lijks mogelijk is om zonder voorkennis een boek open te slaan - elk potentieel succesnummer gaat vergezeld van een multimediaal bombardement aan informatie - maar ook omdat geen lezer nog wil beginnen aan een boek zonder een verwachtingshorizon. Een debuut lezen omdat je nieuwsgierig bent naar wat de toevoeging ervan voor de Nederlandse letteren zou kunnen behelzen, gebeurt domweg niet langer of het zou door beroepslezers moeten zijn.
Dit alles past keurig binnen de cultuurpessimistische sfeer waarin over het droeve lot van literatuur wordt geschreven: literatuur heeft haar relevantie verloren, de literaire cultuur gaat ten onder, het literaire tijdschrift is een couveusekindje dat alleen met een subsidie-infuus in leven wordt gehouden, de literaire roman wordt verdrongen door de literaire thriller en wie leest er in 's hemelsnaam nog poëzie?
Ook het feit dat literaire tijdschriften het zo moeilijk hebben, is een symptoom. De succesvolste tijdschriften - een juistere formulering is misschien: de laatste volhouders - zijn die welke zich op een specifiek publiek richten. Awater en Poëziekrant hebben beide bestaansrecht omdat kranten en tijdschriften lang niet alle dichtbundels van belang (kunnen) signaleren, Passionate is direct gekoppeld aan allerlei prijsvragen, voorstellingen en activiteiten. De Gids en Hollands Maandblad zijn minstens zoveel cultureel-maatschappelijk als literair in hun benadering. Maar de tijdschriften die zich vrijwel exclusief richten op nieuwe literatuur en literair debat, hebben het moeilijk of verdwijnen.
Literaire kritiek, het letterkundige tijdschrift, de roman: ze zijn hun prestige aan het verliezen - en de vraag is wat ervoor in de plaats komt: wie wijst met welk gezag op een boek?
Er wordt de laatste jaren regelmatig over dit soort kwesties geschreven, en oplossingen worden op zeer uiteenlopende plaatsen gezocht. Marc Kregting was enkele jaren als redacteur werkzaam bij Meulenhoff, een (inmiddels voormalig) bastion van literair prestige. Hij hield er vrij snel mee op, en schreef een gedesillusioneerd pamflet, Wij zijn niet van Jeremia, waarin zijn versie van de klaagzang over de commercialisering van het vak en de korte levensduur van het betere boek weerklinkt.
Wij zijn niet van Jeremia staat vol met soms trefzekere, soms groteske schetsen van de literaire uitgeverij en sluit af met een pleidooi om niet mee te doen aan concernvorming, de posities in het literaire veld sneller te rouleren en vooral: om minder titels uit te geven. Dat laatste natuurlijk niet met het idee dat de minst verkopende boeken het eerst geschrapt worden maar wel dat er een strenge selectie op kwalitatieve grondslag wordt gemaakt, en dat redacteuren meer tijd hebben om goede boeken van de uit te geven manuscripten te maken.
Schrijver Herman Stevens was er in nrc Handelsblad (10 maart 2009) niet optimistisch over; het is een kwestie van tijd tot er ‘een grote shake-out in de literatuur