| |
| |
| |
Sanneke van Hassel
Phoenix, Arizona
‘Mamma!’ riep Ravi. Haar dochter stond in de wachttoren van het houten kasteel en had besloten dat ze niet meer van de glijbaan af durfde. Met een zucht kwam Liesbet overeind van het bankje en klom met de touwladder naar de wankele loopbrug. Midden op de brug begon haar telefoon te piepen. Ravi had haar angst inmiddels op wonderbaarlijke wijze overwonnen en gleed met een rotvaart van de glijbaan af. Liesbet keek op het schermpje. Een lang nummer. Misschien was het voor werk, een internationaal tijdschrift had haar werk gezien en wilde vanaf nu elke maand een illustratie. Het was een vertrouwde fantasie. Even vertrouwd als de angst dat ze zouden worden afgekraakt, haar tekeningen, dat ze zouden worden afgedaan als speels, huiselijk, buitenkant.
Ze nam op. ‘Met Liesbet.’
‘Hallo Liesbet, met je tante Jozefina uit Argentina.’ Hij liet zijn stem kraken, sprak de j uit als een g, de g als dzj. ‘Ach Liesbetje, denk jij nog wel eens aan je oude tante, die hier in haar eentje op een dorre rots zit uit te drogen, terwijl de gieren om haar hoofd cirkelen? Die de hele dag koude thee drinkt omdat de pot te groot is en niemand hem met haar leeg wil drinken.’
Ze giechelde. Ravi rende over het gras naar een ander speeltoestel.
‘Arme oude Jozefina. De pot is veel te groot. Alleen het eerste kopje drinkt ze warm. En 's avonds moet ze de gringo's uit haar huisje schieten... Hoor je me? Liesbetje, je bent zo stil.’
‘Ik hoor u, tante.’ Ze keek om zich heen. Ravi stond boven op een autoband die aan een touw bevestigd was. Ze omklemde het touw, zakte even door haar knieën, en vloog een eind de lucht in. De band
| |
| |
maakte deel uit van een toestel van palen, autobanden en touw. Op de andere twee banden stond ook een kind. Om beurten zwiepten ze de lucht in.
‘Goed vasthouden,’ riep ze naar haar dochter.
‘Nou Liesbet, je hoeft niet te gillen tegen je oude tante. Zo doof ben ik niet.’ Hij liet zijn stem kraken.
Ze wist niks grappigs te verzinnen. De betovering verbreken. ‘Hé, Aaron,’ zei ze, ‘dat is lang geleden.’
‘Dag schat,’ zei hij. ‘Zeg, moet je horen. Het is hier nu five am en ik ben klaarwakker. Ik heb vannacht een te gek idee gekregen. Jij en ik, wij moeten samen op reis, het land door naar het zuiden, richting de Mexicaanse grens. Wanneer kun je weg? Neem al je geld op, pak je koffer, boek een ticket en kom hierheen. Het is Indian Summer, de mooiste tijd van het jaar. De bergen zijn rood, alsof alle bomen in brand staan.’
Ze keek naar de hoge essen rondom het grasveld van de speeltuin. De bomen waren duidelijk over hun hoogtepunt heen, hun groengele blad was gehavend. Nee, hier stond niets in brand.
‘Aaron,’ zei ze. ‘Sorry, maar ik sta boven op een houten kasteel, in de speeltuin. Met Ravi.’
‘O, ja. Je kind. Hoe oud is die nu?’ vroeg hij.
Ravi zwiepte omhoog. Haar gezichtje stond strak van de spanning. De kinderen met wie ze op het toestel stond waren een stuk groter, zeker acht, negen jaar, schatte Liesbet.
‘Al weer bijna vier.’
‘Ik zie het helemaal voor me,’ zei hij. ‘Ik regel een mooie auto voor ons en dan gaan we rijden, het binnenland in. De meeste mensen hebben geen idee hoe het hier echt is. Amerika is een achterlijk land maar het is ook prachtig. Woestijnen, wolven, honderden kilometers stekelige struikjes, af en toe een dode slang op de weg. We slapen in motels. En dat ga jij dan tekenen en ik filmen. We voeren gesprekken over die hele bizarre geschiedenis van ons. Die gestoorde gezinnen waar we allebei uit komen. Weet je nog dat hotelletje in Parijs, met dat psychedelische behang? Anton die de hele tijd kwijt was, die zich uitleefde in de gay scene. Hoe we elkaar na jaren terug- | |
| |
vonden. Ik wil een beeldverslag van onze reis maken, met film en animatie. Als voice-over hoor je gesprekken over onze geschiedenis. Het kan echt weird worden.’
