| |
| |
| |
Jan van Mersbergen
Kôm gank mei
Tegen middernacht klom een man op het podium op de Markt van Venlo en toen hij voor de microfoon ging staan waren alle mensen op het plein stil en zong hij zonder begeleiding een lied.
Want euver ein jaor, staon we weer heej
'n Jaor det kin vleege, 't Is zoë veurbeej
Veur we ôs misse, zien weej weer beejein
Ik keek om me heen en zag de mensen, allemaal gekleed in boerenbruiloftzwart, huilen. Het lied, geschreven door Frans Pollux, heet ‘Ein jaor’ en is een treurzang omdat het Limburgse carnaval (de vastelaovend) weer afgelopen is. Toch biedt het lied troost en zekerheid.
Toen de man de laatste regels zong, heel helder en mooi ingeleefd, omhelsden de mensen elkaar, ze veegden elkaars tranen weg. Ik zag een oude man in zijn ogen wrijven. Ook zelf voelde ik dat het einde van deze vastelaovend bijna gekomen was en ik voelde dat werkelijk in mijn hart.
Ik wil het niet hebben over literatuur, niet over poëzie, niet over alles wat zich daartussen beweegt en meent te moeten bewegen. Ik wil het hebben over liedjes en liedjes als ‘Ein jaor’ hebben een gemeenschappelijk kenmerk: een ijzersterke collectieve strekking.
Het zijn geen - en deze kunstdefinitie is even achterhaald als actueel - zuiver individuele expressies, zoals literatuur. Integendeel. Deze liedjes zijn gemaakt voor het publiek. Hoewel de hitlijsten vol
| |
| |
met goedkope liedjes staan die voor een groot publiek geschreven zijn, voldoen er niet veel aan een tweede belangrijke voorwaarde voor een collectief krachtig nummer: het moet zijn geschreven voor een goedgekozen moment.
Stadsdichters wordt wel eens gevraagd bij een gebeurtenis een gedicht te schrijven. Zelden levert dit goede poëzie op. Als het te veel poëzie is happen de mensen niet toe en is het bereik miniem. Als het te veel voor de mensen geschreven wordt draait de literatuur de dichter de rug toe.
In het geval van ‘Ein jaor’ is het moment het einde van drie dagen Venlose vastelaovend. In Friesland werkt dit liedje niet, in de zomer werkt dit liedje niet, zelfs op de eerste dagen van het feest werkt het lied minder. De woorden passen bij de beleving van de vastelaovend-afsluiting. Ze passen bij de stad, laten het feest tot het einde toe leven en zo is niet alleen het lied er voor het feest, maar is het feest er ook volledig voor dit ene lied, om middernacht op de dinsdag van de boerenbruiloft.
De ware vastelaovesvierder neemt niet alleen het feest tot zich, maar geeft ook iets terug. Ook daar is een lied over geschreven: ‘Veur altiéd eine Venlonaer’ gaat over een man die in Parijs zijn geliefde moet verlaten om in Venlo bij de vastelaovend te zijn. Hij kan niet zonder het feest, het feest kan niet zonder hem. Als hij zich tot zijn meisje richt heeft hij het moeilijk:
Maar ein dink môsse waal weite
Gluif maar det ik heb zitte zweite
Dich bliefs de leefde van mien laeve
Jao dich, wil alles gaeve
Een man die jammert omdat alles moet wijken voor zijn vastelaovend. Een menigte op de Markt die met tranen in de ogen zingt
| |
| |
dat we over een jaar weer hier zijn. Dan kun je praten over effectbejag, over dat iedereen bezopen en gammel is van drie dagen doorhalen, over volksaard en misplaatste gevoeligheid, feit is wel dat de woorden werken, net zoals een goede politieke speech en een hip stopwoord werken. Het grote verschil is wel dat de vastelaovesliedjes niet tijdelijk zijn. Een goed lied is voor de eeuwigheid. Het blijft leven onder de mensen, blijft de emotie raken, zit vastgebikt in het collectieve geheugen van de stad.
Dit is vergelijkbaar met de klassieke liedjes die in voetbalstadions gezongen worden, al zijn deze liedjes meestal niet speciaal voor het stadion en voor de club geschreven.
