky’ en gaat over de liefde tussen verteller Rocky en een angstig meisje en op een gegeven moment zegt Rocky: ‘Ik zei toen: “Kop op meisje, vertrouw op mij, onze liefde is echt.”’
Hij stelt zijn meisje gerust en ze bouwen een leven op, maar dan slaat het noodlot toe. Het meisje zingt:
Ze zei me ‘Rocky, ik ben zo bang om nu al te sterven
Is er dan soms een heel nieuw leven achter de horizon.’
Ik weet nog dat ik iedere keer ademloos op dit moment wachtte, dat ik de angst van het meisje zelf voelde, omdat ze het zo eenvoudig zegt.
| |
| |
Rocky blijft achter met hun dochter die hem op haar beurt weer weet te steunen.
Soms voel ik tranen branden want ze lijkt precies op haar
Maar als ik soms vertwijfeld ben en niet meer door wil gaan
Pakt ze steeds m'n hand en kijkt mij met grote ogen aan
In mijn nieuwste roman zorgt hoofdpersoon Ralf voor twee meisjes die doof en blind zijn. Hun leven bestaat uit aanraking. Hun leven is bijzonder fysiek. De verteller en hoofdpersoon komt er langzaam achter dat een hand tegen zijn wang meer betekent dan alleen die hand tegen zijn wang. De meisjes willen ermee zeggen: ‘Ik ben bij je.’ En ook vragen ze via die hand: ‘Ben jij ook bij mij?’
Precies die aanraking komt voor in klassieke boksfilms. In The Champ ligt de bokser bijna dood op de massagetafel als zijn zoontje bij hem komt staan en hem een kampioen noemt. In The Hurricane zit de bokser jaren onschuldig in de gevangenis en een zwarte jongen spant zich in om hem vrij te krijgen. Door de tralies heen raakt de bokser de wang van de jongen aan. De hand waarmee andere boksers zijn neergeslagen is nu vertederend. En ook: woordeloos.
Ook in de Rocky-films uit de jaren zeventig en tachtig is toenadering de basis, of in feite de problemen met toenadering van vechter Rocky tot zijn geliefde. Omdat hij de woorden niet heeft.
De muziek in de films ondersteunt dat drama. Niet ‘The Eye of the Tiger’ is de titelsong. Het thema van Rocky is een prachtig instrumentaal stuk dat begint met een trompet, gevolgd door een trom en daarna een typische jarenzeventig-swing. In het origineel zonder tekst, maar het ‘Gonna Fly Now’ van een latere versie is dominant en weerklinkt in mijn hoofd telkens als ik naar de instrumentale versie luister. Meer tekst is er niet.
Past heel goed bij de film, past heel goed bij het personage van Rocky. In de slotscène, na het gevecht met Apollo Creed, kan hij alleen nog uitbrengen: ‘Adrian.’ Dat is de naam van zijn vriendin.
Weer een man die niet de woorden heeft om zich uit te drukken, net als de bokser die ik in Theater Carré de ring in zag klimmen, net
| |
| |
als de zestienjarige jongen in een Brabantse discotheek, de volkszanger met zijn rijmwoordenboek die naar een refrein probeert toe te werken. Op die momenten is het hopen op het juiste liedje, op de juiste tekst die hulp bieden kan, op een paar heldere beelden. Op een zin die jij gezegd zou kunnen hebben.
Toen ik naar Amsterdam verhuisde begon ik met lezen. Met name de literatuur waarin zwijgzame krachtige types de hoofdrol speelden werd me dierbaar. Hemingway had ze, Steinbeck had ze, Faulkners Danny was een dromer maar ook een stille.
Vervolgens voerde ik in mijn debuut - tien jaar later - een zwijger op. Omdat ik zelf zo was? Dat is te eenvoudig. Ik ben zelf geen zwijger, ik denk eerder dat die zwijgers het beste aansloten bij mijn literaire ambitie en dat die types op hun beurt het beste aansloten bij mijn familie en de streek waar ik was opgegroeid. Wij hadden geen dichtregels paraat, geen wijsheid in pacht. Ons taalritme werd niet bepaald door de woorden maar door de stiltes tussen de woorden.
In mijn zesde roman heb ik het eindelijk aangedurfd een verteller op te voeren die 175 pagina's lang aan het woord is. Deze Ralf uit Naar de overkant van de nacht is geen stille jongen. Ook hij komt uit een dorp. In de nacht waarin de roman zich afspeelt ontdekt hij de kracht van carnavalsliedjes en van hun teksten, soms sturen de teksten hem zelfs.
Ralf is geen man met een dominante mening, hij is een man die associatief naar het einde van de nacht stommelt. Hij zoekt contact met anderen, zoekt ook zichzelf. De liedjes helpen hem, de mensen helpen hem. En als hij in staat is te voelen, valt alles samen.
|
|