Een klein meisje botste tegen haar op, wilde erlangs, in haar smetteloos roze jas van de glijbaan af.
‘Mamma!’ Ravi's stem, hoog, dwingend.
Ze keek om zich heen. ‘Wacht even, Aaron, één minuut.’ Met haar telefoon in de hand schuifelde Liesbet terug over de loopbrug, klemde zich vast aan de kettingen aan weerszijden tot ze bij de touwladder was. Ze sprong en landde in het zand.
‘Ik ben er weer.’
De pieptoon. Hij had opgehangen. Aaron. De oude spijt. Ze had het gesprek niet af moeten breken. Na de middelbare school had ze hem twaalf jaar niet gezien. Toen ze was gaan studeren deed hij nog een paar pogingen om langs te komen in het studentenhuis waar ze was gaan wonen. Zij was zo opgegaan in haar nieuwe leven dat ze niet had gereageerd. Op een gegeven moment had ze gehoord dat hij naar Amerika verhuisd was. Vijf jaar geleden werd er in de stad een film van hem vertoond. Ze was gaan kijken. Hij was er ook, meteen waren ze weer aan elkaar verkleefd, een avond lang, alsof ze zeventien waren en na school op de bank hingen, zich voorstellend wat ze allemaal zouden gaan doen. Dat was vijf jaar geleden, vóór Ravi, voor het leven met een gezin. Ravi. Waar was ze eigenlijk gebleven?
‘Mamma. Je moet goed kijken naar mij. Goed kijken.’
Ze draaide zich om. Vlak bij het pad had Ravi een tak op twee stammen gelegd en sprong er als een dressuurpaardje overheen. De tak viel en Ravi ook, maar ze maalde er niet om. Nog een keer. Op haar laarsjes draafde ze over het gras. ‘En nu op de schommel.’
Terwijl ze Ravi op de schommel zette, dacht ze aan Aarons laatste bezoek aan Nederland, een jaar geleden. Hij zou drie maanden blijven. Ze verheugde zich erop hem te zien, belde zijn moeder, liet berichten achter. Hij huurde een appartement in Amsterdam, ze kreeg zijn nummer. Ze belde, sprak in. Het lukte niet hem te ontmoeten. Hij was naar Berlijn, druk, ziek. Zijn vriendin Ana was meegekomen, die was ook ziek, zei hij in een van de korte, vergeefse
| |
| |
telefoongesprekken. Ze kwamen nauwelijks buiten, zei hij.
Tegen het einde van zijn verblijf ging ze naar een middagvertoning van zijn laatste film, in een Amsterdams filmhuis. De film ging over de Braziliaanse samba, en was een vijftig minuren durende roes. Een deinende mensenmassa, geschminkte gezichten, trommels die alles overstemden en borsten die zo dichtbij kwamen dat je geen 3D-bril nodig had om het gevoel te krijgen dat ze je in het gezicht werden geduwd. Na afloop van de film, in de foyer, klonk een bekende stem: ‘Lekkere taart.’ Aaron. Ik ga niet naar hem toe, dacht ze. Ik ben geen stalker, het moet ook een beetje van hem komen. Aan de andere kant, misschien duurde het wel weer twaalf jaar voordat ze hem nog eens zou zien.
Dus was ze gegaan. Achter de wand. Daar stond hij, tegenover een man met een dikke zwarte bril, die een schoteltje met een vorkje in zijn hand hield. Er stond perentaart op tafel. Aarons kaken bewogen. Hij zag er slecht uit. Hij droeg een dikke coltrui, terwijl iedereen in luchtige kleding liep.
‘Hé lieverd, wat een verrassing.’ Hij spreidde zijn armen, omhelsde haar, zijn ruime kunstenaarsomhelzing. ‘Wat gezellig. Heb je nog even tijd voor een drankje?’