In het Anfield-stadion van Liverpool wordt ‘You Never Walk Alone’ gezongen, een lied uit 1945 dat in 1985 in Engeland op nummer één kwam toen het werd opgenomen ten bate van de slachtoffers van de brand in het Valley Parade Stadion van Bradford op 11 mei 1985. Achttien dagen later was Liverpool, de club die het lied al sinds de versie van Gary and the Pacemakers in de jaren zestig omarmd had, betrokken bij de ramp in het Heizelstadion in Brussel, voorafgaande aan de Europacup 1-finale. ‘You Never Walk Alone’ is zowel een clublied als een voetbalicoon, en de tekst sluit aan bij de beleving van rouw en herinnering.
Het lied bewijst dat eenvoudige teksten wanneer ze scherp gezongen worden en het momentum weten te bundelen, heel krachtig kunnen zijn. Bovendien hebben deze liederen niet de bombast en lulligheid nodig die je van voetballiedjes zou verwachten. Een goed voorbeeld van een subtiele en emotionele tekst die de tribunes met gemak overleefd heeft en ook de komende decennia zal overleven, is ‘Sunshine on Leigh’:
My heart was broken, my heart was broken
Sorrow Sorrow Sorrow Sorrow
My heart was broken, my heart was broken
You saw it, you claimed it, you touched it, you saved it
| |
| |
Als deze lokale ballade over beleving en redding gezongen wordt door duizenden supporters van de Schotse club Hibernians uit Edinburgh, klinkt deze tranentrekker heel indrukwekkend.
Op kleinere schaal zingen supporters van KV Kortrijk in hun stadion ‘Vis in de Leie’, een levenslied van Johny Turbo. Zijn lied gaat niet over voetbal, maar is een metafoor die veel dieper gaat en die de tragiek van de stad weet te vangen.
't Zat vroeger vis in de Leie
al da wil leven da vlucht naa de zee
Je ziet de leegloop van de stad voor je, en ook het leed van de supporters die zijn gebleven, die nog altijd in dat kleine tochtige stadion zitten, op de spionkop, die nooit een prijs pakken en enkel opleven tijdens de derby's tegen aartsvijand SV Zulte Waregem, waar de Leie naartoe stroomt. Die rivaliteit zit in het lied verborgen want volgens de tekst van Johny Turbo zal alles wat wil leven via de rivier Zulte en Waregem passeren en zeker ook daar niet blijven hangen.
Tijdens de opkomst van de spelers in Stadion de Koel in Venlo - ze moeten een enorm lange trap af lopen om op het veld te komen (‘koel’ is Venloos voor kuil) - wordt het lied ‘Alles heej is vvv’ gedraaid, ook van de hand van Pollux. Dat nummer heeft de trommels en de opbouw van een stadionlied, en regels als:
We liërde druime in De Kraal.
Jao oëit dan winne weej de schaal
De Kraal is het oude stadion van de Venlose club. Het geeft blijk van historisch besef, en ook van trots en hoop, al speelt vvv net als Kortrijk doorgaans in de onderste regionen van de eredivisie. De band met de supporters wordt evenwel goed aangevoeld; ze blijven hopen, ze blijven bij de club, in tegenstelling tot de mensen die kiezen voor psv of Ajax, waar vaker iets te vieren valt.
| |
| |
Elk willekeurig lied waarin die band wordt bezongen kan gebruikt worden voor het voetbal. De huidige trainer van FC Barcelona, Josep Guardiola, gebruikt in de kleedkamer voor wedstrijden muziek om zijn spelers te motiveren. Bekend is dat hij songs van Coldplay gebruikt, al weet ik niet welke nummers. Is het misschien ‘Clocks’? Waarin Chris Martin zingt: ‘Lights go out and I can't be saved / Tides that I tried to swim against / Have brought me down upon my knees / Oh I beg, I beg and plead / Singing / Come out of things unsaid / Shoot an apple off my head / And a trouble that can't be named / A tiger's waitin' to be tamed.’
Dat lijkt me eerder beangstigend dan motiverend, zeker wanneer het een uitwedstrijd betreft en het nummer overgaat in een smekend ‘Home, home, where I wanted to go’.
