wordt gewassen, aangekleed en hoe de kist wordt getimmerd.
Het is een vreselijke passage, maar te veel geësthetiseerd om daadwerkelijk voelbaar te worden. Dat komt door de herhaling, de nadrukkelijkheid. Effectbejag zou ik het niet willen noemen, omdat de passage daarvoor te zeer past in de manier waarop Helena haar herinneringen wil vormgeven, in het trauma dat verwoord moet worden. Maar toch ontkom je niet aan de gedachte dat Helena ook een historische ramptoeriste is. Iets waar zij en de Britse fotograaf elkaar ook van beschuldigen, in een overigens sterk fragment. ‘Stakkerds...’ concludeert de fotograaf wanneer hij doden in een catacombe in Ieperen vindt, doden die duidelijk een poging hebben gedaan nog te vluchten. Als de foto's later worden afgedrukt stelt Helena: ‘Je wilt allebei. Je gunt die sukkels een graf maar kiekt ze wel in hun doodsnood. For all the World to see. How inevitable's that? You want both ways.’ Waarna hij antwoordt: ‘And I think I'm not half as perfidious as you and your precious little words. You want it all, you greedy monster, all possible ways.’
Helena zoekt naar de maat der dingen, naar de juiste manier om haar ervaringen weer te geven. En soms lukt dat, soms niet. Om bij die foto's te blijven: Helena heeft met het toestel een intiem moment willen vastleggen: haar grote liefde die naar boven klimt, maar als ze de foto eenmaal afdrukt, is niet alleen zijn stoere klim waarneembaar, maar valt nog veel meer te zien. In de glooiing van de afgekalfde modder is bij het afdrukken opeens een onderarm te zien. Ook dat is op zichzelf een mooie passage, door de verbijstering die wordt ervaren. Maar opnieuw gaat Mortier verder dan nodig is. De onderarm wordt gevolgd door nog een onderarm, een hoofd, een helm, een soldaat ‘ontdaan van kleur’ (een zinloos detail, elke dode is immers ontdaan van kleur), ‘een spotprent van een dode die gemoedelijk op de tram scheen te wachten; handen in de schoot, weggezakt op het bankje, al dommelend door aarde overmand en belegd met een glazuurlaag van ijs’.
Net als bij de passage over Amélie wordt de nadruk veel te veel op de gruwelijkheid gelegd, alsof Mortier bang is dat de lezers niet goed genoeg zullen begrijpen wat Helena wil zeggen. Terwijl dat wel mogelijk blijkt, want juist de gruwel wordt eigenlijk het beste verwoord in het mooiste deel van het boek, het voorlaatste deel. Hierin vertelt de broer van Helena hoe hij de loopgraven heeft ervaren, en ook hoe loos een term als gruwel is. ‘Als je maat naast je op de brits gaat verliggen en even met zijn knie in je dij stoot terwijl zijn voeten een plek naast de jouwe zoeken, op de plank onder de smerige, van modder verzadigde deken die je met hem deelt, kan hij evengoed dood zijn. Even dood als de knie of schouder, de arm of het been in de smurrie boven het afdak dat de toegang tot het schuilgat afschermt en waarop je kluiten en de ledematen hoort dansen. Je denkt hoe lang nog, wanneer