Direct gooide ze haar hele schema om en zei een afspraak met een onlangs door haar vriend verlaten vriendin af. Is dit juist? dacht ze en belde af.
Ze dronken een biertje in café Mulder. Het was een uitzonderlijk warme dag en de platanen op het Weteringcircuit droegen piepkleine blaadjes. Hij had het over schulden en longontsteking en de problemen in de alternatieve filmindustrie. Sinds de crisis waren er nauwelijks financiers te vinden die geld overhadden voor bijzondere projecten.
Zijn dikke trui. Het bleke gezicht.
Snel dronk hij zijn glas leeg.
‘Nog eentje?’ vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd. Hij moest naar zijn moeder, zei hij. Hij zou de laatste nacht bij haar doorbrengen en morgen naar Amerika vliegen.
| |
| |
‘Wil je meerijden?’ vroeg hij.
‘Graag,’ zei ze. ‘ Ik heb alle tijd. Menno zorgt voor Ravi, die rekent niet op mij. Ik heb de hele avond.’
De auto van zijn moeder stond aan de rand van de stad. Hij zette muziek op. Luid. Heftig. Altijd heftig. Opera, samba. Als hij terug was in Amerika zou hij alles anders aanpakken. Niet altijd maar werken, meer fruit, meer groente, een ritme. De afgelopen drie maanden had hij nachten doorgewerkt en nauwelijks de tijd genomen om te eten, zei hij. Ana was al eerder teruggegaan, die had het hier niet uitgehouden.
File bij Den Haag. Ze namen de eerstvolgende afslag, reden over een industrieterrein, toen langs een brede sloot waarachter een rommelige wijk. Schuurtjes, halfvergane bootjes. In de berm stonden narcissen, feestelijk gegroepeerd.
Ze belandden op een weg voor bestemmingsverkeer.
‘Waar breng je me nou naartoe?’ Zijn stem klonk bars. ‘Ik zet je eruit, hoor, als het zo doorgaat.’ Hij grijnsde.
Waarom schrok ze zo?
Het eerste groen langs de A4, verkeer dat kilometerslang stilstond. Zij waren de enigen die aan de goede kant reden, over de ventweg. Ze lachten, hard, door het luide koper van West Side Story heen.
‘Zal ik je zo thuis afzetten?’ vroeg hij.
Haar humeur werd op slag grimmig.
‘Nee,’ zei ze. ‘Zet me maar bij de metro.’
Het onhandige afscheid.
De dagen na de rit bleef ze eraan denken, zijn haast en afstandelijkheid, maar ook hoe hij op sommige momenten heel dichtbij was geweest. Zijn geteisterde blik. Alsof het hem allemaal te veel was en ze niets van hem mocht vragen. Een paar weken later was ze op straat een gezamenlijke vriendin tegengekomen: ‘Aaron? Die is volgens mij zwaar aan de pillen en weet ik niet wat voor spul.’
Misschien. Maar misschien was hij echt ziek. Of hij was op. Ze zag meer mensen om zich heen die nu ze de veertig naderden afgemat leken te zijn, moe gewerkt, uitgeput, omdat de dingen anders waren gegaan dan ze hadden gehoopt, omdat het werk te saai was of
| |
| |
te ingewikkeld, omdat hun relaties stukliepen.
En nu had hij gebeld en spiegelde haar Phoenix, Arizona voor.
‘Harder,’ riep Ravi. ‘Heel hard.’ Ze juichte en liet haar gewicht beurtelings naar links en rechts gaan, waardoor de schommel vervaarlijk langs de palen schuurde.
‘Hou je goed vast,’ zei ze.
‘Harder, mamma.’
Haar telefoon ging over. Zijn lange nummer.
Het lichte gevoel in haar buik. ‘Tante Jozefina. Hoe gaat het met u?’