Misschien laat Guardiola zijn spelers in vreemde stadions naar Coldplay's ‘Yellow’ luisteren, als ze hun gele uittenue aantrekken. Misschien laat hij ze ‘look at the stars / look how they shine for you’ meeneuriën. Of stuurt hij zijn spelers de arena in met ‘Come up to meet you / tell you I'm sorry / you don't know how lovely you are’? Dat zijn de eerste regels van ‘The Scientist’, die worden gevolgd door: ‘Nobody said it was easy.’
Het lijkt me sterk dat je daar de Champions League mee wint.
Ondanks dat Barcelona een grote en succesvolle club is speelt bij de Catalanen altijd het gevoel mee dat ze een kleine enclave zijn in het grote Spanje, dat ze de underdog zijn en dat ze moeten vechten als Calimero. Liederen die de voetbalclub plaatsen in de context van het land, de identiteit en het gevoel gaan er bij de coach ook in.
Guardiola is groot liefhebber van de Catalaanse dichter en zanger Lluis Llach. In zijn lied ‘Petit Pais’ verwoordt Llach het Catalaanse gevoel als volgt:
que quan el sol se'n va a dormir
mai no està prou segur d'haver-lo vist
| |
| |
dat als de zon slapen gaat
hij nooit zeker weet of hij het gezien heeft)
Catalanen kunnen dit lied dromen, zoals een echte Venlonaer ‘Alles heej’ kan dromen. De helaas te vroeg overleden Johny Turbo is een cultfiguur in Kortrijk. Buiten deze regio zeggen deze liedjes de mensen niks, omdat ze zitten vastgeklonken aan de grond waaruit ze voortgekomen zijn.
Vorig jaar vertelde Frans Pollux me dat hij met zijn liedjes een bijdrage wil leveren aan de vastelaovesbeleving van de stad. Een van zijn mooiste vastelaovesmomenten beleefde hij toen hij door een straat liep waar een blaaskapel een lied van hem speelde en de mensen die eromheen stonden de tekst zongen. Zijn naam is verbonden met het lied, maar niemand daar buiten in de kou hield zich daarmee bezig. Sommige mensen herkenden hem en groetten hem, maar hij was niet de held. Dat was het lied en de mensen gaven het door het te zingen een plek in het feest en in de stad, en op deze manier worden de mooiste liedjes deel van de collectieve beleving.
Limburg kent een traditie waarin iedere stad zijn eigen liedjes heeft. Zelfs in de kleinste dorpen worden liedjesconcoursen georganiseerd. Venlo is wat muziek betreft een van de rijkste steden. De kwaliteit van de liedjes is overrompelend. De liedjes die je in Maastricht, Kerkrade en Roermond hoort zijn totaal verschillend van de muziek die tijdens de Venlose vastelaovend de lucht vult. Dit in tegenstelling tot het Brabantse carnaval, waar je de nummers hoort die ook in Hilversum gedraaid worden, bijvoorbeeld het hardcore nummer van New Kids, de proleten uit Maaskantje, die zingen: ‘Ge kunt de groeten uit Brabant krijgen, kut!’, of het lied van Jos uit Oss waarin hij zingt over zijn zachte g en zijn harde l.
Uit mijn jeugd in Brabant ken ik de nummers over hele grote bloemkolen, worstjes op m'n borstjes, en Willem grijpt Marietje van achter bij de schouders, Janus pak me nog een keer.
Brabantse teksten zijn expliciet en de beelden zijn helder, maar de
| |
| |
sfeer in die liedjes verwoordt niet het carnavalsgevoel dat op het eerste gezicht niet veel verschilt van de vastelaovend. Het blijft steken in ranzigheid, en de tijden van ‘Weet je wat ik wel zou willen zijn? Een bloemetjesgordijn’ liggen tot verdriet van de oudere generatie Brabantse carnavalsvierders ver achter ons.
In zekere zin is dat hun eigen Brabantse schuld, want de mensen hebben gewoon toe staan kijken hoe een aspect van hun feest het complete carnaval heeft overgenomen. Mooie liedjes als ‘Drink Schrobbelèr’ van Guus Meeuwis, over de Tilburgse borrel die in iedere koelkast staat en over de warmte van de stad, zijn eerder uitzondering dan regel.
Trouwens, in dat lied wordt het feest vastenavond genoemd. Ik denk dat ook Guus Meeuwis verlangt naar het carnaval van zijn kindertijd, toen de liedjes subtieler waren en ik denk dat het omvormen van zijn hit ‘Per spoor’ (kedeng kedeng) in het ‘Frikandellenlied’ hem verder die richting op gedreven heeft. Op de wijs van Meeuwis' lied uit 1996 wordt nu gezongen: ‘Een frikandel, frikandel, frikandel, frikandel, frikandel, frikandel, m-mmmm.’
