koel mogelijk, alsof het doodnormaal was dat twee blanke tieners een all black voetbalwedstrijd bijwoonden.
‘Waar is Tjokkie?’ vroeg jij.
‘Lange sokken halen,’ antwoordde Ishmael, het middelste jongere broertje.
‘Waar dan?’
‘Aloe Ridge.’
‘Fok, dis ver. Wanneer begint het?’ vroeg jij.
‘Als de vijand er is,’ zei Pule, het oudste jongere broertje.
‘Balletje trappen?’ vroeg jij.
‘Is goed,’ zeiden Tjokkies broertjes in koor en gingen staan.
‘Jij niet,’ zei Pule tegen Stanley, het jongste jongere broertje. ‘Ga zitten. En niet huilen. Je loopt alleen maar in de weg.’
‘Ach man, laat dat kind toch meedoen,’ zei jij.
‘Oké,’ zei Pule. ‘Het is jouw bal.’
Dat was waar. Ik was van jou. Maar jij was niet mijn meester. Want dat was Tjokkie. Jij en jouw broertje konden er ook wat van hoor, maar er zat geen noodzaak in jullie spel, geen passie, geen drive. Bovendien speelde Tjokkie meestal op blote voeten, waardoor ik hem veel beter kon aanvoelen, makkelijker kon plakken aan zijn wreef, duidelijker richting kon kiezen, prettiger gestreeld, gedribbeld en geschoten kon worden. Ik wist wat hij wilde, voelde hoe hij zijn dromen en ambities op mij overbracht, telkens zijn techniek perfectionerend zodat hij klaar zou zijn als de scout van de Kaiser Chiefs, Moroka Swallows of Orlando Pirates naast het veld zou staan.
‘Hij rijdt in een rode Landrover,’ had Tjokkie jullie verteld.
‘Dis kak man! Hoe weet jij dat nou?’ vroeg jij.
‘Op de radio gehoord,’ zei Tjokkie.
‘Ja hoor. Maar die komt toch nevernooit hierheen!’
‘De coach heeft het gezegd.’
‘Wat heeft-ie dan gezegd?’
‘Dat de scout ook bij de Young Stars komt kijken.’
‘Ach, bullshit man! Jullie stellen toch helemaal niks voor?’