‘Sorry, lieverd. Ik moest even wat drinken. Ik had zo'n verschrikkelijke dorst. Zeg, een paar weken kun je toch wel weg? Je kind is bijna vijf. Het is helemaal niet goed om zo boven op hem te zitten. Twee weken, dat is alles wat we nodig hebben. Je moet die wolken zien in het zuiden, als pakken watten hangen ze in de lucht. 's Avonds bij zonsondergang hebben ze allemaal een gouden rand. En je hoeft helemaal niets te doen. Ik zal je rijden. Ik ben gek op rijden. Je hoeft alleen maar naast me te zitten en af en toe te zwaaien naar de trucks die we inhalen. Trucks zo lang als je ze nog nooit gezien hebt, als ze toeteren blazen ze je van de weg af. En als we dan ergens aankomen, aan het einde van de dag, in zo'n zanderig grensplaatsje, met van dat schitterende licht, dan gaan we praten over onze fucked up levens of ruziemaken en dan ga ik dat filmen. Goed, schat?’
‘Mamma!’ gilde Ravi.
Ze duwde met één hand. De schommel ging schuin.
‘Aaron,’ zei ze.
‘Ja schat.’
‘Hoe gaat het met Ana?’
‘Veel beter. Ze is weer aan het werk, dat scheelt een hoop. We zaten veel te dicht op elkaar.’
‘Ze was toch ziek toen jullie hier waren? En je had geldzorgen en je voelde je helemaal niet goed.’
‘Jezus, Liesbet, je bent mijn moeder niet.’
Het punt waarop een man zegt: je bent mijn moeder niet.
Ravi sprong van de schommel af en rende naar het kasteel.
| |
| |
‘Schat, ik heb al een auto op het oog. Een vriend van mij heeft een rode Corvette, die mag ik waarschijnlijk wel lenen.’
‘Ravi is pas drie,’ zei ze. ‘Ik kan niet zo lang wegblijven.’
‘Twee weken maar. Denk erover na.’
Als ze nu zou ophangen, hoe lang zou ze hem dan niet spreken? Wat zou er met hem kunnen gebeuren? Of met haar? Toen ze na haar Amsterdams filmbezoek teleurgesteld was thuisgekomen, had Menno gezegd: het is een maniak, die vriend van jou.
‘Mamma!’
Ze keek omhoog.
Ravi stond in de wachttoren van het kasteel en stak haar hoofd tussen twee houten palen door. Ze zwaaide.
‘Lieverd, wat ben je hoog!’
‘Wil je niet zo in mijn oor schreeuwen,’ zei Aaron.
‘Ik zal erover nadenken, maar ik denk echt dat het niet kan... dat ik het niet kan.’
Hij had een sigaret opgestoken. Ze hoorde hoe hij inhaleerde. Fel, kort.
September. De paddenstoelen bij de bosrand. De eerste bladeren op het fietspad. De vochtige lucht. Onstuimig, zeiden ze op het weerbericht. Het was een onstuimige nazomer.
Aan de rand van het grasveld zat een vrouw op een boomstam. Ze had een suède jas aan. De vrouw was aan het sms'en. Welk kind hoorde bij haar? Of had ze geen kind, was ze gewoon op de eerste de beste stronk gaan zitten toen haar telefoon een signaal gaf?
‘Wanneer kom je naar Nederland?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet, het was heel zwaar, de laatste keer. Iedereen wilde wat van me.’
‘We zouden een picknick kunnen organiseren,’ zei ze. ‘Dan nodigen we iedereen uit, heb je het in één keer gehad. We nemen allemaal iets te eten mee. Ik regel het wel.’
‘Ik heb net een nieuwe docu gedraaid,’ zei hij. ‘Over mijnwerkers in Kentucky.’
‘Lekker donker onderwerp,’ zei ze.
Hij blies kort uit. Was hij geïrriteerd? Misschien zou ze wél weg
| |
| |
kunnen. Het zou haar goed doen. Twee weken alleen maar tekenen en door het lege landschap rijden.
Een meeuw vloog krijsend over en scheerde langs de toren. Het was druk op het kleine platformpje. Er stonden zeker vier kinderen. Het rode jasje van Ravi. Haar handen rustten op de bodywarmer van een blond jongetje. Ze hield haar armen gestrekt.
Ze gilde. ‘Ravi, nee!’
Haar dochter riep iets, hoog, schril, en zette toen af, met twee handen. Het lichaam van het jongetje paste precies tussen de balken door.
|
|