Natuurlijk spelen alcohol en seks ook bij de Limbugse vastelaovend een grote rol, maar de Brabander zingt over zuipen en neuken, en in Venlo wordt dit iets meer verpakt en nemen de liedjesschrijvers de moeite er beelden voor te zoeken.
Terwijl in Brabant Franky Boy een grote hit scoort met het nummer ‘Kontebonke’, waarvan de tekst niet veel afwijkt van de titel, schrijft Venlonaer Wim Roeffen: ‘Ik kreeg 'n akkefietje mit Merietje. We kôste same neet miër door ein deur.’ De strekking is vergelijkbaar, maar het is heel wat subtieler uitgedrukt.
Terwijl in Brabant de meute zingt: ‘We zijn geboren, geboren, geboren om te zuipen’, brengen Wim Janssen en Peter Jansen in Venlo het lied ‘Jao, waat duisse dan?’ en het refrein gaat zo: ‘As 't moeiste op dees aerd dich wuurd aangeprissenteerd, jao, waat duisse dan, jao, waat duisse dan?’
En schrijft Frans Pollux: ‘'t Allerdruëgste waer krieg ôs neet klein. Al verandert gans de waereld in enne zandwoestijn.’
| |
| |
Natuurlijk ben ik als Brabander teleurgesteld dat ik heb moeten ontdekken dat de verborgen laag die het vastelaoveslied diepte en waarde kan geven, in Limburg wel in ere wordt gehouden.
Een voorbeeld van een recent lied dat bij heel veel vastelaovesmomenten past - als het om de drukte gaat, als het om het drinken gaat, als het gewoon genoeg is allemaal:
Wies heej, wies heej, wies heej,
Wies heej, wies heej, wies heej
Dao kin hielemaol niks miër beej
Dit lied, ook geschreven door Wim Janssen en Peter Jansen, werd derde op de Venlose Leedjesavond (Opus Jocus) in het seizoen 2006-2007. De eerste regels van het lied luiden: ‘Op Hollanders môsse good lette’, en misschien is het nummer wel een betoog om de Venlose vastelaovend te houden zoals die is, want in Venlo weten ze maar al te goed dat het Brabantse carnaval de afgelopen vijfentwintig jaar veranderd is door de enorme hoeveelheid mensen uit de Randstad die daar zonder besef van tradities feest komen vieren.
De basis van het Venlose vastelaovesleed zijn de liedjesavonden. Sinds jaar en dag wordt er actief aan nieuw materiaal gewerkt en met succes, in de afgelopen elf jaar won zes keer een lied uit Venlo en omstreken het Limburgs Vastelaovesleedjes Konkoers (lvk), het gezaghebbende concours voor de hele provincie.
Kern van deze liedjes is: er wordt gezongen in de taal die de luisteraars spreken.
Ik ben opgegroeid in het noordelijkste stukje Brabant, tussen de Bergsche en de Afgedamde Maas (geen carnavalsgebied, geen katholieken, geen zandgrond). Daar wordt een taal gesproken die je niet op de radio hoort, niet in de krant leest, en waar alleen bij auteurs als Anton Coolen en Felix Timmermans iets van terug te vinden is, en natuurlijk bij Hugo Claus en Louis Paul Boon. Zij schreven
| |
| |
in een taal die ik kon begrijpen, als ik hardop las.
De eerste keer dat ik een zanger een lied hoorde zingen dat ik werkelijk begreep, waar ik letterlijk door gegrepen werd, was midden jaren tachtig, toen Normaal optrad in de feesttent midden in het dorp.
We zagen de Golden Earring, maar die zongen in het Engels. We zagen de Dolly Dots, maar die waren niet om naar te luisteren, net zomin als Centerfold. We hoorden De Dijk ‘Niemand in de stad’, ‘Mag het licht uit’, ‘Binnen, zonder kloppen’ in de tent zingen, en dat was een prima band met een prima zanger, maar die liedjes vonden we tamelijk bizar, want in de stad was het altijd verrekte druk, en vragen of het licht uit mag deed niemand en niet kloppen voor je ergens naar binnen gaat, dat vonden we niet netjes.
