‘Ik moet ertoe veroordeeld zijn.’
De dorpelingen schudden hun hoofd.
‘Dit is niet goed,’ zei er een.
‘Kijk naar je schouders, je rug,’ zei een ander. ‘Leg 'm toch neer.’
‘Ja, leg hem toch neer!’ begonnen ze nu allemaal. ‘Er zal heus niks gebeuren, zo leef je toch niet.’
‘Leg hem nou neer, kom op, leg hem neer! Leg hem neer, alsjeblieft leg hem neer nu, leg 'm neer, leg 'm neer!’
De dorpelingen hadden een cirkel om de man gevormd en klapten met hun handen terwijl ze joelden: ‘Leg de steen neer!’
De man draaide nerveus met zijn hielen in het zand.
‘Ik denk, ja, ik denk dat ik het wel graag... Ik weet dat ik wel heel graag mijn rug eens zou willen strekken, al was het maar voor één keer.’
De dorpelingen juichten.
‘Doe het gewoon!’ schreeuwden ze. ‘Je kan het, wij weten het zeker! Niet bang zijn! Strek je rug! Leg 'm nou neer!’
Aarzelend legde de man zijn handen op de steen. Hij nam diep adem en lichtte de steen een paar centimeter van zijn rug. Toen stopte hij.
‘Ik kan het niet!’ gilde hij. ‘Of kan ik het wel?’
Als een bang dier liep hij op en neer in de cirkel die dorpelingen om hem heen hadden gemaakt. Het verschuiven van de steen had een diepe deuk in zijn ruggengraat blootgelegd.
‘Kom op, doe het!’ schreeuwden de dorpelingen, die met afschuw naar de deuk in de rug keken.
‘En schiet op!’
Plotseling stond de man stil. Met bevende handen pakte hij de steen, tilde hem langzaam van zijn rug af en legde hem met een snik op de grond. Daarna knielde hij op de grond naast de steen, en werveltje voor werveltje strekte hij zijn rug uit in het zand, terwijl tranen van vreugde over zijn wangen stroomden.
‘Deze dag,’ bracht hij uit, maar helaas zullen we nooit weten wat er nu precies was met deze dag, want met een diepe grom rolde de steen om en sloeg de kleine man de hersens in. De dorpelingen wa-