En toen kwam Bennie Jolink. Hij ging op de houten vlonders van het podium staan en riep: ‘Zijn er nog boeren in de zaal?’
Voor het eerst stond er een zanger voor ons, een tekstschrijver, die me direct aansprak. Normaal speelde een stampende blues en de jongens uit het dorp stampten zonder shirt door de eigen feesttent, het haar nat van het bier. Jolink sprak de taal van zijn hart, vanuit zijn eigen achtergrond en ik luisterde met mijn achtergrond en voelde me niet geïmponeerd of klein bij een concert. Ik voelde me trots.
Twintig jaar geleden heb ik het Brabantse rivierengebied ingeruild voor Amsterdam, en toen ik afgelopen jaar de Zuid-Afrikaanse zanger Gert Vlok Nel in de Oude Zaal van de Melkweg zijn lied over een rivier in Zuid-Afrika hoorde zingen voelde ik dat het dezelfde rivier was als die van mij.
Rivier, o rivier, jy's die diepste woord wat ek ken
op jou kon ek vaar na die see en na haar in die hoop
om haar hart te wen, maar woestyn is die woord
waardeur ek moet reis om haar hart te wen
Later die avond ontmoette ik Gert Vlok Nel in een Amsterdamse kroeg. Ver na middernacht zongen we op de brug over de Keizers- | |
| |
gracht samen zijn lied en keken we naar het water dat ook hier de omgeving domineerde en naar de lichtjes die in het water weerspiegeld werden.
Niet alleen de streektaal vormt een aanknopingspunt. Bij al deze gelegenheden wordt veel gedronken. Of dat nodig is om de trots te kunnen voelen, het zou zomaar kunnen. Of dat nodig is om los te kunnen gaan op muziek waar anderen smalend op neerkijken, ook dat zou goed kunnen. In ieder geval ga ik tijdens het vastelaovesweekend graag Venlo in, of eigenlijk laat ik me aan de hand van de stad en de liedjes meenemen, want als je je openstelt voor het feest en de muziek, krijgen de woorden van de liedjes een kracht waar ik soms jaloers op kan zijn. Schrijven is moeilijk, maar woorden de juiste kracht mee geven is nog veel moeilijker.
Een ander lied van Frans Pollux gaat zo:
Kôm gank mei, dan vertel ik dich van vastelaovend
Kôm dans mei, en dan duit gans de stad dich vanaovend
De leedjes kedo, van vruuger wies noow,
dus stank op en sjoenkel en dreij!
De stad doet aan de mensen vanavond de liedjes cadeau, terwijl het natuurlijk de mensen zijn die de stad de liedjes gegeven hebben. Het moment zoekt een drager, de mensen zoeken woorden om het moment te vangen, de stad omarmt die beleving, en dat alles bij elkaar is het lied.
Zo kan een voetballied dat gezongen wordt in de rust van een belangrijke wedstrijd een icoon worden. Zo kan het zelfs de landelijke doorbraak van een lokale artiest betekenen, zoals gebeurde met André Rieux, die al een groot artiest in Limburg en Duitsland was maar echt groot werd toen hij tijdens de rust van de halve finale van de Champions League tussen Ajax en Bayern München in 1995, op de middenstip van het Olympisch Stadion Sjostakovitsj' Waltz nr. 2 speelde. Een toevalligheid was dat iedereen op de tribune een vlag- | |
| |
getje had gekregen en de duizenden zwaaiden mee op de melodie van deze tekstloze klassieker.
Mocht Nederland ooit de finale van het WK Voetbal winnend afsluiten, dan hoop ik dat er een mooi lied voorhanden is, met een passende tekst. Eigenlijk hoop ik dat ook voor een vierde verloren finale.
Zeker is dat er voldoende vastelaovesliedjes zijn om de volgende keer weer feest te kunnen vieren. De vastelaovend blijft, of zoals Frans Pollux schreef in het lied ‘Olms ('t Is wie 't waas)’:
Wie't waas, wie 't is en wie 't waere zal
As weej olms zien, dan geit de carnaval
Nog percies zoë wie-e altiéd is gegaon
De vastelaovend, de vastelaovend,
De vastelaovend blief waal doézend jaor bestaon
|
|